RECHTBANK GELDERLAND
Team bestuursrecht
Zittingsplaats Arnhem
registratienummer: AWB 12/1560
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 16 april 2013.
[Eiseres], eiseres,
gevestigd te [vestigingsplaats], vertegenwoordigd door A.M. van den Heuvel,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 20 oktober 2011, uitgereikt door het UWV te Venlo.
Bij besluit van 28 juni 2011 heeft verweerder [naam werkneemster], werkneemster van eiseres (hierna: werkneemster), per 18 augustus 2011 een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank van 12 november 2012. Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde A.M. van den Heuvel, werkzaam bij L-Expert, juridisch adviesbureau sociale zekerheid te Heemstede, en de arts D.W. Triest van WGA-control. Verweerder heeft zich – zoals tevoren bericht - niet laten vertegenwoordigen. Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend. Verweerder heeft vragen van de rechtbank beantwoord. Eiseres heeft hierop gereageerd. Verweerder en eiseres hebben vervolgens nog reacties ingediend.
Partijen hebben toestemming verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
Werkneemster heeft haar arbeid als objectleidster schoonmaak voor 40 uur per week op 20 augustus 2009 gestaakt vanwege klachten van de linkerknie en – daarna – neurologische klachten als gevolg van een nekhernia.
Bij besluit van 28 juni 2011 heeft verweerder werkneemster meegedeeld dat zij 80 tot 100% arbeidsongeschikt is en dat zij met ingang van 18 augustus 2011 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. Dit besluit heeft verweerder in bezwaar gehandhaafd.
Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid.
Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en heeft zich op het standpunt gesteld dat werkneemster een uitkering ingevolge de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) toekomt.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Voor de volledigheid zij opgemerkt dat uit de stukken blijkt dat per 13 juli 2012 een IVA-uitkering aan werkneemster is toegekend, maar dat het in de onderhavige zaak gaat om de vraag of werkneemster per 18 augustus 2011 recht heeft op een IVA-uitkering.
Om per 18 augustus 2011 in aanmerking te komen voor een IVA-uitkering moet werkneemster volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. Eiseres is van mening dat werkneemster recht heeft op een IVA-uitkering. Dit standpunt impliceert dat werkneemster volgens eiseres volledig (dat wil zeggen voor 80 tot 100%) arbeidsongeschikt is. Nu ook verweerder er van uit gaat dat eiseres volledig arbeidsongeschikt is, is dit aspect van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet in geschil tussen partijen. Derhalve kunnen de stellingen van eiseres die betrekking hebben op de wijze waarop verweerder tot die conclusie is gekomen, zoals de stelling dat verweerder een functionele mogelijkhedenlijst had moeten opstellen, buiten beschouwing blijven.
Met betrekking tot de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van werkneemster per 18 augustus 2011 duurzaam is in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met het rapport van de verzekeringsarts (i.o.) A.J.E.M. Leurs en de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (hierna: vabb) J.L. Waasdorp aannemelijk heeft gemaakt en ruim voldoende heeft onderbouwd dat de arbeidsongeschiktheid van werkneemster per 18 augustus 2011 niet duurzaam was in de zin van de Wet WIA.
In het rapport van 25 augustus 2011 heeft de vabb Waasdorp uitgebreid toegelicht dat in het tweede jaar na de herniaoperatie nog enige verbetering verwacht mag worden, onder andere doordat de werkneemster, ook indien geen sprake zou zijn van een verbetering van het beschadigde deel van het zenuwstelsel, haar functionele mogelijkheden kan verbeteren door verloren gegane vaardigheden opnieuw aan te leren, en om te leren gaan met de beperkingen en gebruik te leren maken van hulpmiddelen.
Naar aanleiding van het met name ter zitting ingenomen standpunt van eiseres dat bij de werkneemster geen verbetering is te verwachten vanwege de comorbiditeit (diabetes mellitus en reumatoïde artritis), heeft de vabb in het rapport 29 november 2012 inzichtelijk uiteengezet dat ondanks de comorbiditeit verbetering van de functionele mogelijkheden te verwachten is.
Eiseres heeft weliswaar gesteld het niet eens te zijn met de visie van de vabb Waasdorp, maar in de door eiseres overgelegde reacties van de artsen H.E. Wonnink en D.W. Triest is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de visie van de vabb Waasdorp niet juist is, of dat ten aanzien van de werkneemster heeft te gelden dat per 18 augustus 2011 wel sprake was van duurzaamheid in de zin van de Wet WIA.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit geen doel treffen. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, voorzitter, en mr. S.W. van Osch - Leysma en mr. L. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2013.
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 16 april 2013.