ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ9305

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
05/800590-11
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in militaire aanrandingszaak na poging tot zoenen

In deze zaak, behandeld door de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland, stond de verdachte terecht op beschuldiging van militaire aanranding. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het dwingen van een vrouw tot het dulden van ontuchtige handelingen en het proberen te zoenen van een andere vrouw. De zitting vond plaats op 15 april 2013, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.J.G. Dudink, en mevrouw mr. P.K. Willemsen. De officier van justitie, mr. J.C. Stikkelman, heeft gerekwireerd en stelde dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen.

De militaire kamer heeft echter geconcludeerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte de tenlastegelegde feiten had gepleegd. Ten aanzien van het eerste feit, werd vastgesteld dat de aangeefster niet gedwongen was tot het dulden van ontuchtige handelingen, aangezien er geen fysiek contact had plaatsgevonden. De poging tot zoenen werd niet als een voltooide aanranding beschouwd, omdat er geen sprake was van een bedreiging of schending van de lichamelijke integriteit.

Met betrekking tot het tweede feit, oordeelde de militaire kamer dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van bedreiging met geweld of feitelijke aanranding. De verklaringen van de aangeefsters waren niet overtuigend genoeg om de verdachte te veroordelen. De militaire kamer sprak de verdachte vrij van beide tenlastegelegde feiten, en dit vonnis werd uitgesproken op 26 april 2013.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/800590-11
Datum zitting : 15 april 2013
Datum uitspraak : 26 april 2013
TEGENSPRAAK
Vonnis van de militaire kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland
tegen
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
raadsman : mr. H.J.G. Dudink, advocaat te Beverwijk.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 december 2010 aan boord van HR.MS van Amstel te Dublin,
Ierland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid het slaapverblijf van [slachtoffer1] (matroos I)(die in
haar bed lag te slapen) heeft betreden en/of binnen is gegaan en/of die [slachtoffer1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen,
bestaande uit het opzettelijk ontuchtig, onverhoeds en opdringerig -aanraken van die [slachtoffer1] met zijn verdachtes hand en/of -in het bed van die [slachtoffer1] springen en/of klimmen en/of -naast/tegen die [slachtoffer1] te gaan liggen en/of -meerdere malen althans eenmaal die [slachtoffer1] op de mond te zoenen en/of
kussen en/of -meerdere malen althans eenmaal bij die [slachtoffer1] over en/of onder de kleding
over de borsten en/of vagina althans het lichaam te wrijven;
2.
hij als militair op enig moment in of omstreeks de nacht van 3 op 4 december
2010, te of nabij Portsmouth, in elk geval in het Verenigd Koninkrijk,
opzettelijk [slachtoffer2], matroos 2, die toen militair was, althans die bij of
ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam was, feitelijk heeft bedreigd met
geweld en/of feitelijk heeft aangerand door toen en daar opzettelijk terwijl
die [slachtoffer2] in haar bed lag, zich over die [slachtoffer2] heen heeft gebogen en/of
heeft getracht die [slachtoffer2] te zoenen en/of te kussen;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 15 april 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mevrouw mr. P.K. Willemsen, advocaat te Beverwijk namens mr. Dudink, voornoemd.
De officier van justitie, mr. J.C. Stikkelman, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het hem ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor vrijspraak van verdachte omdat niet voldoende is komen vast te staan dat verdachte betrokken is bij dit feit. Aangeefster heeft in eerste instantie [betrokkene] aangewezen als de dader. Bovendien werd [betrokkene] nabij de slaapvertrekken aangetroffen en had zowel hij als aangeefster bloed aan hun respectievelijk arm en hand. Aangezien [betrokkene] de schoonzoon is van de schipper van de HR.MS van Amstel te weten [naam schipper] en dat de schipper aan boord van schepen veel aanzien heeft, bestaat de kans dat is verdoezeld dat [betrokkene] de dader is.
Verdachte betwist dat hij zou hebben bekend dat hij bij aangeefster in haar slaapverblijf is geweest. De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat verdachte weliswaar de Nederlandse taal spreekt maar dat hij bij taalcomplexere zaken beduidend minder begrijpt, zodat er op dat punt misschien sprake was van miscommunicatie.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer is van oordeel dat het onder feit 1 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, nu niet is komen vast te staan dat er sprake was van dwang in de zin van artikel 246 van het Wetboek van strafrecht.
Aangeefster [slachtoffer1] (verder aangeefster) verklaart dat zij in de vroege ochtend van 11 december 2011 aan boord van de Hr.Ms. van Amstel in haar slaapverblijf door een ander is betast,bestaande uit het:
- aanraken van aangeefster met zijn hand
- in haar bed springen/klimmen
- naast aangeefster in bed gaan liggen
- meerdere malen op haar mond te zoenen/kussen
- meerdere malen/eenmaal aangeefster over/onder haar kleding en over haar borsten/vagina te wrijven.
De militaire kamer begrijpt de tenlastelegging zo, dat aangeefster hiertoe zou zijn gedwongen doordat deze handelingen onverhoeds en “opdringerig” zouden zijn gebeurd. Deze twee omschrijvingen leveren op zich nog geen dwang op. Het is immers niet duidelijk waaruit de opdringerigheid precies zou hebben bestaan. Evenmin acht de militaire kamer duidelijk dat sprake zou zijn geweest van dusdanig onverhoeds handelen dat daarmee ieder verzet zou zijn voorkomen, mede gelet op de veelheid van gedragingen in samenhang met het feit dat aangeefster verklaart dat zij er in eerste instantie van uit ging dat haar vriend, [naam vriend], dit deed. Hierbij overweegt de rechtbank nog dat de enkele omstandigheid dat aangeefster, die slaperig was, de ontuchtige handelingen zou hebben toegelaten omdat zij in de veronderstelling verkeerde dat haar vriend [naam vriend] degene was die haar betaste, nog niet meebrengt dat er sprake is van dwang in de zin van artikel 246 Wetboek van Strafrecht .
Op grond van het vorenstaande is de militaire kamer van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat [aangeefster] Aangeefster is gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, verdachte zal dan ook worden vrijgesproken.
Gelet hierop kan het verweer dat niet verdachte maar een ander de onder feit 1 tenlastegelegde gedragingen zou hebben gepleegd, onbesproken blijven.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het hem ten laste gelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair gepleit voor vrijspraak van verdachte aangezien niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte betrokken is bij dit feit.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer is van oordeel dat het onder feit 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, dat sprake was van bedreiging met geweld of feitelijke aanranding in de zin van artikel 140 van het Wetboek van militair strafrecht.
Daartoe wordt het volgende overwogen.
[slachtoffer2] heeft verklaard dat een man, waarvan zij denkt dat het verdachte is, in de nacht van 3 op 4 december 2010 meerdere malen in haar slaapverblijf is geweest en gepoogd heeft haar te kussen terwijl zij in haar bed lag. De man zou met zijn handen op het bed van aangeefster hebben geleund zodat hij niet verder voorover kon vallen. De man zou hierbij op “lineaal afstand” van haar hoofd zijn geweest, waarna aangeefster hem met twee handen heeft weggeduwd en vervolgens uit het slaapverblijf gezet. Hieruit volgt dat er, behalve door het wegduwen en het verblijf uitzetten van de man door aangeefster, geen fysiek contact tussen beide is geweest. De omstandigheid dat aangeefster - mogelijk op goede gronden - denkt dat de man als zij niets zou hebben gedaan haar een zoen zou hebben gegeven, betekent niet dat er sprake was van een voltooide aanranding in de zin van artikel 140 van het Wetboek van militair strafrecht, waarbij immers sprake moet zijn van een bedreiging of van een schending van de lichamelijke integriteit van de persoon. Een zoenpoging zonder dat het tot fysiek contact is gekomen levert niet een dergelijke schending op.
Nu het vorenstaande er toe leidt dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken kan het verweer, dat het verdachte niet was die aangeefster zou hebben trachten te zoenen, onbesproken blijven .
4. De beslissing
De militaire kamer, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
Aldus gewezen door:
mr. T.P.E.E. van Groeningen (voorzitter), mr. J.M.J.M. Doon (rechter) en kapitein ter zee van administratie mr. F.N.J. Jansen, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. J.M.B. Moll van Charante, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 april 2013.