ECLI:NL:RBGEL:2013:CA0027

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C/06/131131 / HA ZA 12-263
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenzaak over hinder door bomen en overhangende takken

In deze burenzaak, die voor de Rechtbank Gelderland diende, hebben eisers en gedaagden een geschil over de hinder die bomen op elkaars percelen veroorzaken. De eisers, buren van de gedaagden, hebben in hun vordering gesteld dat de bomen van de gedaagden te dicht bij de erfgrens zijn geplant, waardoor zij hinder ondervinden van schaduw en overhangende takken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bomen van de gedaagden binnen 50 centimeter van de erfgrens staan, wat in strijd is met de gemeentelijke Bomenverordening van Zutphen. De rechtbank heeft de vordering van de eisers tot verwijdering van deze bomen afgewezen, omdat de eisers niet tijdig hebben geclaimd dat de bomen verwijderd moesten worden, waardoor de vordering is verjaard. De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat de gedaagden verplicht zijn om overhangende takken van hun bomen te verwijderen, en heeft hen daartoe veroordeeld met een dwangsom voor iedere maand dat zij hieraan niet voldoen. In reconventie hebben de gedaagden ook vorderingen ingesteld tegen de eisers, waarbij zij hebben verzocht om het snoeien van bomen op het perceel van de eisers. De rechtbank heeft deze vorderingen toegewezen, maar ook hieraan een dwangsom verbonden. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 17 april 2013.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/06/131131 / HA ZA 12-263
Vonnis van 17 april 2013
in de zaak van
1. [eiser sub 1],
wonende te [plaats],
2. [eiseres sub 2],
wonende te [plaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. H.E. Benjamins te Ermelo,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [plaats],
2. [gedaagsde sub 2],
wonende te [plaats],
gedaagden in conventie,
eisers in (deels voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. F.E. van Nisselrooij te Zutphen.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden]worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 september 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 15 november 2012
- de akte van depot van 19 november 2012
- het proces-verbaal van comparitie ter plaatse van 14 februari 2013.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn al sinds 1975 buren. [eisers] woont aan [adres 1]en [gedaagden]woont aan [adres 2] te [plaats].
2.2. In een brief van de advocaat van [eisers] aan [gedaagden]staat:
“(…) Uw perceel grenst aan het perceel van cliënten. Langs de erfgrens zijn door u vele bomen geplant. In de gemeente Zutphen is het toegestaan bomen te planten op een afstand van meer dan 50 centimeter van de erfgrens. Gebleken is dat vele bomen langs de erfgrens binnen 50 centimeter van de erfgrens zijn geplant. Dit is niet toegestaan. Gelet hierop verzoek - en voor zover nodig sommeer ik - u alle bomen die binnen 50 centimeter van de erfgrens staan te verwijderen. De kosten voor het verwijderen van de bomen zullen voor uw rekening zijn.
Voor zover bomen op een afstand van meer dan 50 centimeter van de erfgrens staan, merk ik op dat takken van de bomen over het perceel van cliënten hangen. In het burenrecht is voorzien in een recht van cliënten deze takken te verwijderen, indien u nalaat de takken zelf te verwijderen. Ik verzoek u dan ook in eerste instantie de overhangende takken te verwijderen. Indien u geen gehoor geeft aan deze aanmaning, zullen cliënten gerechtigd zijn zelf overhangende takken weg te snijden (artikel 5:44 van het Burgerlijk Wetboek). Dit geldt eveneens voor de door u geplante klimop tussen uw woning en de schuur van cliënten. De bomen die op een afstand van meer dan 50 centimeter van de erfgrens staan, zijn dusdanig hoog dat deze hinder veroorzaken. De bomen ontnemen veel licht aan de tuin van cliënten. Deze hinder is onrechtmatig. Ik verzoek u naast het snoeien van de overhangende takken tevens de toppen van de bomen te snoeien.
Eveneens is gebleken dat u bouwmaterialen hebt gestapeld tegen de erfafscheiding van cliënten. Deze erfafscheiding staat geheel op het perceel van cliënten en op enige afstand van de erfgrens. De bouwmaterialen liggen dan ook op het perceel van cliënten. Dit is niet toegestaan. U dient deze goederen te verwijderen en verwijderd te houden van het perceel van cliënten. (…)”.
2.3. In een brief van [gedaagde sub 1] aan de advocaat van [eisers] van 4 maart 2012 staat:
“(…) Wil mij beroepen op verjaring en eigendomsrecht. De bomen, heesters en heggen op en nabij de erfgrens staan er al sinds 1976 en zijn door mij geplant. Ook wil ik verwijzen naar de akte d.d. 30 oktober 1985 notaris S.P. Koopman te Zutphen. Ook de erf afscheiding, palen en gaas zijn door mij gemaakt en door het kadaster ingemeten. (…)
Betreft: de takken van bomen van meer dan 50 centimeter van de erfgrens beroep ik mij op verjaring.
Ben wel bereidt de bomen die meer dan 50 centimeter van de erfgrens staan terug te snoeien, tot een hoogte die de [eisers] in 2010 hebben aangehouden met de berken in hun tuin.
Sta wel toe dat takken die overlast veroorzaken en die over de erfgrens hangen weg mogen worden gesneden. Waarbij de volgende regels gelden: Onder vellen van een houtopstand wordt verstaan ( het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen. Het verrichten van handelingen, zowel boven als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de boom ten gevolge kunnen hebben.)
(…) Dit is het eerste schrijven wat ik ontvang van de [eisers] over de bomen sinds ze er wonen, wel zijn er in het verleden in de bomen gaten geboord en met gif behandeld en aan de wijkagent vertelden de [eisers] dit niet te hebben gedaan ze hadden geen enkele last van de bomen, struiken en heesters.
De stenen zijn mede door de afwatering van woonhuis en de nieuwe schuur (foto’s gemaakt) [eiser sub 1] en door vorst scheefgezakt dit zal op hele korte termijn door mij worden opgelost. De stenen staan wel op eigen grond en zijn voor de bouwwerkzaamheden die nog gaan plaats vinden. zie verslag hoorzitting 15 juni 2004. Wel heeft [eiser sub 1] er alles aan gedaan mij het leven zuur te maken door geregeld overal te klagen,en hebben we overwogen te gaan verhuizen, maar voor ……. gaan we niet wijken. (…)”.
3. De vordering in conventie
3.1. [eisers] vordert - na vermeerdering en vermindering van eis - dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagden]hoofdelijk zal veroordelen tot verwijdering van de bomen die hun stam hebben op een afstand gelijk of kleiner dan 50 centimeter van de erfgrens tussen de percelen van partijen, binnen vier weken na betekening van dit vonnis, althans binnen een zodanige termijn als in goede justitie te bepalen is, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 150,--, of een bedrag in goede justitie te betalen, voor iedere dag dat [gedaagden]in gebreke blijft aan dit onderdeel van het vonnis te voldoen;
II. [gedaagden]hoofdelijk zal veroordelen tot het jaarlijks verwijderen van overhangende takken van de bomen die hun stam hebben op een afstand groter dan 50 centimeter van de erfgrens tussen de percelen van partijen, en voor zover het gevorderde bij petitum onder I. niet toewijsbaar is eveneens de bomen bedoeld onder I., op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 150,--, of een bedrag in goede justitie te bepalen, voor iedere maand dat [gedaagden]niet voldoet aan deze veroordeling;
III. [gedaagden]hoofdelijk zal veroordelen tot het jaarlijks althans regelmatig snoeien van de toppen van de bomen op een afstand groter dan 50 centimeter van de erfgrens tussen partijen, en voor zover het gevorderde bij petitum onder I. niet toewijsbaar is eveneens de bomen bedoeld onder I., zodat deze bomen niet hoger dan twee meter zijn, op verbeurte van een dwangsom van € 150,--, of een bedrag in goede justitie te bepalen, voor iedere maand dat [gedaagden]niet voldoet aan deze veroordeling;
IV. [gedaagden]hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de kosten van de procedure, waaronder de buitengerechtelijk kosten.
3.2. [eisers] heeft aan zijn vorderingen, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de navolgende stellingen ten grondslag gelegd.
Sinds enkele jaren ondervindt [eisers] hinder van de bomen die [gedaagden]op zijn perceel heeft staan. De bomen ontnemen licht aan de tuin van [eisers] en takken van de bomen hangen over op zijn perceel. Afvallend blad valt in de tuin van [eisers] De bomen zijn vlakbij de erfgrens geplaatst. Verschillende bomen zijn binnen 50 centimeter van de erfgrens geplant. Dit betreft de haagbeuken achterin de tuin en de twee bomen naast de schuur van [gedaagden]Hoogstwaarschijnlijk geldt dit ook voor de kronkelwilg en de populieren voor in de tuin. Aan de voorzijde van de woningen, heeft [gedaagden]een boom geplant waarvan takken tegen het slaapkamerraam van de woning van [eisers] groeien. In artikel 10 van de Bomenverordening van de gemeente Zutphen staat dat de afstand als bedoeld in het bepaalde in artikel 5:42 BW wordt vastgesteld op 50 centimeter. Ondanks aanmaningen daartoe heeft [gedaagden]geen bomen verwijderd. De hinder die [eisers] van de bomen van [gedaagden]ondervindt, is zodanig dat sprake is van onrechtmatige hinder. [eisers] heeft [gedaagden]verzocht de bomen in de hoogte te snoeien tot een hoogte van twee meter, maar [gedaagden]heeft aan dit verzoek niet voldaan. [eisers] heeft een bedrag van € 800,-- aan buitengerechtelijke kosten gemaakt.
4. Het verweer in conventie
4.1. [gedaagden]concludeert dat de rechtbank de vorderingen van [eisers] zal afwijzen met veroordeling van [eisers] in de kosten van het geding.
4.2. [gedaagden]voert de volgende verweren aan.
[gedaagden]onderhoudt zijn bomen goed en deze bomen leveren geen onrechtmatige hinder op. [eisers] klaagt wel over hoge bomen van [gedaagden]maar hij heeft zelf ook hoge bomen in zijn tuin. De haagbeuken staan er al sinds de jaren ’80, zoals is te zien op een luchtfoto. Op die luchtfoto is te zien dat de haagbeuken toen al hoger waren dan twee meter. De kronkelwilg is in 1989 geplant als paastak. Op een foto uit 1992 is de wilg al duidelijk te zien. Wat betreft de haagbeuken en de wilg beroept [gedaagden]zich op verjaring. Naast de schuur staan een magnolia en een sering. Deze bomen staan op grotere afstand van de erfgrens dan 50 centimeter. Het is niet zo dat [gedaagden]nooit iets met klachten van [eisers] heeft gedaan.
5. De vordering in reconventie
5.1. [gedaagden]vordert - na vermindering van eis - dat de rechtbank [eisers] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad hoofdelijk zal veroordelen tot:
1. het jaarlijks, althans regelmatig snoeien van de toppen van de bomen op zijn perceel zodat deze bomen niet hoger dan twee meter zijn, op verbeurte van een dwangsom van € 150,--, althans tot een dwangsom van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen hoogte en maximum, voor iedere maand dat [eisers] niet voldoet aan deze veroordeling;
2. het jaarlijks, althans regelmatig verwijderen van overhangende takken van zich in de tuin van [eisers] bevindende bomen en struiken, op verbeurte van een dwangsom van € 150,--, althans tot een dwangsom van een door de rechtbank in goede justitie te bepalen hoogte en maximum, voor iedere maand dat [eisers] niet voldoet aan deze veroordeling.
5.2. [gedaagden]heeft aan zijn vorderingen, tegen de achtergrond van de vastgestelde feiten, de navolgende stellingen ten grondslag gelegd.
Wanneer [gedaagden]de verplichting wordt opgelegd zijn bomen af te toppen tot twee meter, dan moet die verplichting ook worden opgelegd aan [eisers] Bovendien moet evengoed voor [eisers] de verplichting gelden om overhangende takken te verwijderen.
6. Het verweer in reconventie
6.1. [eisers] concludeert dat de rechtbank de vorderingen van [gedaagden]zal afwijzen met veroordeling van [gedaagden]in de kosten van het geding.
6.2. [eisers] voert de volgende verweren.
De vordering tot het jaarlijks snoeien van alle bomen in de tuin van [eisers] is op geen enkele redelijke grond ingediend. [gedaagden]heeft op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat hij hinder ondervindt van de bomen van [eisers] of dat er takken over het erf van [gedaagden]heen hangen. De bomen veroorzaken geen hinder en staan al sinds 1979 in de tuin van [eisers] Hoewel het gaat om een voorwaardelijke reconventionele vordering, is onduidelijk onder welke voorwaarde deze is ingesteld. [gedaagden]heeft [eisers] nooit gesommeerd om overhangende takken te verwijderen en de bomen in de hoogte te snoeien. In ieder geval moet de vordering tot veroordeling in de proceskosten worden afgewezen, omdat aan de voorwaardelijke reconventionele vordering geen sommatie is voorafgegaan.
7. De beoordeling in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
Situatieschets
7.1. Ter comparitie van 15 november 2012 heeft de advocaat van [eisers] - mr. Benjamins - een situatieschets getoond, welke schets aan het proces-verbaal is gehecht. Deze situatieschets geeft de situering van de verschillende bomen redelijk goed weer, met dien verstande dat deze niet kan worden gebruikt om daar de afstand van de bomen tot de erfgrens aan af te meten. In dit vonnis zal de rechtbank zoveel mogelijk aanhaken bij de soortnamen die in de situatieschets zijn gebruikt, vanuit de gedachte dat daarbij de (globale) situering belangrijker is dan de exactheid en juistheid van de benaming.
Afstand tot de erfgrens
7.2. In artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is bepaald dat het niet is geoorloofd binnen een afstand van twee meter van de erfgrens bomen te hebben, tenzij op grond van een verordening een kleinere afstand is toegelaten. Artikel 10 van de Bomenverordening van de gemeente Zutphen luidt: “De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heesters en heggen.” Hieruit volgt dat het partijen op grond van het bepaalde in artikel 5:42 BW verboden is bomen te hebben op een kortere afstand dan 50 centimeter van de erfgrens, te rekenen vanaf het midden van de voet van de boom.
7.3. Ter comparitie ter plaatse is gebleken dat van de bomen op het perceel van [gedaagden]alleen de (haag)beukenhaag op een kortere afstand dan 50 centimeter van de erfgrens staat. Uit het proces-verbaal van de comparitie ter plaatse blijkt dat voor de magnolia geldt dat de afstand vanaf het hart van de boom groter is dan 50 centimeter. Voor de wilg geldt dat de afstand gerekend vanaf het midden van de voet van de boom precies 50 centimeter is, zodat deze boom net niet in de verboden zone staat. Ter comparitie ter plaatse is voorts gebleken dat alle bomen op het perceel van [eisers] op een grotere afstand dan 50 centimeter van de hier bedoelde erfgrens staan.
7.4. Gelet op hetgeen in de vorige alinea is overwogen, komt alleen ten aanzien van de (haag)beukenhaag de vraag aan de orde of de vordering tot verwijdering van deze bomen is verjaard. Hierover wordt als volgt overwogen.
7.5. Partijen zijn het erover eens dat de (haag)beukenhaag al in 1988 op een kortere afstand dan 50 centimeter van de erfgrens stond. Voorts zijn partijen het erover eens dat de (haag)beukenhaag toen tot ongeveer de rand van het dak van de schuur kwam, wat bij benadering ongeveer 3 meter hoog zal zijn geweest. Hieruit concludeert de rechtbank dat [eisers] sinds in ieder geval 1988 de verwijdering van de (haag)beukenhaag had kunnen vorderen, zodat de op grond van het bepaalde in artikel 3: 314 lid 1 juncto artikel 3:306 BW toepasselijke verjaringstermijn van twintig jaar is verstreken.
7.6. [eisers] heeft ter comparitie van 15 november 2012 betoogd dat de verjaring is gestuit doordat hij bij de gemeente over de bomen van [gedaagden]heeft geklaagd. Op diezelfde comparitie heeft [gedaagden]gesteld dat de klachten bij de gemeente te algemeen waren om als een stuitingshandeling te kunnen worden gezien, waaraan hij heeft toegevoegd dat [eisers] nooit bij hem heeft geklaagd. Gelet op dit debat tussen partijen, had het op de weg van [eisers] gelegen te onderbouwen op welke gronden hij meent dat sprake is van stuitingshandelingen die voldoen aan het bepaalde in artikel 3:317 lid 2 BW. Dat heeft [eisers] echter niet gedaan, te minder nu is gesteld noch gebleken dat sprake is geweest van een aan [gedaagden]gerichte schriftelijke aanmaning, laat staan dat is gesteld of gebleken dat sprake is geweest van een daad van rechtsvervolging als bedoeld in artikel 3:316 lid 1 BW.
7.7. De vordering van [eisers] onder I zal worden afgewezen.
Overhangende takken
7.8. Op grond van het bepaalde in artikel 5:44 lid 1 BW kan de eigenaar van een erf over zijn erf hangende takken van een eigenaar van een aangrenzend erf verwijderen indien de eigenaar van het aangrenzende erf, ondanks aanmaning, nalaat deze overhangende takken te verwijderen. Dat laat onverlet dat het de eigenaar die bezwaar heeft tegen overhangende takken of doorgeschoten wortels vrij staat zich van andere remedies te bedienen, zoals het dagvaarden tot verwijdering, zonder voorafgaande aanmaning. In deze zin ook Mon. BW B26 (Wibbens-de Jong), blz. 51.
7.9. Ter comparitie van 15 november 2012 en vooral ter comparitie ter plaatse is gebleken dat er geen sprake meer is van takken aan bomen van [gedaagden]die over het perceel van [eisers] hangen. Dat neemt niet weg dat eerder van overhangende takken sprake is geweest en dat [gedaagden]de overhangende takken niet op eerste verzoek zelf heeft verwijderd. De vordering van [eisers] onder II zal worden toegewezen, met dien verstande dat aan de gevorderde dwangsom een maximum zal worden verbonden.
7.10. Ter comparitie ter plaatse is gebleken dat takken van bomen van [eisers] over het perceel van [gedaagden]hangen. De omstandigheid dat [gedaagden][eisers] niet eerder heeft gemaand deze takken te verwijderen, staat niet aan toewijzing in de weg maar brengt wel mee dat [eisers] niet zal worden veroordeeld in de proceskosten. De vordering van [gedaagden]zal worden toegewezen, met dien verstande dat aan de gevorderde dwangsom een maximum zal worden verbonden zoals hierna bepaald.
Hinder
7.11. De rechtbank stelt voorop dat het een eigenaar van een woonhuis met tuin vrijstaat zijn eigendom naar eigen goeddunken te gebruiken, mits dit gebruik niet in strijd komt met de rechten van anderen en hij de op wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht gegronde beperkingen daarbij in acht neemt. Dat betekent dat [gedaagden]in beginsel het recht heeft zijn tuin in te richten en te onderhouden zoals hij dat wil. Dat recht wordt echter wel begrensd in die zin dat hij anderen, onder wie zijn buren, geen onrechtmatige hinder mag toebrengen. Volgens het bepaalde in artikel 5:37 BW mag de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, licht onthouden aan de eigenaar van een ander erf. De vraag of het onthouden van licht onrechtmatige hinder oplevert, hangt af van de ernst en de duur daarvan en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden.
7.12. De rechter heeft ter comparitie waargenomen dat de bomen op het perceel van [gedaagden]inderdaad hoog zijn en hij heeft op door [eisers] aan hem ter comparitie ter plaatse getoonde foto’s gezien dat in de zomer ongeveer tweederde van de breedte van zijn tuin is bedekt met schaduw die door bomen van [gedaagden]is veroorzaakt. Dat levert echter geen onrechtmatige hinder op als bedoeld in artikel 5:37 BW. Nederland is een dichtbevolkt land en rond woonhuizen geplante bomen komen veelal het leefklimaat ten goede, zodat bomen ook het algemeen belang dienen, hetgeen wordt onderstreept door het feit dat voor het kappen of rooien van bomen veelal een vergunning is vereist. [eisers] heeft bovendien geen recht op onbeperkte toetreding van zonlicht, terwijl hij zelf ook hoge bomen in zijn tuin heeft staan. Overlast door bladval acht de rechtbank onvoldoende zwaarwegend, omdat [eisers] ter comparitie ter plaatse heeft verklaard dat het hem niet zozeer om hinder als gevolg van bladval is te doen, maar om hinder door schaduw.
7.13. De vordering van Ooms onder III zal worden afgewezen. Nu deze vordering van [eisers] zal worden afgewezen, is niet voldaan aan de voorwaarde die [gedaagden]heeft verbonden aan zijn vordering onder 1, zodat de rechtbank aan de beoordeling van die vordering niet toekomt.
Proceskosten
7.14. Nu [eisers] in conventie op de belangrijkste punten in het ongelijk wordt gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.
7.15. Gelet op hetgeen hiervoor onder 7.10 is overwogen, zullen ook in reconventie de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
8. De beslissing
De rechtbank
in conventie
8.1. veroordeelt [gedaagden]hoofdelijk tot het jaarlijks verwijderen van over het perceel van [eisers] hangende takken van bomen op zijn perceel,
8.2. veroordeelt [gedaagden]om aan [eisers] een dwangsom te betalen van € 150,00 voor iedere maand dat hij niet aan de in 8.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 3.000,00 is bereikt,
8.3. bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding,
8.4. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
8.5. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
8.6. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
8.7. veroordeelt [eisers] hoofdelijk tot het jaarlijks verwijderen van over het perceel van [gedaagden]hangende takken van bomen op zijn perceel,
8.8. veroordeelt [eisers] om aan [gedaagden]een dwangsom te betalen van € 150,00 voor iedere maand dat hij niet aan de in 8.7 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 3.000,00 is bereikt,
8.9. bepaalt dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding,
8.10. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
8.11. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
8.12. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S.W. Lucassen en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2013.