Parketnummer : 05/900617-12
Data zittingen : 11 december 2012, 20 februari 2013 en 3 april 2013
Datum uitspraak : 17 april 2013
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
raadsvrouw : mr. A. Kilic-Sahin, advocaat te Lent.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 10 maart 2012 tot en met 11 maart 2012 te
Nijmegen, in elk geval in de gemeente Nijmegen en/of te Ooij, gemeente
Ubbergen, in elk geval in de gemeente Ubbergen en/of elders in Nederland,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het
leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes
mededader(s) opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een
(kort) tevoren genomen besluit, met een vuurwapen meerdere malen, althans
eenmaal een aantal kogels/projectielen heeft/hebben afgevuurd op/naar/in de
richting van die [slachtoffer], waarna die [slachtoffer] door een of meer
projectielen/kogels in het hoofd werd geraakt/getroffen, ten gevolge waarvan
voornoemde persoon is overleden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van 10 maart 2012 tot en met 11 maart 2012 te
Nijmegen, in elk geval in de gemeente Nijmegen en/of te Ooij, gemeente
Ubbergen, in elk geval in de gemeente Ubbergen en/of elders in Nederland,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin
bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk met een
vuurwapen meerdere malen, althans eenmaal een aantal kogels/projectielen
heeft/hebben afgevuurd op/naar/in de richting van die [slachtoffer], waarna die
[slachtoffer] door een of meer projectielen/kogels in het hoofd werd
geraakt/getroffen, ten gevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van de maand
januari 2011 tot en met de maand april 2012 te Nijmegen, in elk geval in de
gemeente Nijmegen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of
verwerkt en/of vervaardigd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft
gehad (in een pand aan [adres], Nijmegen) een aantal grote
hoeveelheden, in elk geval een grote hoeveelheid hennep, althans een groot
aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van
meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens
artikel 3a, vijfde lid van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 10 maart 2012 tot en met 12 maart 2012 te
Nijmegen, gemeente Nijmegen en/of te Ooy, gemeente Ubbergen, in elk geval in
de gemeente Ubbergen en/of elders in Nederland althans in Nederland, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om
de moord, althans de doodslag op en/of het feit van overlijden van [slachtoffer]
of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer] te verhelen, het lijk van
die [slachtoffer] heeft verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt ((te weten
het lijk in een auto/voertuig heeft geladen en/of (vervolgens) dit lijk heeft
gedumpt/achtergelaten in een (verlaten) natuurgebied));
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 3 april 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. A. Kilic-Sahin, advocaat te Lent.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd en is ter terechtzitting verschenen: [benadeelde partij vader so].
De officier van justitie, mr. A. van Veen, heeft geconcludeerd tot vrijspraak ter zake van feit 1 en geëist dat verdachte ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2a. De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting van 20 februari 2013 – en gedeeltelijk herhaald ter terechtzitting van 3 april 2013 - heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging en heeft hiertoe het volgende aangevoerd:
1) Het openbaar ministerie heeft door het strafdossier op het verkeerde adres te laten bezorgen (een studentenflat) zodanig verwijtbaar gehandeld dat er sprake is van een zodanige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde dat dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid.
2) Door toedoen van het openbaar ministerie bevindt een getuige zich thans niet meer in Nederland en is op 22 januari 2013 door de Vreemdelingendienst het land uit gezet, terwijl het voor het openbaar ministerie op dat moment al duidelijk was dat deze getuige zou worden gehoord op 6 februari 2013. Door deze handelswijze heeft het openbaar ministerie het ondervragingsrecht van de verdediging ernstig geschonden.
3) Bij verdachte is het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat hij niet zou worden vervolgd voor betrokkenheid bij een hennepkwekerij, nu aan hem meerdere malen duidelijk is gemaakt door de verhorende verbalisanten dat het om en moordzaak ging en dat hij niet vervolgd zou worden voor de hennepkwekerij.
Ad 1)
De rechtbank is van oordeel dat het hoogst onzorgvuldig is dat het BOB-dossier op een onjuist adres is afgeleverd. Dit levert echter nog geen strijd op met artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Het betreft hier een menselijke fout, waarvan de rechtbank niet vindt dat belangen van verdachte als gevolg hiervan zouden zijn geschonden. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.
Ad 2)
Aangezien de betreffende getuige, [getuige3], illegaal in Nederland verbleef, is hij na zijn aanhouding in vreemdelingenbewaring gesteld en vervolgens door de Vreemdelingendienst het land uitgezet. Deze verwijdering heeft niet plaatsgevonden onder autoriteit van het openbaar ministerie of ter verkorting van de rechten van de verdediging. De rechtbank verwerpt derhalve ook dit verweer.
Ad 3)
Schending van het vertrouwensbeginsel kan slechts in uitzonderlijke gevallen leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Er moet dan sprake zijn van een strafrechtelijke vervolging ondanks een ondubbelzinnige toezegging, in beginsel van een voor de vervolging verantwoordelijk overheidsorgaan, dat een verdachte niet zal worden vervolgd of van een gedraging waarin zo’n toezegging in redelijkheid geacht kan worden besloten te liggen. Als regel heeft dan ook te gelden dat aan een door een opsporingsambtenaar (onbevoegd) gedane sepotmededelingen ter zake van misdrijven niet het gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat het Openbaar Ministerie niet tot vervolging zal overgaan. Bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat op deze regel een uitzondering wordt gemaakt. Hierbij spelen de omstandigheden van het geval en de aard van het desbetreffende feit een belangrijke rol.
Tijdens een van de verhoren van verdachte hebben verbalisanten het volgende tegen verdachte gezegd:
“de officier heeft gezegd dat hij de moord wil oplossen en geen interesse heeft in de hennepkwekerij. Als jij verklaart over jou betrokkenheid op de moord van [slachtoffer] dan wordt je niet vervolgd voor de hennepkwekerij.”
Gelet op bovenstaand criterium hoeft deze mededeling in beginsel geen vervolgingsbeletsel te vormen voor het openbaar ministerie. De vraag is echter of er in casu sprake is van bijzondere omstandigheden die kunnen meebrengen dat hierop een uitzondering moet worden gemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan sprake. Deze uitlating van de politie staat namelijk niet op zichzelf. Voorafgaand aan het verhoor heeft er een persoonlijk gesprek plaatsgevonden tussen verdachte en de officier van justitie, waarin door de officier van justitie is gezegd dat zijn primaire interesse uitging naar het oplossen van de moordzaak en niet lag bij de hennepkwekerij. Weliswaar heeft de officier van justitie naar zijn eigen zeggen niet expliciet toegezegd dat verdachte niet vervolgd zou worden, en de rechtbank hecht daaraan geloof, toch is de rechtbank van oordeel dat deze uitlatingen van de officier van justitie in samenhang met die van de verhorende verbalisanten, bij verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben kunnen wekken dat hij niet vervolgd zou worden voor zijn betrokkenheid bij de hennepkwekerij. De rechtbank zal het openbaar ministerie derhalve niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van feit 2.
3. De beslis¬sing inzake het bewijs
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 zowel primair als subsidiair ten laste gelegde feit. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om betrokkenheid van verdachte bij de moord op [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) in de vorm van medeplegen te kunnen bewijzen.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 3 en heeft hiertoe – voor zover relevant - het volgende aangevoerd:
- De resultaten van de diverse DNA-onderzoeken dienen met grote terughoudendheid te worden beoordeeld.
- Als er bewijswaarde aan een DNA-spoor kan worden toegekend, kan niet met een voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat verdachte dit spoor bij gelegenheid van het delict heeft veroorzaakt.
- Het kenteken van de auto van verdachte komt in de periode van 10 en 11 maart 2012 niet voor in de ARS-bestanden, hetgeen betekent dat verdachte niet met de auto naar de [adres] kan zijn gereden. Dit laat weliswaar onverlet dat verdachte te voet of op de fiets kan zijn geweest, maar dit is niet aannemelijk en past ook niet in de tijdlijn.
- Verdachte en [medeverdachte LJNBZ7321] hadden veelvuldig telefonisch contact met elkaar. Dat dit op 10 en 11 maart ook zo was is derhalve niet vreemd.
- Er is geen sprake van verheling van de moord op [slachtoffer] nu het stoffelijk overschot open en bloot in de berm is neergelegd, hetgeen er op wijst dat het de bedoeling was van de dader(s) dat het lijk zo snel mogelijk zou worden gevonden.
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat medeverdachte H. [medeverdachte LJNBZ7321] (hierna: [medeverdachte LJNBZ7321]) op 10 maart 2012 tussen 20.30 en 21.00 uur het slachtoffer [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) in het pand aan de [adres] te Nijmegen om het leven heeft gebracht en het stoffelijk overschot van [slachtoffer] later die nacht (op 11 maart 2012 rond 01.30 uur) met zijn witte bestelbus naar de Vlietberg in de Ooij heeft gebracht om hem aldaar in de berm langs de kant van de weg achter te laten.
De rechtbank dient in dat verband nu twee vragen te beantwoorden. Heeft verdachte samen met [medeverdachte LJNBZ7321] het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in de auto van [medeverdachte LJNBZ7321] geladen, waarna [medeverdachte LJNBZ7321] het lijk heeft achtergelaten in de Ooij en zo ja, kan dit handelen worden gekwalificeerd als een handeling om de moord op [slachtoffer] te verhelen?
1. Heeft verdachte het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in de auto van [medeverdachte LJNBZ7321] geladen?
DNA-sporen
Op het lichaam en de kleding van [slachtoffer] zijn diverse DNA-contactsporen van verdachte aangetroffen:
- Aan de achterzijde van de buitenzijde van de broek van [slachtoffer] is een DNA-hoofdprofiel aangetroffen, waarvan op grond van vergelijkend DNA-onderzoek is vastgesteld dat het DNA afkomstig kan zijn van verdachte, waarbij de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel kleiner is dan één op één miljard (NFI-rapportage d.d. 7 juni 2012, bemonstering #6).
- Op de hak van de rechterschoen van [slachtoffer] is een DNA-profiel aangetroffen waarvan op grond van vergelijkend DNA-onderzoek is vastgesteld dat het DNA afkomstig kan zijn van verdachte, waarbij de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel kleiner is dan één op één miljard NFI-rapportage d.d. 15 januari 2013, #01)
- Aan de achterzijde rond de bovenbenen van de broek van [slachtoffer] is een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal drie personen met een afgeleid DNA-hoofdprofiel, waarvan op grond van vergelijkend DNA-onderzoek is vastgesteld dat het DNA afkomstig kan zijn van verdachte, waarbij de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel kleiner is dan één op één miljard (NFI-rapportage d.d. 15 januari 2013, bemonstering #15).
- Bij het linkeronderbeen (scheenbeenzijde) en de rechter knieholte is een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen aangetroffen en DNA-nevenkenmerken van verdachte en [medeverdachte LJNBZ7321] (NFI-rapportage d.d. 7 juni 2012, bemonstering #10 en #11).
- Aan de achterzijde van de onderbroek van [slachtoffer] onder de tailleband is een DNA-mengprofiel aangetroffen dan DNA-kenmerken bevat van minimaal vier personen. Het DNA-mengprofiel van verdachte matcht met dit mengprofiel, zonder dat hierop een statistische berekening kan worden toegepast (Aanvullende NFI-rapportage d.d. 22 januari 2013, bemonstering #4).
Contacten verdachte en [medeverdachte LJNBZ7321] op 10 en 11 maart 2012
Op camerabeelden van de Houtstraat in Nijmegen van 10 maart 2012 is te zien dat verdachte om 18.09 uur zijn auto (Volvo met kenteken [x]) parkeert aan de achterzijde van cafetaria [naam cafetaria] (van [medeverdachte LJNBZ7321]) en dat verdachte om 19.07 uur, samen met nog drie anderen, weer vertrekt in de Volvo. Enkele minuten later vertrekt ook [medeverdachte LJNBZ7321] met zijn auto. Gelet op de telefonisch contacten en aangestraalde mastlocaties stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte LJNBZ7321] kort daarna [slachtoffer] oppikt in het centrum van Nijmegen en samen met [slachtoffer] naar de [adres] rijdt, alwaar hij [slachtoffer] kort na 20.30 uur om het leven brengt.
Tussen 10 maart 2012 om 15.00 uur en 11 maart 2012 om 03.00 uur hebben verdachte en [medeverdachte LJNBZ7321] meerdere malen telefonisch contact met elkaar op tijdstippen kort na de moord op [slachtoffer] (om 21.37 uur) en na het ‘dumpen’ van het lichaam van [slachtoffer] (o.a. om 2.26 uur en 2.54 uur).
Verdachte was bekend op de [adres]. Hij bewaakte de hennepkwekerij aldaar samen met [getuige3]. Dit deden zij op verzoek van [medeverdachte LJNBZ7321], de huurder van het pand.
Conclusie
Op grond van vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte LJNBZ7321] het stoffelijk overschot van [slachtoffer] in de auto van [medeverdachte LJNBZ7321] heeft geladen, waarna hij en/of [medeverdachte LJNBZ7321] het lijk heeft/hebben achtergelaten in de Ooij. Er zijn diverse DNA-contactsporen van verdachte aangetroffen op het lichaam en de kleding van [slachtoffer] op plaatsen die kenmerkend zijn voor de plaatsen waar je een lichaam vasthoudt als je het optilt of versleept. Dit in samenhang met de contacten tussen verdachte en [medeverdachte LJNBZ7321] die dag kort voor en na de moord en na het ‘dumpen’ van het lichaam, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Temeer nu verdachte ook niet beschikt over een sluitend alibi voor de hele avond en hij bekend was op de [adres].
Het feit dat de auto van verdachte op 10 maart 2012 niet voorkomt in de ARS-bestanden doet hier niet aan af. ARS heeft in verband met kentekenregistratie weliswaar camera’s staan langs diverse doorgaande wegen in Nijmegen en omgeving, maar lang niet langs alle wegen. Het is zeer wel mogelijk dat verdachte naar de Ambachtsweg is gereden zonder daarbij een ARS-camera te zijn gepasseerd.
2. Is er sprake van verheling van de moord op [slachtoffer]?
Verhelen kan volgens de Van Dale worden omschreven als ‘verbergen, verzwijgen’. In casu kan het niet anders zijn geweest dan dat verdachte en [medeverdachte LJNBZ7321] niet wilden dat de dood van [slachtoffer] met hen in verband kon worden gebracht. Om deze band door te snijden moest het lichaam kennelijk worden weggevoerd van de plaats delict en elders worden ‘gedumpt’. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldaan aan de definitie van ‘verhelen’. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij in de periode van 10 maart 2012 tot en met 12 maart 2012 te
Nijmegen, gemeente Nijmegen en/of te Ooy, gemeente Ubbergen, tezamen
en in vereniging met een ander , met het oogmerk om
de moord, op [slachtoffer] te verhelen, het lijk van
die [slachtoffer] heeft weggevoerd ((te weten
het lijk in een auto/voertuig heeft geladen en/of (vervolgens) dit lijk heeft
gedumpt/achtergelaten in een (verlaten) natuurgebied));
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewe¬zen. Verdach¬te moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van een lijk wegvoeren met het oogmerk om het feit van overlijden te verhelen.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de om¬stan¬dighe¬den waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 6 maart 2013.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben zich van het stoffelijk overschot van het slachtoffer [slachtoffer], nadat deze door de medeverdachte was omgebracht, ontdaan door dit – enkele kilometers verwijderd van de plaats delict – in de berm langs het wegdek van de Vlietberg te Ooij, gemeente Ubbergen te dumpen. Korte tijd later is het lichaam door passanten aangetroffen. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan een ernstig delict. Verdachte heeft hiermee meegewerkt aan het trachten te verhullen van de door de medeverdachte gepleegde moord. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is. Deze straf is gelijk aan de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De straf is lager dan de straf die door de officier van justitie is geëist, nu de rechtbank het openbaar ministerie niet-ontvankelijk heeft verklaard ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit.
6a. De beoordeling van de civiele vorde¬ring, alsmede de gevor¬derde op¬legging van de schadevergoedings¬maat¬regel
De benadeelde partij [benadeelde partij vader so] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51g van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vorde¬ring, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 8.797,30 aan materiële schade (kosten crematie, kosten grafmonument, kosten grafrecht en bijzetting) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade.
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
Zowel de officier van justitie als de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel dient te worden afgewezen, gelet op de gevorderde en bepleite vrijspraak ten aanzien van feit 1.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen nu verdachte is vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit en de rechtbank het causaal verband tussen de vordering en het bewezenverklaarde onder 3 onvoldoende acht om de vordering toe te wijzen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 47 en 151 van het Wetboek van Straf¬recht.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 207 (tweehonderdzeven) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij vader so].
Wijst af de vordering van de benadeelde partij.
Aldus gewezen door:
mr. L.C.P. Goossens (voorzitter), mr. H.P.M. Kester-Bik en mr. N.K. van den Dungen-Dijkstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.B. Wichman, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 april 2013.