Parketnummer : 05/720002-13
Datum zitting : 19 april 2013
Datum uitspraak : 03 mei 2013
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum],
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
thans gedetineerd in PI [adres].
raadsman : mr. A.G. de Jong, advocaat te Oosterbeek.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij in of omstreeks de nacht van 30 op 31 december 2012 te Oosterbeek, gemeente Renkum, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfspand ( "[naam vestiging]", gevestigd in perceel [adres]) heeft weggenomen een hoeveelheid jassen en/of broeken en/of sjaals, althans een hoeveelheid kleding (ter waarde van ongeveer 30.585,90 Euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] en/of de [naam verstiging] Oosterbeek, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking (te weten inslaan en/of ingooien van een of meer ruiten van voornoemd bedrijfspand met (een) moker(s) ) en/of inklimming;
2. hij in of omstreeks de periode van 30 december 2012 tot en met 31 december 2012 te Almelo tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto (Volkswagen Caddy, gekentekend [x]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van 30 december 2012 tot en met 31 december 2012 te Almelo en/of te Oosterbeek, gemeente Renkum en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een auto (Volkswagen Caddy, gekentekend [x]) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die auto wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze door diefstal in elk geval door enig misdrijf was verkregen; art 417 bis Wetboek van Strafrecht
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 19 april 2013 ter openbare terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. A.G. de Jong, advocaat te Oosterbeek.
De officier van justitie, mr. B. Molenaar, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de nacht van 30 op 31 december 2012 is door drie mannen ingebroken in het bedrijfspand van “[naam vestiging]”, gevestigd aan het [adres] te Oosterbeek, gemeente Renkum. De daders hebben zich de toegang tot het bedrijfspand verschaft door het inslaan van een ruit met mokers. Aldaar zijn weggenomen diverse jassen, broeken en sjaals. Deze (de [naam verstiging] toebehorende) goederen hadden een verkoopwaarde van in totaal € 30.584,95.
In de periode tussen 30 december 2012, 18.00 uur en 31 december 2012, omstreeks 04.35 uur is te Almelo een Volkswagen Caddy, kenteken [x], (hierna: de Volkswagen) gestolen. De Volkswagen behoorde toe aan het bedrijf [benadeelde partij2].
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich mede schuldig heeft gemaakt aan de diefstal met braak te Oosterbeek. Het onder feit 2 primair ten laste gelegde kan niet bewezen worden verklaard, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Wel acht de officier van justitie bewezen dat verdachte zich schuldig gemaakt heeft aan opzet- dan wel schuldheling van de Volkswagen.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft iedere betrokkenheid bij de hem ten laste gelegde feiten ontkend. De verdediging heeft aangevoerd dat onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van beide feiten te komen. Meer in het bijzonder is aangevoerd dat uit de rapportage rondom het door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) verrichtte DNA-onderzoek niet kan worden vastgesteld dat het NFI de goederen zoals aangetroffen in de Volkswagen heeft onderzocht. Immers, de sporen identificatienummers (SIN) zoals gerelateerd door het NFI komen niet overeen met de SIN-nummers zoals gerelateerd door de politie. De resultaten uit het DNA-onderzoek kunnen dan ook niet bijdragen aan het bewijs.
Beoordeling door de rechtbank
Vast staat – kort gezegd – dat in de nacht van 30 op 31 december 2012 rond 3.30 uur bij “[naam vestiging]” in Oosterbeek is ingebroken door drie daders. Deze daders hebben mokers gebruikt om een ruit in te slaan en zijn door de ontstane opening naar binnen gegaan. Bij die inbraak is diverse luxe kleding weggenomen.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte één van de daders van deze inbraak was.
Bewijsuitsluiting van de resultaten van het DNA-onderzoek?
Met betrekking tot het verweer dat de resultaten van het in deze zaak verrichte DNA-onderzoek niet tot het bewijs kunnen bijdragen, overweegt de rechtbank als volgt.
In de nabije omgeving van “[naam vestiging]” is de Volkswagen aangetroffen. In die Volkswagen lagen, naast de uit “[naam vestiging]” gestolen kleding, diverse andere, gedragen kledingstukken, waaronder (bivak)mutsen, schoenen, sjaals, handschoenen, een vest, een fleece trui, een bomberjack en een stuk stof. Deze kledingstukken en schoenen zijn als sporen(dragers), dan wel stukken van overtuiging, veiliggesteld en voorzien van een sporen identificatie nummer (SIN). Deze sporendragers zijn, met uitzondering van de schoenen, opgestuurd aan het NFI teneinde daarvan biologisch sporenmateriaal te laten veiligstellen.
In het dossier bevindt zich een rapport d.d. 14 februari 2013 van het NFI naar aanleiding van verricht DNA-onderzoek. Uit dit rapport blijkt dat het NFI vergelijkend DNA-onderzoek heeft verricht met bemonsteringen van een (of meer) handschoen(en), vest(en), sjaal(s), jack(s), een doek en een bivakmuts. Deze bemonsteringen zijn in het rapport van het NFI gekenmerkt met sporen identificatie nummers (SIN). Het DNA dat daarbij is aangetroffen in verschillende van deze bemonsteringen geeft een relevante match met het DNA van verdachte.
De door het NFI gehanteerde sporen identificatie nummers (SIN) van de bemonsteringen komen evenwel niet overeen met de door de politie gehanteerde sporen identificatie nummers van de veiliggestelde sporendragers. In het dossier bevindt zich geen proces-verbaal dan wel rapport van het NFI waaruit rechtstreeks blijkt van welke specifieke sporendragers welke bemonsteringen, zoals gerelateerd door het NFI, zijn afgenomen. Ook ontbreekt een “Aanvraag onderzoek NFI”, zoals dat als bijlage bij het proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 7 januari 2013 in het dossier aanwezig zou moeten zijn. Met de verdediging is de rechtbank dan ook van oordeel dat hierdoor sprake is van een onzorgvuldige dossiervorming door het openbaar ministerie en dat hier op zichzelf sprake is van een laakbare omissie.
Bij de beantwoording van de vraag tot welke consequenties deze onzorgvuldige dossiervorming dient te leiden, hanteert de rechtbank als maatstaf hetgeen is beoogd met de invoering van het SIN-systeem, kort weergegeven: het voorkomen van twijfel omtrent de herkomst van onderzochte sporen, als onderdeel van de “chain of custody”. De rechtbank zal in de onderhavige zaak dan ook moeten beoordelen of en zo ja, in welke mate er redelijke twijfel kan bestaan dat de door het NFI op DNA-materiaal onderzochte bemonsteringen afkomstig zijn van de door de politie in het proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 7 januari 2013 gerelateerde sporendragers.
Anders dan de verdediging, komt de rechtbank tot het oordeel dat in dit specifieke dossier voldoende aanknopingpunten aanwezig zijn om tot de conclusie te komen dat de bemonsteringen, zoals d.d. 14 februari 2013 gerelateerd door het NFI, buiten iedere redelijke twijfel afkomstig zijn van de sporendragers, zoals aangetroffen in de Volkswagen en vervolgens door de forensische opsporing veilig gesteld en onderzocht. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
In zijn rapport d.d. 14 februari 2013 heeft het NFI als kenmerk van aanvrager en opdrachtgever het proces-verbaalnummer van de onderhavige strafzaak genoemd (“PL07B5 2012145809”). Als datum van aanvraag wordt voorts 1 januari 2013 genoemd. Deze datum van aanvraag komt overeen met de datum van onderzoek aan de kleding die was gevonden en veilig gesteld in de Volkswagen, en welke kleding vervolgens door de forensische opsporing is opgestuurd naar het NFI ter bemonstering.
De voorwerpen waarvan het NFI bemonsteringen heeft genomen, te weten (een) handschoen(en), vest(en), sjaal(s), jack(s), een doek en een bivakmuts, komen qua beschrijving overeen met de op 31 december 2012 in de Volkswagen veiliggestelde voorwerpen, zoals door de forensische opsporing als stukken van overtuiging beschreven (te weten onder meer (bivak)mutsen, schoenen, sjaals, handschoenen, een vest, een fleece trui, een bomberjack).
In het stamproces-verbaal wordt voorts gerelateerd dat op een deel van de in de Volkswagen aangetroffen gedragen kleding DNA-onderzoek is verricht en dat op 14 februari 2013 het resultaat bekend is geworden. In dit proces-verbaal wordt daarbij verwezen naar drie DNA-profielclusters (15895: gekoppeld aan verdachte [verdachte]; 18721: gekoppeld aan [medeverdachte1], en 20736: gekoppeld aan [medeverdachte2]). Ten slotte wordt in dit proces-verbaal beschreven dat deze drie personen voor wat betreft hun DNA matchen met de kleding, zoals aangetroffen in de Volkswagen. De rechtbank constateert dat de door de verbalisant genoemde datum van 14 februari 2013 overeen komt met de datum van het rapport van het NFI en dat de genoemde DNA-clusterprofielen overeen komen met de clusterprofielen genoemd in de bijlagen bij het rapport van het NFI.
Gelet op de hiervoor beschreven overeenkomsten tussen het NFI-rapport en de processen-verbaal in dit dossier, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval buiten iedere redelijke twijfel staat dat het NFI de onderhavige bemonsteringen heeft afgenomen van de op 31 december 2012 in de Volkswagen veilig gestelde sporendragers.
De rechtbank komt daarom voorts tot het oordeel dat de onderzoeksresultaten uit het DNA-onderzoek kunnen dienen tot het bewijs zonder dat sprake is van schending van het recht van verdachte op een eerlijk strafproces.
De rechtbank gaat er – gelet op de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek – van uit dat op voorwerpen, die op 31 december 2012 aangetroffen zijn in de Volkswagen, DNA is aangetroffen van verdachte [verdachte], van [medeverdachte1], en van [medeverdachte2].
Vluchtroute en aanhouding verdachte
De rechtbank stelt voorts het volgende vast. De daders van de inbraak zijn in een donkere auto, vermoedelijk een Toyota Prius, weggereden over de Toulon van der Koogweg in de richting van de Benedendorpseweg. Ter plaatse gekomen verbalisanten hebben gezien dat, terwijl het alarm van “[naam vestiging]” nog afging, een donkerkleurige auto de Toulon van der Koogweg verder op reed en zij zijn hier achteraan gereden. Nadat de auto achter een heuvel verdween, hebben de verbalisanten de auto uit het zicht verloren. De verbalisanten hebben hieruit de conclusie getrokken dat de auto ergens in moet zijn gereden waar zij geen zicht op hebben gehad.
De eveneens die nacht gealarmeerde verbalisant [verbalisant1] reed in een opvallend dienstvoertuig vanaf de Benedendorpseweg richting de Toulon van der Koogweg, waarbij hij ongeveer 200 meter voor de afslag naar de Toulon van der Koogweg een personenauto tegenkwam. Terwijl hij die personenauto stapvoets passeerde, herkende hij de bestuurder ambtshalve als verdachte. Vervolgens reed de verbalisant achter de door hem als een Toyota herkende personenauto aan en merkte dat de bestuurder zijn snelheid verhoogde. Er volgde een achtervolging tussen de verbalisant en de Toyota, waarbij snelheden boven 100 km/u werden bereikt. Uiteindelijk is de Toyota door ingrijpen van andere verbalisanten omstreeks 3.40 uur tot stoppen gebracht. In de Toyota bleken verdachte (als bestuurder), [medeverdachte1] en [medeverdachte2] te zitten. Zij zijn allen aangehouden.
Aangezien in de Toyota van de aangehouden verdachten geen uit “[naam vestiging]” gestolen goederen zijn aangetroffen, is langs de mogelijk gereden vluchtroute gezocht naar deze goederen. Uiteindelijk is hierbij de Volkswagen in de Willem Alexanderstraat aangetroffen. De Willem Alexanderweg is een zijstraat van de Emmastraat. De Emmastraat is een zijstraat van de Toulon van der Koogweg.
In deze Volkswagen is onder meer kleding toebehorende aan “[naam vestiging]” aangetroffen.
De rechtbank merkt nog op dat zij in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, geen reden ziet te twijfelen aan enig op ambtsbelofte dan wel -eed opgemaakt proces-verbaal in dit dossier.
Verklaringen verdachte/alternatieve scenario’s
Ter verklaring voor zijn aanwezigheid in genoemde Toyota in de nacht van 30 op 31 december 2012 rond 3.38 uur heeft verdachte aangegeven dat hij bij een meisje was. Verdachte heeft geweigerd nadere informatie over dit meisje dan wel zijn bezigheden in die nacht te verstrekken.
Ook over de aanwezigheid van [medeverdachte1] en [medeverdachte2] bij hem in de auto heeft verdachte geen verklaring gegeven.
Nu verdachte geen verifieerbare informatie heeft aangedragen over zijn aanwezigheid op die plek op dat tijdstip in de nacht, kan de rechtbank niet van de verklaringen van verdachte daaromtrent uitgaan.
Verdachte heeft geen verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA op kleding aangetroffen in de Volkswagen, waarin ook de uit “[naam vestiging]” gestolen kleding lag. Ter terechtzitting heeft de verdediging in dit kader aangevoerd dat verdachte vele vijanden heeft die hem mogelijk willen benadelen. Hiervoor is verwezen naar het internet.
De rechtbank overweegt dat voor dit mogelijk alternatieve scenario zelfs geen begin van een aanknopingspunt voor onderzoek hiernaar is gegeven en acht dit scenario dan ook niet aannemelijk.
Bewijsmotivering ten aanzien van feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank was verdachte één van de daders van de inbraak bij “[naam vestiging]”. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals hiervoor is overwogen, zijn de drie daders in een donkere auto, vermoedelijk een Toyota, gevlucht op de Toulon van der Koogweg in de richting van de Benedendorpseweg. Verbalisanten reden achter een donkere auto aan, maar raakten deze auto op de Toulon van der Koogweg uit het zicht.
Omstreeks de tijd van de diefstal is verdachte nabij de kruising tussen de Toulon van der Koogweg en de Benedendorpseweg gesignaleerd in een Toyota . Bij deze signalering had verdachte oogcontact met een verbalisant rijdende in een opvallende dienstauto. Vervolgens is verdachte met hoge snelheid van deze verbalisant weggereden en heeft er een achtervolging plaatsgevonden. Dit rijgedrag na deze confrontatie met de politie kan de rechtbank niet anders kwalificeren dan als vluchtgedrag. Uiteindelijk is verdachte aangehouden, terwijl bij hem in de auto aanwezig waren [medeverdachte1] en [medeverdachte2]. Deze Toyota bleek donkerkleurig.
De Volkswagen is aangetroffen aan de Willem Alexanderweg te Oosterbeek, een weg dichtbij de Toulon van der Koogweg. In deze Volkswagen zijn de bij de inbraak gestolen goederen, alsmede de eerder genoemde gedragen kleding en schoenen aangetroffen. Deze gedragen kledingstukken zijn op de aanwezigheid van DNA onderzocht.
De uit de bemonstering van diverse van die kledingstukken verkregen DNA-profielen matchen met de DNA-profielen van verdachte, [medeverdachte1] en [medeverdachte2]. Het DNA van verdachte matcht onder meer met het DNA uit de bemonstering van handschoenen, vesten en een sjaal. Daarbij is de kans dat het DNA van een willekeurig ander persoon matcht met het DNA uit de bemonstering berekend op kleiner dan één op één miljard.
Tot slot overweegt de rechtbank dat verdachte op 28 december 2013, onder meer tezamen met medeverdachte [medeverdachte1], in “[naam vestiging]” is geweest. Aldaar hebben verdachte en [medeverdachte1] de winkel bekeken en navraag gedaan naar bepaalde jassen van de merken Blauer, Moncler en Bogner. Nadat deze laatste jassen waren gezien, hebben zij de winkel verlaten. Bij de inbraak is de stelling met Bogner jassen grotendeels leeg gehaald.
Gelet op:
- de aanwezigheid van verdachte tezamen met medeverdachte [medeverdachte1] op 28 december 2012 in “[naam vestiging]”, wat in onderling verband en samenhang met alle overige omstandigheden bezien kan worden aangemerkt als een voorverkenning;
- de door de daders afgelegde en door getuigen en verbalisanten waargenomen vluchtroute;
- het signaleren van verdachte op die vluchtroute;
- het aantreffen van verdachte in de auto met twee andere mannen, te weten [medeverdachte1] en [medeverdachte2];
- het aantreffen van de gestolen goederen in de Volkswagen, geparkeerd aangetroffen langs die vluchtroute;
- het aantreffen van het DNA van verdachte op gedragen kleding aangetroffen in diezelfde Volkswagen;
- het aantreffen van het DNA van [medeverdachte1] en van [medeverdachte2] op gedragen kleding aangetroffen in diezelfde Volkswagen,
is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Bewijsmotivering ten aanzien van feit 2
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende bewijs voorhanden is voor een bewezenverklaring van het primair onder feit 2 ten laste gelegde. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat de subsidiair ten laste gelegde opzetheling wel wettig en overtuigend kan worden bewezen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals hiervoor is overwogen, is aangifte gedaan van diefstal van de Volkswagen in de periode van 30 tot en met 31 december 2012. Deze Volkswagen is op 31 december 2012 aangetroffen langs de door de daders van de inbraak bij “[naam vestiging]” gereden vluchtroute. In de Volkswagen zijn de bij die inbraak gestolen goederen aangetroffen. Ook zijn daar diverse gedragen kledingstukken gevonden. Op enkele kledingstukken daarvan is het DNA van verdachte aangetroffen. Voor de aanwezigheid van verdachtes DNA op de gedragen kleding in de Volkswagen heeft verdachte geen aannemelijke verklaring gegeven.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en uit de wettige bewijsmiddelen heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat verdachte de Volkswagen feitelijk voorhanden heeft gehad door de gestolen kleding in de Volkswagen te verbergen. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat de Volkswagen gestolen is in dezelfde avond/nacht als de inbraak bij “[naam vestiging]”, dus kort vóór de inbraak waarvan de rechtbank overtuigend bewezen acht dat verdachte één van de daders is. De rechtbank is aldus van oordeel dat verdachte deze gestolen auto na de inbraak (in diezelfde nacht) gebruikt heeft om de buit van de inbraak veilig te stellen en om belastend materiaal weg te werken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat verdachte de auto voorhanden had, terwijl hij wist dat de Volkswagen van enig misdrijf afkomstig was.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder de feiten 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1. hij in de nacht van 30 op 31 december 2012 te Oosterbeek, gemeente Renkum, tezamen en in vereniging met anderen, , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfspand ( "[naam vestiging]", gevestigd in perceel [adres]) heeft weggenomen een hoeveelheid jassen en/of broeken en/of sjaals, (ter waarde van ongeveer 30.585,90 Euro), geheel toebehorende aan [naam vestiging] Oosterbeek, waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak, verbreking (te weten het inslaan van een ruiten van voornoemd bedrijfspand met (een) moker(s
2. hij in de periode van 30 december 2012 tot en met 31 december 2012 te Almelo en/of te Oosterbeek, gemeente Renkum en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, , een auto (Volkswagen Caddy, gekentekend [x]) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die auto wist, dat deze door enig misdrijf was verkregen;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
Opzetheling
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feit 1 en onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden onvoorwaardelijk met aftrek van de periode van voorarrest. Daarbij heeft de officier van justitie aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor ramkraken.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat geen sprake was van een ramkraak, maar van een ‘simpele’ diefstal. Hiermee dient bij een strafoplegging rekening te worden gehouden.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 22 maart 2013;
• een reclasseringsadvies van 30 januari 2012, betreffende verdachte; en
• een rapport van een trajectconsult van 7 februari 2013, opgesteld door [psychiater], psychiater.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een inbraak bij een winkel, waarbij zodanig grof geweld is gebruikt dat welhaast gesproken kan worden van een ramkraak. Verdachte en zijn twee mededaders hebben een grote ruit van de winkel met mokers ingeslagen, zijn in verhullende kledij en voorzien van grote zakken de winkel in gegaan en hebben in een tijdsbestek van ongeveer een minuut goederen ter waarde van meer dan € 30.000 meegegrist. Verdachte heeft de inbraak goed voorbereid. Immers, hij was enige dagen voor de inbraak in de winkel aanwezig en heeft daar rondgekeken en navraag gedaan naar later gestolen goederen. Verder heeft verdachte voor een gestolen auto gezorgd om het behoud van de gestolen goederen te kunnen verzekeren, alsmede om belastend bewijsmateriaal (onder meer gedragen kleding met DNA-sporen) te kunnen wegwerken.
Door het plegen van deze strafbare feiten heeft verdachte veel schade en overlast veroorzaakt. Met name feiten zoals de gewelddadige inbraak in “[naam vestiging]” veroorzaken grote maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid.
Ten nadele van verdachte neemt de rechtbank verder in aanmerking dat verdachte, blijkens zijn justitiële documentatie, eerder wegens soortgelijke feiten is veroordeeld. Deze veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarmee heeft verdachte slechts zijn eigen gewin voor ogen gehad. Verdachte heeft door zijn houding bij de verhoren bij de politie, het gesprek met de psychiater en de behandeling ter terechtzitting laten zien het justitiële ingrijpen en de onderhavige strafzaak niet serieus te nemen en heeft op geen enkele wijze verantwoording voor zijn daden afgelegd. Dit neemt de rechtbank verdachte kwalijk.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is.
Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis zal dan ook worden afgewezen.
Ten aanzien van het beslag
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven handlamp (goednummer: 366410) en een stuk stof (goednummer: 367162) betreffen voorwerpen met behulp waarvan het feit is begaan. De rechtbank zal deze voorwerpen verbeurd verklaren.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 47, 57, 310, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder feit 2, primair, ten laste gelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer¬legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst af het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
een handlamp (goednummer: 366410) en een stuk stof (goednummer: 367162).
Aldus gewezen door:
mr. P.C. Quak (voorzitter), mr. C.M.E. Lagarde en mr. W.L.J.M. Duijst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting
van deze rechtbank op 03 mei 2013.
Mr. Duijst is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.