Parketnummer : 05/721229-12
Datum zitting : 26 april 2013
Datum uitspraak : 8 mei 2013
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
thans gedetineerd in [PI].
Raadsman : mr. M.W.J. Rosendaal, advocaat te Nijmegen.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 juni 2012 te Nijmegen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk met een
(personen)auto met hoge, althans aanzienlijke snelheid achteruit rijdend op
die [slachtoffer 1] is ingereden, waardoor die [slachtoffer 1] opzij heeft moeten springen om niet
door die (personen)auto geraakt te worden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; (incident 13)
2.
hij op of omstreeks 30 juni 2012 te Nijmegen opzettelijk mishandelend een
persoon (te weten [slachtoffer 1]), heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze
letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden; (incident 13)
3.
hij in of omstreeks de periode van 13-02-2012 tot en met 1 maart 2012 te
Nijmegen [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk
voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd :"Maak jij je maar op
voor jouw begrafenis", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking; (incident 11)
4.
hij op of omstreeks 30 juni 2012 te Nijmegen opzettelijk mishandelend een
persoon (te weten [slachtoffer 2]), een klap in haar nek heeft gegeven, althans
heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn
heeft ondervonden; (incident 14)
5. hij in of omstreeks de periode 25-01-2012 tot en met 21-02-2012 te Wolvega, gemeente Weststellingwerf, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij 1] heeft bewogen tot de afgifte van Euro 146.75, in elk geval van enig goed, hierin bestaande dat verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich heeft voorgedaan als bonafide verkoper van (2) Lego treinen, waarbij hij zich via “Marktplaats” deze (2) Legotreinen aan voormelde [benadeelde partij 1] heeft aangeboden en/of vervolgens aan die [benadeelde partij 1] heeft verkocht voor Euro 146.75 en/of vervolgens die Lego treinen zou leveren, waardoor die [benadeelde partij 1] dit bedrag op zijn, verdachtes bankrekening [rekeningnummer] (ten name van [verdachte]) heeft overgemaakt, waardoor die [benadeelde partij 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte; (incident 10)
6.
hij in of omstreeks de periode van 30-12-2010 tot en met 9-01-2012 te Nijmegen in de gemeente Nijmegen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijk toe-eigening op na te noemen datum/data, bij na te noemen Shell pompstation/s heeft weggenomen na te noemen hoeveelheden brandstof, in elk geval enig goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [eigenaar], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
d.d. 30 december 2010 bij het aan de [adres 2] te Nijmegen gelegen Shell tankstation, 43,24 liter benzine en/of 44,05 liter autogas (incident 1, pv. nr. 2011119377);
d.d. 21 januari 2011 bij het aan de [adres 2] te Nijmegen gelegen Shell tankstation, 41,4 liter autogas (incident 2, pv. nr. 2011119404);
d.d. 20 september 2011 bij het aan de [adres 2] te Nijmegen gelegen Shell tankstation, 62,28 liter benzine en/of 37,79 liter autogas (incident 3, pv. nr. 2011119410);
d.d. 18 oktober 2011 bij het aan de [adres 3] te Nijmegen gelegen Shell tankstation, 46,99 liter benzine (incident 4, pv. nr. 2011115069);
d.d. 21 oktober 2011 bij het aan de [adres 2] te Nijmegen gelegen Shell tankstation, 42,77 liter (incident 5, pv. nr. 2012016127);
d.d. 24 oktober 2011 bij het aan de [adres 2] te Nijmegen gelegen Shell tankstation, 41.55 benzine (incident 6, pv.nr. 2012016161);
d.d. 18 november 2011 bij het aan de [adres 3] te Nijmegen gelegen Shell tankstation, 56,08 liter benzine (incident 7, pv.nr. 2012016199);
d.d. 26 december 2011 bij het aan de [adres 2] te Nijmegen gelegen Shell tankstation, 24,31 liter benzine (incident 8, pv.nr. 2012014466);
d.d. 9 januari 2012 bij het aan de [adres 3] te Nijmegen gelegen Shell tankstation, 33, 56 liter benzine (incident 9, pv. nr. 2012014487);
althans indien het vorenstaande onder 6 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van 30-12-2010 tot en met 9-01-12 te Nijmegen opzettelijk na te noemen hoeveelheden brandstof, bestaande uit benzine en/of autogas, geheel of ten dele toebehorende aan [eigenaar], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en welke benzine en/of autogas verdachte bij na te noemen voor zelfbediening ingerichte benzinepompinstallatie/s, had getankt, onder gehoudenheid die benzine en/of autogas te betalen en welke benzine/autogas verdachte aldus anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
d.d. 30 december 2010 bij het aan de [adres 2] te Nijmegen gelegen Shell tankstation, 43,24 liter benzine en/of 44,05 liter autogas (incident 1, pv. nr. 2011119377);
d.d. 21 januari 2011 bij het aan de [adres 2] te Nijmegen gelegen Shell tankstation, 41,4 liter autogas (incident 2, pv. nr. 2011119404);
d.d. 23 november 2011 bij het aan de [adres 2] te Nijmegen gelegen Shell tankstation, 62,8 liter benzine en/of 37,79 liter autogas (incident 3, pv. nr. 2011119410);
d.d. 11 november 2011 bij het aan de [adres 3] te Nijmegen gelegen Shell tankstation, 46,99 liter benzine (incident 4, pv. nr. 2011115069);
d.d. 21 oktober 2011 bij het aan de [adres 2] te Nijmegen gelegen Shell tankstation, 42,77 liter (incident 5, pv. nr. 2012016127);
d.d. 15 februari 2012 bij het aan de [adres 2] te Nijmegen gelegen Shell tankstation, 41.55 benzine (incident 6, pv.nr. 2012016161);
d.d. 18 november 2011 bij het aan de [adres 3] te Nijmegen gelegen Shell tankstation, 56,08 liter benzine (incident 7, pv.nr. 2012016199);
d.d. 26 december 2011 bij het aan de [adres 2] te Nijmegen gelegen Shell tankstation, 34,31 liter benzine (incident 8, pv.nr. 2012014466);
d.d. 9 januari 2012 bij het aan de [adres 3] te Nijmegen gelegen Shell tankstation, 33, 56 liter benzine (incident 9, pv. nr. 2012014487).
7.
hij op of omstreeks 30 juni 2012 te Nijmegen, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de Jan de Wittstraat, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [bestuurder]) letsel en/of schade was toegebracht, zonder dat de verdachte behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit en/of de identiteit van het door verdachte bestuurde motorrijtuig; (incident 15).
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 26 april 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. M.W.J. Rosendaal, advocaat te Nijmegen.
Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd:
• [benadeelde partij 1]
• [slachtoffer 1]
De officier van justitie, mr. A. Reah, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde. De verklaring van getuige [getuige 2] is naar de mening van de officier van justitie onvoldoende betrouwbaar en dient ter zijde te worden geschoven nu niet kan worden nagegaan wat de getuige uit eigen waarneming heeft verklaard. Gelet op de omstandigheid dat [slachtoffer 1] een kwetsbare verkeersdeelnemer was en verdachte met behoorlijke snelheid achteruit is gereden, is er volgens de officier van justitie sprake van een poging tot zware mishandeling. De officier van justitie stelt zich voorts op het standpunt dat de wijze waarop verdachte achteruit heeft gereden terwijl hij wist dat [slachtoffer 1] zich achter zijn auto bevond, meebrengt dat verdachte boos opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Subsidiair is de officier van justitie van mening dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn gedraging zwaar lichamelijk letsel zou veroorzaken.
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de onbetrouwbaarheid en onjuistheid van de verklaring van [slachtoffer 1] stelt de verdediging zich op het standpunt dat deze verklaring niet voor het bewijs kan worden gebruikt en met grote terughoudendheid dient te worden beoordeeld. Ten aanzien van de verklaring van getuige [getuige 1] is de verdediging van mening dat deze verklaring tegenstrijdig is aan de verklaring van verdachte. De verklaring van getuige [getuige 2] is naar de mening van de verdediging gedetailleerd en ondersteunt de verklaring van verdachte op essentiële punten. Voorts verklaart de getuige niet alleen à decharge en daarom dient volgens de verdediging de verklaring als betrouwbaar te worden aangemerkt. De verdediging stelt zich op basis van het bovenstaande reeds op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte opzet had op het inrijden van aangeefster, aangezien uit het dossier niet blijkt of verdachte aangeefster heeft gezien. Voorts wordt er door getuigen niets verklaard over de afstand tussen de auto van cliënt en aangeefster. Er kan niet worden vastgesteld of er daadwerkelijk een kans op zwaar lichamelijk letsel aanwezig is geweest. Voorts kan niet worden vastgesteld dat er sprake was van een hoge of aanzienlijke snelheid. Verdachte dient volgens de verdediging ook in het subsidiaire geval van het onder 1 tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaring van getuige [getuige 2]
Ter terechtzitting heeft de getuige [getuige 2] gedetailleerd verklaard over de gebeurtenissen op 30 juni 2012 in de Jan de Wittstraat te Nijmegen. Getuige [getuige 2] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in het Huis van Bewaring meermalen met verdachte over de zaak heeft gesproken. Voorts heeft de getuige verklaard dat hij stukken uit het dossier heeft gelezen. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat niet kan worden geverifieerd wat de getuige weet uit eigen waarneming of uit het dossier en/of van verdachte. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de verklaring van getuige [getuige 2] onvoldoende betrouwbaar is en ter zijde dient te worden geschoven.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] en getuige [getuige 1]
Aangeefster heeft verklaard dat zij verdachte aan de bestuurderskant van een groene Volkswagen Golf zag instappen. Aangeefster liep naar de auto van verdachte en hoorde een geluid alsof er geschakeld werd. De auto maakte volgens aangeefster hoge toeren. Aangeefster verklaart dat zij op dat moment anderhalve meter achter de auto stond en dat achter haar een auto stond geparkeerd. De auto van verdachte reed volgens aangeefster met een noodgang naar achteren, waardoor zij naar links moest springen om te voorkomen dat zij tussen de auto’s vast zou komen te zitten. Daarbij verklaart aangeefster terecht te zijn gekomen voor de achter haar geparkeerde auto. De verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] wordt naar het oordeel van de rechtbank op essentiële punten ondersteund door de onafhankelijke getuige [getuige 1]. Deze getuige verklaart over een bestuurder die vol gas achteruit reed, waardoor een vrouw naar links weg sprong ter hoogte van de voorzijde van de geparkeerde auto. De auto van de bestuurder botste vervolgens tegen de rechtervoorzijde van de geparkeerde auto. Voorts heeft de getuige verklaard dat de bestuurder van de auto dezelfde man was als de persoon die de vrouw heeft geslagen. Verdachte heeft erkend aangeefster op 30 juni 2012 in de Jan de Wittstraat te Nijmegen te hebben geslagen. Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met een personenauto met een aanzienlijke snelheid achteruit op [slachtoffer 1] is ingereden, als gevolg waarvan [slachtoffer 1] naar links heeft moeten springen om niet geraakt te worden.
Opzet
Ten aanzien van de kans op zwaar lichamelijk letsel door de gedragingen van verdachte overweegt de rechtbank als volgt. Aangeefster [slachtoffer 1] verklaart dat zij anderhalve meter achter de auto van verdachte stond. Door met aanzienlijke snelheid achteruit te rijden, waarbij aangeefster een botsing en beknelling tussen de auto’s slechts kon voorkomen door opzij te springen, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aan aangeefster [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn aan te merken als een poging om aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 30 juni 2012 te Nijmegen, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk met een
personenauto met aanzienlijke snelheid achteruit rijdend op
die [slachtoffer 1] is ingereden, waardoor die [slachtoffer 1] opzij heeft moeten springen om niet
door die personenauto geraakt te worden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; (incident 13).
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
- Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1], p. 2;
- Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], p. 9;
- De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 april 2013.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 30 juni 2012 te Nijmegen opzettelijk mishandelend een
persoon te weten [slachtoffer 1], heeft geslagen, waardoor deze
letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden; (incident 13).
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. Aangeefster heeft op 1 maart 2012 te Nijmegen een sms ontvangen van telefoonnummer [telefoonnummer] met de tekst: “Maak jij je maar op voor jouw begrafenis…”. Het telefoonnummer [telefoonnummer] is van verdachte. Verdachte heeft ook bekend een sms met deze tekst te hebben verstuurd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 tenlastegelegde. Volgens de officier van justitie kan het versturen van een sms als het toevoegen van woorden in de zin van de tenlastelegging worden aangemerkt. Het gaat volgens de officier van justitie om een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Uit de verklaring van verdachte bij de politie kan naar de mening van de officier van justitie worden afgeleid dat de sms ook voor aangeefster [slachtoffer 1] was bedoeld. Aangeefster [slachtoffer 1] heeft zich door de sms van verdachte ook bedreigd gevoeld.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het gaat om het versturen van een sms en daarmee kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat het gaat om het toevoegen van woorden in de zin van de tenlastelegging. De verdediging heeft tevens aangevoerd dat de verbalisant gedurende de aangifte niet heeft geverifieerd van welk nummer de sms afkomstig was.
Voorts is de verdediging van mening dat verdachte de bedreiging aan [slachtoffer 2] heeft gericht en niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk [slachtoffer 1] heeft bedreigd.
Beoordeling door de rechtbank
Zoals vermeld bij de vaststaande feiten heeft aangeefster op 1 maart 2012 een sms gekregen
van telefoonnummer [telefoonnummer] met de tekst “Maak jij je maar op voor jouw begrafenis…”. Aangeefster voelde zich door deze woorden bedreigd. Gelet op hetgeen beschreven is bij de vaststaande feiten, is de rechtbank van oordeel dat het verdachte is geweest die dit sms-bericht aan aangeefster heeft verstuurd. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij dit sms-bericht ook aan aangeefster had gericht. Ter terechtzitting verklaart verdachte dat dit sms-bericht voor [slachtoffer 2] was bedoeld. De rechtbank acht de verklaring van verdachte ter terechtzitting onaannemelijk. Aangeefster verklaart immers dat verdachte sms-berichten naar haar mobiel heeft verstuurd in de hoop dat [slachtoffer 2] deze te zien kreeg. Volgens aangeefster wist verdachte dat de telefoon niet langer werd gebruikt door [slachtoffer 2]. Door de sms niet duidelijk te richten aan [slachtoffer 2], is de rechtbank van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] zich door het sms-bericht bedreigd voelde. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de bedreiging door middel van een sms-bericht, een in de huidige samenleving gebruikelijke wijze van communiceren, kan worden aangemerkt als “het toevoegen van woorden” in de zin van de tenlastelegging.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
Hij op 1 maart 2012 te Nijmegen [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden heeft toegevoegd :"Maak jij je maar op voor jouw begrafenis; (incident 11).
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2], p. 14;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3], p. 16-17;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 april 2013.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 30 juni 2012 te Nijmegen opzettelijk mishandelend een
persoon (te weten [slachtoffer 2]), een klap in haar nek heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn
heeft ondervonden; (incident 14).
Ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 1], p. 53-54;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 april 2013;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 66.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij in de periode 25-01-2012 tot en met 21-02-2012 te gemeente Weststellingwerf, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid, [benadeelde partij 1] heeft bewogen tot de afgifte van Euro 146,75, hierin bestaande dat verdachte met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid zich heeft voorgedaan als bonafide verkoper van 2 Lego treinen, waarbij hij zich via “Marktplaats” deze 2 Legotreinen aan voormelde [benadeelde partij 1] heeft aangeboden en vervolgens aan die [benadeelde partij 1] heeft verkocht voor Euro 146,75 en vervolgens die Lego treinen zou leveren, waardoor die [benadeelde partij 1] dit bedrag op zijn, verdachtes bankrekening [rekeningnummer] ten name van [verdachte] heeft overgemaakt, waardoor die [benadeelde partij 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte; (incident 10).
Ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde
Het standpunt van de verdediging
Primair stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte geen afstand heeft kunnen doen van zijn recht op consultatiebijstand, aangezien sprake is van een categorie A-zaak als bedoeld in de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor. Volgens de verdediging dienen de verklaringen van verdachte, waarbij de afstandsverklaring van het consultatierecht ertoe heeft geleid dat verdachte geen raadsman heeft geconsulteerd, als onrechtmatig te worden aangemerkt. Een gebruik van de betreffende verklaringen bij de politie levert strijd op met artikel 6 EVRM. De verdediging verzoekt de rechtbank de verklaringen van verdachte bij de politie op pagina 150 t/m 152 en p. 153-154 uit te sluiten van het bewijs.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat niet aan de vereisten voor een categorie A-zaak in de zin van de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor is voldaan. Er is geen sprake van een zaak waarbij een grote maatschappelijke impact kan worden verwacht. Het gaat ten aanzien van verdachte om een categorie B-zaak, waarbij door de verdachte afstand mag worden gedaan van het recht consultatiebijstand. De verklaringen van verdachte, zoals afgelegd bij de politie ten aanzien van het onder 6 tenlastelegde kunnen volgens de officier van justitie voor het bewijs worden gebruikt.
Beoordeling door de rechtbank
Salduz
Indien een aangehouden verdachte niet dan wel niet binnen redelijke grenzen de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie een advocaat te raadplegen, levert dat in beginsel een vormverzuim op als bedoeld in art. 359a Sv, dat, na een daartoe strekkend verweer, in de regel - behoudens in het geval dat de verdachte uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in ieder geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van dwingende redenen om dat recht te beperken - dient te leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen (vgl. HR 30 juni 2009, LJN BH3079, NJ 2009/349).
Verdachte is ten aanzien van de tenlastegelegde feiten op 20 augustus 2012 aangehouden. De verdachte is door de verbalisant meegedeeld dat hij kosteloos recht heeft op consultatiebijstand door een raadsman voor de aanvang van het verhoor, dat hij ook afstand kan doen van dat recht en dat hij in plaats van een toegewezen raadsman, voor eigen rekening, een zelf gekozen raadsman mag consulteren. Vervolgens wordt in het proces-verbaal van aanhouding vermeld dat verdachte verklaarde geen gebruik te willen maken van zijn recht op consultatiebijstand. Gelet op de omstandigheid dat niet aan het volgens de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor voor een A-zaak vereiste van een verwachting van grote maatschappelijke impact is voldaan, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat verdachte afstand kon doen van zijn recht op consultatiebijstand. De verklaringen van verdachte zoals afgelegd bij de politie op de pagina’s 150 t/m 152 en 153-154 kunnen als bewijsmiddel worden gebuikt.
Ten aanzien van de incidenten 1 t/m 9:
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. Bij het Shell tankstation aan de [adres 3] te Nijmegen werd op 18 oktober 2011 46,99 liter benzine getankt zonder te betalen met een zwarte Alfa Romeo met het kenteken [kenteken 1]. Zowel op 21 oktober 2011 als 24 oktober 2011 werd bij het Shell tankstation aan de [adres 2] te Nijmegen getankt zonder te betalen door een Alfa Romeo met kenteken [kenteken 1]. Op 21 oktober 2011 betrof het 42,77 liter benzine en op 24 oktober 41,55 liter. Bij het Shell tankstation aan de [adres 3] te Nijmegen werd op 9 januari 2012 33,56 liter benzine getankt zonder te betalen. Daarbij werd als betrokken voertuig een Alfa Romeo met het kenteken [kenteken 1] genoemd. Op de camerabeelden van het Shell tankstation aan de [adres 3] te Nijmegen op 9 januari 2012 staat verdachte. De auto met kenteken [kenteken 1] stond in de periode van 10-10-2011 tot en met 29-02-2012 op naam van verdachte.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 6 primair tenlastegelegde. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij de Audi wel eens uitleende ter zijde dient te worden geschoven. Verdachte wist dat hij geen geld had om de benzine te betalen en besloot toch brandstof te gaan tanken.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verklaringen van verdachte bij de reclassering, psycholoog en psychiater niet voor het bewijs mogen worden gebezigd. De verdediging stelt zich voor het overige op het standpunt dat ten aanzien van de incidenten 1 t/m 6 niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte bij het tanken zonder betalen was betrokken. Ten aanzien van de incidenten 7 (18 november 2011) en 8 (26 december 2011) bevinden zich in de dossier geen aangiftes of foto’s en volgens de verdediging kan de betrokkenheid van verdachte bij deze incidenten niet wettig en overtuigend worden bewezen. Ten aanzien van incident 9 (9 januari 2012) stelt de verdediging zich op het standpunt dat in het dossier geen aangifte aanwezig is en de herkenning van verdachte op de camerabeelden door de verbalisant onbetrouwbaar is.
Beoordeling door de rechtbank
Incidenten 1 t/m 6:
Op de data 30 december 2010, 21 januari 2011 en 20 september 2011 is bij het Shell tankstation aan de [adres 2] te Nijmegen getankt zonder te betalen. Bij deze gedragingen is gebruik gemaakt van een Audi met het kenteken [kenteken 2]. Het kenteken [kenteken 2] heeft in de periode van 12 november 2010 tot en met 18-10-2011 op naam gestaan van verdachte. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat niemand anders gebruik heeft gemaakt van de Audi met het kenteken [kenteken 2]. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij de Audi wel eens aan anderen uitleende. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting consistent verklaard over de omstandigheid dat hij geen muts of capuchon droeg gedurende het tanken. Voorts is op fotoprints ten aanzien van het tanken zonder betalen op 30 december 2010 en 21 januari 2011 een persoon te zien met op zijn hoofd een muts dan wel capuchon. Verdachte verklaart over de fotoprints van het tanken zonder te betalen op 30 december 2010 dat hij niet de persoon op de fotoprints is. Ten aanzien van de fotoprints van het tanken zonder te betalen op 21 januari 2011 verklaart verdachte dat hij een persoon herkent die zijn auto wel eens leent. Zowel de consistente verklaring van verdachte over het niet dragen van een muts dan wel capuchon, de fotoprints en de verklaring van verdachte ter terechtzitting over de fotoprints ondersteunen de verklaring van verdachte ter terechtzitting over het uitlenen van de Audi. Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank onvoldoende wettig bewijs aanwezig dat verdachte zich op 30 december 2010, 21 januari 2011 en 20 september 2011 met de Audi heeft schuldig gemaakt aan het tanken zonder betalen.
Zoals beschreven onder de vaststaande feiten is tijdens het tanken zonder te betalen op de data 18 oktober 2011, 21 oktober 2011 en 24 oktober 2011 gebruik gemaakt van een Alfa Romeo met het kenteken [kenteken 1]. Verdachte verklaart ten aanzien van deze auto consistent dat hij de enige was die gebruik maakte van deze auto. Voorts erkent verdachte de persoon te zijn op de fotoprints van de camerabeelden van het tanken zonder betalen op 24 oktober 2011. De rechtbank acht ten aanzien van de datums 18 oktober 2011, 21 oktober 2011 en 24 oktober 2011 wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de persoon is geweest die bij de Shell tankstations aan de [adres 2] en [adres 3] te Nijmegen heeft getankt met de Alfa Romeo zonder te betalen.
Incidenten 7 en 8
Ten aanzien van de incidenten op 18 november 2011 en 26 december 2011 bevinden zich geen aangiftes in het dossier. Gelet op het feit dat in de dagvaarding het tanken zonder te betalen gedetailleerd, dat wil zeggen per datum, ten laste is gelegd, de verklaring van verdachte over het tanken zonder te betalen bij de politie zeer algemeen is en geen herkenning van verdachte heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van onvoldoende wettig bewijs dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tanken zonder te betalen op 18 november 2011 en 26 december 2011.
Incident 9
De rechtbank constateert ten aanzien van het tanken zonder betalen op 9 januari 2012 dat er zich in het dossier geen aangifte bevindt. Verdachte wordt echter op de camerabeelden van het Shell tankstation aan de [adres 3] te Nijmegen d.d. 9 januari 2012 herkend door de verbalisant. De rechtbank heeft geen reden om aan de herkenning van verdachte door de verbalisant te twijfelen. Voorts heeft verdachte bekend de persoon op de camerabeelden van het tanken zonder te betalen d.d. 9 januari 2012 te zijn. Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 9 januari 2012 met de Alfa Romeo heeft schuldig gemaakt aan het tanken zonder betalen.
Voorts overweegt de rechtbank dat verdachte ten tijde van het tanken wist dat hij geen geld had. Verdachte heeft echter desondanks heeft besloten te tanken en daarmee de hoeveelheden brandstof met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weggenomen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 6 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij in de periode van 30-12-2010 tot en met 9-01-2012 te Nijmegen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijk toe-eigening op na te noemen data, bij na te noemen Shell pompstation/s heeft weggenomen na te noemen hoeveelheden brandstof, telkens geheel toebehorende aan [eigenaar], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
d.d. 18 oktober 2011 bij het aan de [adres 3] te Nijmegen gelegen Shell tankstation, 46,99 liter benzine (incident 4, pv. nr. 2011115069);
d.d. 21 oktober 2011 bij het aan de [adres 2] te Nijmegen gelegen Shell tankstation, 42,77 liter (incident 5, pv. nr. 2012016127);
d.d. 24 oktober 2011 bij het aan de [adres 2] te Nijmegen gelegen Shell tankstation, 41.55 benzine (incident 6, pv.nr. 2012016161);
d.d. 9 januari 2012 bij het aan de [adres 3] te Nijmegen gelegen Shell tankstation, 33, 56 liter benzine (incident 9, pv. nr. 2012014487).
Ten aanzien van het onder 7 tenlastegelegde
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [bestuurder], p. 18-19;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], p. 8-9;
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], p. 2;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 26 april 2013.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 30 juni 2012 te Nijmegen, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de Jan de Wittstraat, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist aan een ander te weten [bestuurder] schade was toegebracht, zonder dat de verdachte behoorlijk de gelegenheid heeft geboden tot vaststelling van zijn identiteit of de identiteit van het door verdachte bestuurde motorrijtuig; (incident 15).
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd is niet bewe¬zen. Verdach¬te moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van feiten 2 en 4 telkens:
Mishandeling.
Ten aanzien van feit 3:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van feit 5:
Oplichting.
Ten aanzien van feit 6:
Diefstal, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 7:
Overtreding van artikel 7 lid 1 Wegenverkeerswet 1994.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hiertoe voert de verdediging aan dat verdachte [slachtoffer 1] heeft geslagen om zelf los te komen. De verdediging van verdachte voldoet volgens de verdediging aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat er sprake is van noodweerexces en verdachte als gevolg daarvan dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is onvoldoende aannemelijk geworden dat verdachte werd aangevallen en zichzelf moest verdedigen. Een beroep op noodweer dan wel noodweerexces kan naar de mening van de officier van justitie niet slagen.
Beoordeling door de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft overwogen omtrent de verklaringen van aangeefster [slachtoffer 1] en getuige [getuige 1], acht de rechtbank het onaannemelijk dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich diende te verdedigen. De rechtbank is van oordeel dat zowel het beroep op noodweer als het beroep op noodweerexces dient te worden verworpen.
Beoordeling door de rechtbank
Met betrekking tot verdachte is een multidisciplinair rapport opgemaakt door [psychiater], psychiater, en [psycholoog], psycholoog, gedateerd 16 november 2012 respectievelijk 15 november 2012.
[psychiater] concludeert:
“Differentiaal diagnostische overwegingen
(,,,) Het gaat op as 1 om misbruik van cannabis. Cocaïnemisbruik zou niet actueel meer zijn. Er is geen sprake van een psychotisch toestandsbeeld. Er is wel sprake van een verhoogde impulsiviteit die past bij het beeld van ADHD dat bij hem enige jaren geleden is vastgesteld. (…) De ontremming is niet in het kader van een manische psychose maar meer te zien als passend bij de ADHD en de persoonlijkheidspathologie. (…) Op as 2 is er sprake van persoonlijkheidspathologie en wel van een antisociale persoonlijkheid met ook narcistische kenmerken waar de grootheidsfantasieën bij horen alsmede paranoïde kenmerken waar ‘complotdenken’ in opvalt (…).
Toerekeningsvatbaarheid
(…) gezien de beïnvloeding van ziekte en gebrek op de tenlastegelegde feiten wordt de rechtbank geadviseerd betrokkene als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen als het gaat om de tenlastegelegde feiten die het meest door de ADHD stoornis zijn bepaald. Dat zijn de tenlastegelegde feiten van 30 juni 2012 (…). Deze ADHD stoornis maakt hem kwetsbaar voor impulsief gedrag en is een ziekelijke stoornis. De rapporteur adviseert desondanks betrokkene slechts licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen omdat betrokkene weet van zijn ADHD probleem en omdat hij ook weet van de beste behandeling daarvoor namelijk niet cannabis maar medicatie. Voor alle andere tenlastegelegde feiten, indien bewezen geacht, bij de incidenten 1 t/m 12 geldt dat de rapporteur de rechtbank adviseert betrokkene als volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen. (…) Ook al is er een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, is hem toch aan te rekenen dat hij zeer bewust op grove, beledigende en gewelddadige wijze zijn woede uit.”
[psycholoog] concludeert:
“Differentiaal diagnostische beschouwing
(…) Samengevat kan worden gesproken van cannabis- en cocaïneafhankelijkheid en een antisociale persoonlijkheidsstoornis met paranoïde kenmerken. Tevens is er sprake van een aandachtstekortprobleem van het overwegend impulsieve/hyperactieve type. (…)
Toerekeningsvatbaarheid
(…) Zijn impulsiviteit, sociale onvermogen en zwakke woedebeheersing lijken endogeen bepaald. Alles overziend lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat betrokkene in algehele zin verminderd toerekeningsvatbaar geacht moet worden voor de hem toegeschreven delicten (indien bewezen).”
Gelet op de psychologische rapportage van [psycholoog] d.d. 15 november 2012 en de psychiatrische rapportage van [psychiater] d.d. 16 november 2012 is de rechtbank van oordeel dat bij verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten een stoornis van de geestvermogens aanwezig was.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies van de deskundigen en maakt die tot de hare. Overeenkomstig deze conclusies kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is. Er is voorts niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar. Wel zal bij de strafoplegging rekening worden gehouden met het gegeven dat aan verdachte het plegen van de bewezenverklaarde strafbare feiten in verminderde mate kan worden toegerekend.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 primair en 7 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De officier van justitie vordert dat als bijzondere voorwaarde zal worden opgelegd een contactverbod met [slachtoffer 1]. Voorts vordert de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarde. De officier van justitie is tot deze eis gekomen vanwege de omstandigheid dat verdachte geen respect toont voor andermans lijf. Volgens de officier van justitie rechtvaardigen problemen in de familiesfeer geen strafbare feiten. Ten aanzien van de oplichting en de diefstal heeft verdachte op een makkelijke manier geld proberen te verdienen. De officier van justitie is van mening dat het recidivegevaar zonder klinische behandeling te groot is. Gelet op de omstandigheid dat de motivatie van verdachte om aan een behandeling mee te werken wisselend is en geen datum van aanvang of duur van de behandeling duidelijk is, vordert de officier van justitie geen klinische behandeling als bijzondere voorwaarde. De officier van justitie is met het oog op de bescherming van de maatschappij van mening dat een langdurige gevangenisstraf dient te volgen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat zowel een klinische als ambulante behandelverplichting niet als bijzondere voorwaarde zou moeten worden opgelegd.
Verdachte wil graag zijn leven buiten de gevangenis weer oppakken en de verdediging verzoekt
een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te matigen tot de periode die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 9 april 2013, voorlichtingsrapportages van de reclassering IrisZorg d.d. 22 augustus 2012, d.d. 22 november 2012, d.d. 12 februari 2013 en d.d. 22 april 2013, de psychologische rapportage van [psycholoog] d.d. 15 november 2012 en de psychiatrische rapportage van [psychiater] d.d. 16 november 2012.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat verdachte door het begaan van twee mishandelingen en een poging tot zware mishandeling geen respect heeft getoond voor de lichamelijke integriteit van anderen. De rechtbank weegt mee dat het gaat om feiten in de familierechtelijke sfeer en acht een contactverbod met [slachtoffer 1] geboden.
Ten aanzien van de vermogensrechtelijke delicten, weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee dat verdachte zijn eigen financiële gewin voor heeft laten gaan en daarbij de schade en overlast van de slachtoffers van de diefstallen en oplichting op de koop toe heeft genomen. Oplichting door middel van ‘marktplaatsfraude’ tast bovendien het vertrouwen van burgers in de eerlijkheid van het handelsverkeer aan. De rechtbank weegt tevens in het nadeel van verdachte mee dat hij eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Voorts weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee dat verdachte de plaats van een ongeval heeft verlaten zonder zijn identiteit of de identiteit van zijn voertuig kenbaar te maken, als gevolg waarvan aanvankelijk een ander - de eigenaar van de beschadigde auto (of diens verzekeraar) - de schade moest betalen.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte de schade van [benadeelde partij 1] en [bestuurder] inmiddels heeft vergoed.
De rechtbank is gelet op de psychologische rapportage en de psychiatrische rapportage van oordeel dat bij verdachte een stoornis van de geestvermogens aanwezig is. Volgens de psycholoog en psychiater is tevens sprake van een hoog dan wel een zeker recidiverisico. Dit wordt tevens door de voorlichtingsrapportages van de reclassering IrisZorg ondersteund. De rechtbank ziet daarmee de noodzaak voor een behandeling van verdachte. Verdachte is echter niet (meer) gemotiveerd om aan een behandeling mee te werken. Daarom acht de rechtbank het niet opportuun om een klinische behandelverplichting als bijzondere voorwaarde verbonden aan een voorwaardelijk strafdeel aan verdachte op te leggen. Voorts volgt uit de voorlichtingsrapportages van de reclassering IrisZorg dat een ambulante behandeling geen enkele recidivebeperkende werking heeft. Vanwege deze reden en ter maximale beveiliging van de maatschappij, zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen voor een langere duur dan door de officier van justitie geëist.
6a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij van [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 5 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 146,75.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij van [benadeelde partij 1]
tot betaling van het bedrag van € 146,75 met wettelijke rente toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 dagen hechtenis. Voor het geval mocht blijken dat verdachte de schade reeds aan de benadeelde partij heeft vergoed, verzoekt de officier de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Het bedrag is reeds aan de benadeelde partij vergoed.
Beoordeling van de rechtbank
Uit het overboekingsformulier dat de verdediging heeft overlegd volgt dat het bedrag van € 146,75 reeds aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] is vergoed. De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde partij 1] daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij van [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten. Gevorderd wordt een bedrag van € 700, - aan immateriële schadevergoeding.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij van [slachtoffer 1] tot betaling van het bedrag van € 500,- met wettelijke rente toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis. De officier van justitie heeft verzocht dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] dient te worden afgewezen, dan wel subsidiair niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Gelet op de eerdere psychische klachten van [slachtoffer 1] is het bedrag naar de mening van de verdediging onvoldoende onderbouwd.
De beoordeling van de rechtbank
Op zichzelf is aannemelijk dat aan de benadeelde partij door de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbare feiten rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Het gaat om enig lichamelijk letsel door de mishandeling en, zoals uit de overgelegde stukken genoeg blijkt, aantasting in de persoon op andere wijze door de poging tot zware mishandeling en de bedreiging. Voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij daardoor ook psychische klachten ondervindt, waarvoor zij zich onder medische behandeling heeft gesteld. In zoverre is aan art. 6:106 Burgerlijk Wetboek voldaan. Uit het dossier blijkt echter ook dat de benadeelde partij, zoals door de verdediging ook is aangevoerd, voor de gebeurtenissen op 30 juni 2012 al bekend was met psychische klachten. De mogelijke aanwezigheid van preëxistente psychische klachten vergt nader onderzoek naar de mate waarin de na 30 juni 2012 bestaande klachten aan verdachte kunnen worden toegerekend (art. 6:98 en 6:101 Burgerlijk Wetboek). Dat onderzoek zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. De rechtbank zal daarom naar billijkheid de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 300,00 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 30 juni 2012, en haar daarin voor het overige niet-ontvankelijk verklaren..
Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De gevorderde en toegewezen rente/vergoeding voor proceskosten, zijn daar niet bij inbegrepen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 24c, 27, 36f, 45, 57, 91, 285, 300, 302, 326, 310 van het Wetboek van Straf¬recht en de artikelen 7, 176 en 178 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 4 (vier) maanden niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren navolgende (bijzondere) voorwaarde(n) niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De bijzondere voorwaarde dat veroordeelde gedurende de proeftijd van 3 jaar op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Ten aanzien van de vorderingen benadeelde partijen:
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]:
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 1]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer 1], te betalen € 300,00 (zegge: driehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], te betalen € 300,00 (zegge: driehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van zes dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. C.M.E. Lagarde (voorzitter), mr. A.M. van Gorp en mr. N.K. van den Dungen-Dijkstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.T.P.J. Damen, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 mei 2013.