Parketnummer : 05/731089-12
Datum zitting : 29 maart 2013
Datum uitspraak : 12 april 2013
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
thans gedetineerd in PPC Maastricht .
raadsman : mr. F.E.J. Janzing, advocaat te Wijchen.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is - na een vordering nadere omschrijving tenlastelegging - ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de nacht van 28 september 2012 op 29 september 2012 te Ubbergen, opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat hij -verdachte- opzettelijk, al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, althans al dan niet na een (kort) tevoren genomen besluit, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een bijl, althans met een hard en/of scherp voorwerp op/tegen het hoofd, althans op/tegen het lichaam heeft geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 29 maart 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. F.E.J. Janzing, advocaat te Wijchen.
Psycholoog mw. drs. A.J. de Jong en psychiater dhr. dr. M.A. Westerborg, beiden verbonden aan het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum, zijn als deskundigen ter zitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie, mr. K.J.L. de Valk, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs1
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de week van 24 september 2012 ontstond bij verdachte het plan om zijn echtgenoot [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) van het leven te beroven. Om die reden pakte hij woensdagavond 26 september 2012 twee messen uit de kast in de echtelijke woning in Ubbergen en legde deze onder zijn bed. Verdachte had bedacht dat, als hij in bed zou liggen en [slachtoffer] sliep, hij de messen zou pakken en [slachtoffer] dan in zijn slaap zou doden. Omdat verdachte wist dat het doden met een mes precies moest gebeuren, bezocht hij verschillende internetsites om te kijken waar het hart precies zit.
Diezelfde avond bekeek verdachte een aflevering van de tv-serie 'Wallander', waarin iemand met een bijl werd vermoord. Hierdoor kwam hij op het idee om [slachtoffer] met een bijl te vermoorden. Hij pakte daarop een bijl en legde deze onder een kast waar [slachtoffer] hem niet kon zien.
Verdachtes plan was om [slachtoffer] op donderdag 27 september 2012, de avond voordat zij samen op vakantie zouden gaan, te vermoorden. Toen die donderdag bleek dat de vakantie een dag zou worden uitgesteld, stelde verdachte zijn plan uit tot de vrijdagavond. Hij ervoer dit als een opluchting omdat hij zo meer tijd had om zijn plan voor te bereiden.
Omdat hij wilde dat [slachtoffer] goed zou slapen wanneer hij hem zou vermoorden, vermaalde hij die vrijdagmiddag 28 september 2012 twintig Oxazepams in een koffiemolen. Op internet had hij opgezocht hoeveel Oxazepams nodig waren om iemand slaperig te krijgen. Verdachtes bedoeling was deze vermaalde Oxazepams in een drankje van [slachtoffer] te doen. Verdachte had 'witbier' bedacht omdat dit al troebel is van zichzelf en het minder zou opvallen als er oxazepam in zat. Toen bleek dat de oxazepam klonterde, spoelde hij het witbier door de gootsteen en wachtte hij tot [slachtoffer] zelf ging slapen.
Die avond heeft hij tijdens het televisie kijken nog twijfel gevoeld over de vraag of hij het plan moest doorzetten. Die twijfel was echter zeer snel weg. Hij besloot dat hij een daad moest stellen en hij heeft doelbewust voor deze daad gekozen.
Rond 22.30 uur die avond zei [slachtoffer] dat hij naar bed ging en rond 23.05 sliep hij. Verdachte deed daarop het licht uit, pakte de beide messen die hij eerder had klaargelegd, om het onder zijn hoofdkussen neer te leggen en dacht na over de vraag hoe hij [slachtoffer] zou doden. Hij bedacht zich dat als hij [slachtoffer] in het hart wilde steken, hij hem moest omdraaien en dan zou [slachtoffer] zien dat hij hem van het leven wilde beroven. Dat wilde hij niet en daarom besloot hij toch de bijl te gebruiken. Hij had op dat moment geen twijfel over de daad. Wel ervoer hij spanning omdat hij het zonder fouten wilde doen.
Op 29 september 2012, omstreeks 00.00 uur, verliet verdachte het bed om naar de wc te gaan. Hierna pakte hij de bijl van de plek waar hij deze eerder had neergelegd, nam de bijl mee naar bed en legde de bijl op zijn buik. Toen hij voelde dat de bijl zwaar genoeg was om [slachtoffer] meteen uit te schakelen, pakte hij de bijl op en sloeg [slachtoffer] met de platte kant van de bijl hard op zijn achterhoofd.2 Na de eerste slag met de bijl op het achterhoofd van [slachtoffer] bemerkte verdachte dat de slag niet hard genoeg was. [slachtoffer] raakte niet ineens bewusteloos, zoals verdachte had gehoopt. Verdachte dacht toen meteen dat hij moest doorgaan en dat hij nu niet kon stoppen. Hij heeft daarop meermalen hard op het achterhoofd van [slachtoffer] geslagen.3 Om zeker te zijn dat [slachtoffer] dood was, draaide verdachte hem vervolgens om en sloeg hem vervolgens meermalen met de scherpe kant van de bijl in zijn gezicht.4
Verdachte heeft zich kort hierna gemeld bij het politiebureau met de mededeling dat hij zojuist zijn partner om het leven had gebracht. Op 29 september 2012 omstreeks 1.10 uur werd [slachtoffer], op aanwijzen van verdachte, dood aangetroffen in het huis aan de [adres].5
Standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie en de verdediging zijn beiden van mening dat het tenlastegelegde feit, moord, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Beoordeling door de rechtbank
Gelet op hetgeen hierboven uiteen is gezet, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich gedurende meerdere dagen heeft kunnen beraden op het genomen besluit [slachtoffer] te doden en dat hij niet slechts heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Verdachte heeft op een enkel moment twijfel gevoeld, maar heeft er niettemin voor gekozen zijn plan door te zetten, zelfs nadat hij de eerste slag met de bijl had gegeven en dit niet het door hem verwachte resultaat had. De rechtbank is van oordeel dat verdachte ruimschoots de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat verdachte op 29 september 2012 met voorbedachten rade [slachtoffer] ([slachtoffer]) van het leven heeft beroofd.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 29 september 2012 te Ubbergen, opzettelijk, met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat hij -verdachte- opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meermalen (met kracht) met een bijl, op/tegen het hoofd, heeft geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
5. De strafbaarheid van verdachte
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de zaak moet worden aangehouden om nader onderzoek te laten verrichten door een neuroloog en een farmocoloog (bij voorkeur prof. Dr. [naam 1], professor farmocologie). Als reden hiervoor heeft de raadsman aangevoerd dat mogelijk sprake is van een afwijking in de hersenen. Ook is denkbaar dat de combinatie van medicijnen en een gebrekkige behandeling door de voorheen behandelend psychiater van verdachte hem tot het delict hebben gedreven. Het is daarom in het belang van de verdediging om dit onderzoek te laten doen.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte het feit niet kan worden toegerekend. De verdediging wijst daarbij op het PBC-rapport, waarin bij de conclusie ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid staat:
'Betrokkene zou zich de dag voor het plegen van het ten laste gelegde volgens de ouders van een buurvrouw (die zij toevallig die dag ontmoetten) vreemd hebben gedragen, hij hield zich afzijdig terwijl zij elkaar wel kenden. Rapporteurs vragen zich dan ook af, of betrokkene misschien ook momenten kende, waarin hij minder 'los' was van zijn omgeving (maar dit gevoel niet kon vasthouden). Om die reden werd besloten niet te adviseren tot ontoerekeningsvatbaarheid van betrokkene, ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde'.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat zijn cliënt de genoemde ouders niet heeft herkend en dat hij zich daarom afzijdig heeft gedragen. Het argument van de deskundigen om niet tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid te adviseren, lijkt daarom op los zand te berusten. Daarnaast acht de raadsman het gebruik van het woord "misschien" te zwak om hierop een oordeel te baseren.
Verdachte heeft verder verklaard dat het was alsof hij een filmscenario moest uitvoeren, waarin hij zelf toeschouwer was. Hij maakte 'ratio' los van 'gevoel' en was dwangmatig bezig, aldus de raadsman. Gelet hierop kan verdachte het feit in het geheel niet worden toegerekend en is hij niet strafbaar.
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het verzoek om aanhouding heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat een gebrek in de hersenen of een verkeerde toediening van medicatie reden is dat verdachte tot het delict is gekomen. Hij heeft zich daarom verzet tegen een aanhouding voor nader onderzoek.
De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat verdachte strafbaar is en dat hij toerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict, zij het sterk verminderd.
Beoordeling door de rechtbank
Verzoek tot aanhouding
Ten aanzien van het verzoek van de raadsman de zaak aan te houden om nader onderzoek door een neuroloog en een farmacoloog uit te laten voeren, overweegt de rechtbank als volgt.
Psycholoog De Jong heeft ter zitting verklaard dat, als er gebreken in het cognitief functioneren aanwezig waren, dit naar voren was gekomen uit de tests die zij heeft afgenomen. Dit is echter niet het geval geweest. Bij verdachte is neuropsychologisch onderzoek gedaan conform de gangbare testmethoden en daarbij is geen enkele aanleiding gevonden om te veronderstellen dat sprake was van een neurologische afwijking bij verdachte of van bijvoorbeeld de door de raadsman gesuggereerde frontotemporale dementie. Omdat geen aanleiding is gevonden voor defecten in het cognitief functioneren, is hiernaar ook geen nader onderzoek gedaan.
Psychiater Westenborg heeft toegelicht dat hij als psychiater medicijnen voorschrijft en dat farmacologie tot zijn vakgebied behoort. Hij heeft voorts verklaard dat niet gesteld kan worden dat verdachte de verkeerde medicatie heeft gekregen. Voor het gelijktijdig gebruik van de aan hem voorgeschreven medicijnen is geen absolute contra-indicatie. Het voorschrijven van medicatie in geval van depressie gaat in beginsel conform een richtlijn. Daarbij bestaat een voorkeur voor monotherapie met één type medicatie die kan worden verhoogd indien noodzakelijk. Heeft ook dit geen effect, dan kan worden overwogen om, zoals bij verdachte, een tweede middel daaraan toe te voegen. Er is altijd een kans dat de gebruikte medicatie die verdachte kreeg, heeft bijgedragen aan zijn handelen maar dat is in dit geval niet aannemelijk. De dosering van de voorgeschreven medicatie was niet ongebruikelijk en verdachte gebruikte deze dosering al lange tijd zonder opmerkelijke gedragsveranderingen. Het is volgens de deskundige dan ook niet aannemelijk dat verdachtes medicijngebruik van invloed is geweest op het plegen van het delict.
Nu niet is gebleken van aanwijzingen dat verdachte een gebrek heeft in zijn cognitieve functioneren en er voorts geen aanwijzingen zijn dat de medicatie van verdachte hem tot het delict heeft gedreven, wijst de rechtbank het verzoek van de verdediging tot nader onderzoek hiernaar af. De rechtbank is van oordeel dat de verdediging hierdoor niet in haar belang wordt geschaad.
Mate van toerekenbaarheid
Ten aanzien van het verweer van de verdediging dat verdachte het feit in het geheel niet kan worden toegerekend, overweegt de rechtbank het navolgende.
Uit de verklaringen van verdachte volgt dat hij reeds enkele dagen met het idee rond liep om [slachtoffer] om het leven te brengen. Psychiater Westenborg benoemt de periode van de aanloop naar en het doden van verdachtes partner, als een 'lucide interval'. Dit betreft naar zijn zeggen een schijnbaar helder ogenblik waarin een chronisch geesteszieke verstandig en logisch schijnt te denken en/of handelen.
Ter zitting heeft psychiater Westenborg verklaard dat slechts tot volledige ontoerekeningsvatbaarheid wordt geadviseerd indien dit boven iedere twijfel is verheven. Er bestaat in dit geval wel degelijk twijfel over deze volledige ontoerekeningsvatbaarheid. Dat wordt mede veroorzaakt doordat verdachte communiceert in verschillende lagen. En hij wisselt hierin heel erg, wat het moeilijk maakt de grondstemming van verdachte te peilen. In tegenstelling tot stoornissen die allesbepalend zijn, zoals bijvoorbeeld een psychose, is bij verdachte sprake van verschillende stemmingen en niet van één allesbepalende stoornis of stemming, aldus de psychiater.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande van oordeel dat door de deskundigen ter zitting afdoende is toegelicht op basis waarvan zij tot het advies zijn gekomen verdachte niet volledig doch sterk verminderd ontoerekeningsvatbaar te verklaren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank eens te meer nu uit het dossier volgt dat verdachte momenten heeft gehad waarin hij twijfelde of hij zijn plan wel of niet moest doorzetten.
De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat het feit verdachte wel kan worden toegerekend, zij het in sterk verminderde mate. De rechtbank is voorts van oordeel dat niet is gebleken van andere feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht en voorts dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd. Indien de rechtbank niet mocht overgaan tot oplegging van de TBS-maatregel, dan is de officier van justitie van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren op zijn plaats is.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat een terbeschikkingstelling niet kan worden opgelegd, nu geen sprake is van gevaar voor de veiligheid van anderen. Verdachte is hooguit een gevaar voor zichzelf. De maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis zou, uitgaande van ontoerekeningsvatbaarheid, de enige passende maatregel zijn, aldus de raadsman.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
* het (blanco) uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 11 december 2012; en
* een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, d.d. 14 december 2012, betreffende verdachte;
* een multidisciplinair rapport van drs. A.J. de Jong, psycholoog, en dr. M.A. Westerborg, psychiater, gedateerd 26 maart 2013.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zijn echtgenoot [slachtoffer] diens meest elementaire bezit, het leven, ontnomen.
Daarbij is verdachte op onthutsend gewelddadige wijze te werk gegaan door meermalen met een bijl in te slaan op het hoofd van [slachtoffer]. Verdachte heeft op goed doordachte en berekenende wijze uitvoering gegeven aan een door hem van te voren bedacht plan om zijn echtgenoot te vermoorden. Bij het toeslaan door verdachte heeft hij zodanig gehandeld dat zijn echtgenoot, die in zijn slaap werd overvallen door het geweld, iedere kans op overleving is ontnomen.
Als reden voor deze afschuw wekkende daad heeft verdachte, die al jarenlang lijdende was aan een ernstige depressie, verklaard dat hij weg wilde uit zijn hectische bestaan. Omdat hij [slachtoffer] geen pijn wilde doen, zag hij geen andere uitweg dan hem te vermoorden. Verdachte zou dan van de hectiek in zijn leven verlost zijn omdat hij in de gevangenis zou belanden, en [slachtoffer] zou niet de pijn voelen om verdachte te hoeven missen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee slechts aan zichzelf heeft gedacht en geheel is voorbij gegaan aan de gevoelens van anderen. Met name voor de nabestaanden, onder wie overigens ook verdachte zelf, is het aangerichte leed zeer groot.
De rechtbank is enerzijds van oordeel dat voor het plegen van een moord en zeker op de wijze, zoals door verdachte begaan, in beginsel geen andere dan een zeer lange gevangenisstraf op zijn plaats is.
De rechtbank realiseert zich anderzijds dat bij verdachte ten tijde van het delict sprake was van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Uit het onderzoek van de gedragsdeskundigen van het Pieter Baan Centrum volgt dat bij verdachte sprake was van een ernstige depressieve stoornis en van scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling. Zijn daad heeft hij daardoor gepleegd in een geestestoestand waarin hij zich losgemaakt had van zijn omgeving en die door de psychiater is geduid als een lucide interval. Gevoel en handelen waren op dat moment van elkaar gesplitst, waardoor hij in een staat verkeerde waarin hij naar zijn handelingen keek als een toeschouwer.
Gelet hierop zal de rechtbank het feit in sterk verminderde mate aan verdachte toerekenen en daarmee rekening houden bij de strafmaat.
De psycholoog en de psychiater hebben ook aangegeven dat verdachte's stoornissen te behandelen zijn, maar dat dit een lange en intensieve behandeling zal vergen. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat van groot belang is dat verdachte een adequate behandeling krijgt.
De rechtbank stelt verder vast dat het bewezen verklaarde feit een misdrijf betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 1 van het Wetboek van Strafrecht waarvoor de maatregel van terbeschikkingstelling mogelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat, anders dan de deskundigen hebben aangegeven, de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling vereist. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van het navolgende.
Verdachte heeft, onder invloed van zijn stoornissen, die volgens de deskundigen nog steeds actueel zijn, een moord begaan. Weliswaar valt deze moord op zich zelf te bezien als 'partnerdoding', en leert de ervaring dat bij 'partnerdoding' de kans op herhaling gering is. Maar aan het gewelddadig handelen van verdachte lag een jarenlange en ernstige depressie ten grondslag, die door hem werd beleefd als 'de malle molen' waar hij uit wilde stappen. De dood van zijn partner was nodig om een uitweg te zoeken uit zijn eigen lijden zonder zijn partner met verdriet achter te laten. De depressie die er toe leidde dat verdachte alleen nog deze uitweg zag, is nog onverminderd aanwezig en vraagt om lange en intensieve behandeling. De rechtbank heeft de overtuiging dat hierbij ook de scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling een rol heeft gespeeld.
Gezien de motieven en de gedachtengang van verdachte kunnen de stoornissen van verdachte er naar het oordeel van de rechtbank toe leiden dat verdachte opnieuw in een overbelaste situatie geraakt waarin hij geen andere uitweg ziet dan het plegen van een misdrijf.
De kans dat verdachte weer een ernstig delict pleegt, waarbij de algemene veiligheid van personen of goederen in het gedrang is, acht de rechtbank dan ook reëel.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze kans slechts te verminderen door een intensieve behandeling binnen de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De rechtbank zal gelet op de ernst van het feit en het hierboven overwogene, daarom de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opleggen.
Het bewezenverklaarde delict is een misdrijf dat gericht is tegen of een gevaar oplevert voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Gelet op de ernst van het feit en het gegeven dat het feit verdachte wel, zij het sterk verminderd, kan worden toegerekend, zal de rechtbank naast de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, aan verdachte tevens een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Gelet op deze sterk verminderde toerekenbaarheid zal de rechtbank volstaan met een gevangenisstraf van zeven jaren, zoals ook gevorderd door de officier van justitie.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de omstandigheden dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest en dat verdachte zichzelf heeft gemeld bij de politie en volledige medewerking aan het opsporingsonderzoek heeft gegeven.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 37a, 37b en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat veroordeelde ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Aldus gewezen door:
mr. P.C. Quak (voorzitter), mr. J.M. Hamaker en mr. M.G.J. Post, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y. Rikken, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 april 2013.
1 Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de regiopolitie Gelderland-Zuid, Flexrecherche Stad Nijmegen, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2012096914, onderzoek 08Groot, gesloten op 23 januari 2013 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina's van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2 Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 29 maart 2013.
3 Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 september 2012, p. 48.
4 Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 29 maart 2013.
5 Proces-verbaal van bevindingen, p. 17-18.