Parketnummer : 05/721355-12
Datum zitting : 21 december 2012, 30 januari 2013 en 27 maart 2013
Datum uitspraak : 10 april 2013
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats],
thans gedetineerd in [adres]
raadsman : mr. H.O. den Otter, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een toegewezen aanvulling tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 september 2012 te Arnhem, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade (zijn echtgenote) [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, naar de (aan de [adres] aldaar gelegen) woning van zijn ouders is gegaan en/of (vervolgens) de trap naar boven heeft genomen en/of (zijn aldaar aangetroffen vrouw) [slachtoffer], achtmaal, althans één- of meerma(a)l(en) met een mes (in haar hoofd en/of lichaam) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 21 september 2012 te Arnhem, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk (zijn echtgenote) [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk die [slachtoffer], achtmaal, althans één- of meerma(a)l(en), met een mes in haar hoofd en/of lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op laatstelijk op 27 maart 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. H.O. den Otter, advocaat te Arnhem.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [slachtoffer], ter terechtzitting vertegenwoordigd door haar raadsman mr. A.H. Staring, advocaat te Arnhem.
De officier van justitie, mr. A.K. Kooij, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft in de avond van 20 september 2012 zijn echtgenote, [slachtoffer] en hun kinderen naar de woning van zijn ouders aan de [adres] in Arnhem gestuurd. De volgende ochtend, 21 september 2012, is hij naar de woning van zijn ouders gegaan. Na enige tijd daar te hebben verbleven is hij teruggegaan naar zijn eigen woning. Daar heeft hij uit de keuken een mes gepakt en is met dat mes teruggekeerd naar de woning van zijn ouders. Hij heeft dat mes gehaald om zijn vrouw te steken. Verdachte is vervolgens de trap opgelopen naar boven, waar hij zijn echtgenote meermalen met het mes in haar lichaam en in haar hoofd heeft gestoken. [slachtoffer] heeft multiple steekverwondingen opgelopen en wel op de linkerslaap, bovenarmen, onderbuik links, vinger, bil en borst. Voorts was sprake van een slagaderlijke bloeding van de liesslagader links waaraan [slachtoffer] is geopereerd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat in de onderhavige zaak sprake is van dusdanige contra-indicaties op het aannemen van voorbedachte raad dat een bewezenverklaring van poging tot moord niet kan volgen.
De verdediging heeft zich bovendien op het standpunt gesteld dat de opzet, ook in voorwaardelijke zin, niet bewezen kan worden. Bij verdachte ontbrak ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan. De verdediging is op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Voor bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad is vereist dat komt vast te staan dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat de verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dat die gelegenheid in de onderhavige zaak heeft bestaan en dat verdachte niet heeft gehandeld in een opwelling, maar na een tevoren genomen besluit, kan uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid.
Dat uit psychologisch en psychiatrisch onderzoek is gebleken dat de handelingen van verdachte onder invloed van een psychische stoornis (schizofrenie van het paranoïde type, psychose) plaatsvonden, staat aan opzet niet in de weg. Beantwoord moet worden of verdachte van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedraging en de mogelijke gevolgen daarvan was verstoken. Verdachte heeft verklaard dat zijn vader, moeder en zijn zoontje [zoontje] beneden in de woonkamer zaten toen hij voor de tweede keer in het ouderlijk huis kwam en dat zijn vrouw naar benden kwam. Zijn vrouw speelde spelletjes met hem, aldus verdachte en dat was hij spuugzat. Toen ze naar boven ging is verdachte achter haar aan naar boven gegaan. Hij verklaart dat hij iets moest doen en dat hij haar eerst met een mes in de buik wou steken. Verdachte had zoals hij ook ter terechtzitting heeft verklaard het opzet om haar te steken. Dat hij tijdens het steken zich ervan bewust is geweest dat dit tot de dood van het slachtoffer kon leiden blijkt uit zijn verklaring ter terechtzitting inhoudende: “Zij verzette zich toen met haar armen en handen. Voor het laatst stak ik haar in het oor en toen gaf zij geen krimp meer. Toen stopte ik. Ik dacht toen dat zij dood was.” Daaruit vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort dat niet gezegd kan worden dat bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 21 september 2012 te Arnhem, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade (zijn echtgenote) [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, naar de (aan de [adres] aldaar gelegen) woning van zijn ouders is gegaan en/of (vervolgens) de trap naar boven heeft genomen en/of (zijn aldaar aangetroffen vrouw) [slachtoffer], meerma(a)l(en) met een mes (in haar hoofd en/of lichaam) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het primaire:
Poging tot moord.
5. De strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte houdt de rechtbank rekening met de opgemaakte deskundigenrapportages.
Uit de psychologische rapportage ontleent de rechtbank het navolgende:
Naar aanleiding van het onderzoek kan bij betrokkene een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens worden vastgesteld in de zin van een schizofrenie van het paranoïde, gekenmerkt door ondermeer psychotische symptomen (stemmen en hallucinaties). Er is daarnaast sprake van cannabisafhankelijkheid en alcoholmisbruik. Een persoonlijkheidsdiagnose is uitgesteld vanwege het feit dat de psychotische stoornis in zeer grote mate het toestandbeeld bepaald.(……) Tijdens het plegen van het tenlastegelegde was de problematiek aanwezig. Dit beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. (…..)
Tijdens het tenlastegelegde is bij betrokkene sprake geweest van een floride psychose met paranoïde wanen en mogelijk hallucinaties. Kort voor het tenlastegelegde was betrokkene ervan overtuigd dat zijn vrouw satan en de duivel was. Een dag voor het tenlastegelegde heeft hij haar daarom uit hun woning gezet. Zij is toen met de kinderen naar haar schoonouders gegaan. De dag van het tenlastegelegde is betrokkene haar daar gaan opzoeken en heeft hij haar meerdere keren, althans acht keer, met een mes gestoken in haar lichaam en hoofd. Hij stak haar omdat hij haar zag als de duivel en als satan die hem kwaad wilde doen. Vanuit het onderzoek wordt een volledige doorwerking van de psychotische stoornis in het plegen van het tenlastegelegde verondersteld. Geadviseerd wordt om betrokkene ten aanzien van het plegen van het tenlastegelegde als ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
Uit de psychiatrische rapportage ontleent de rechtbank het navolgende:
Betrokkene lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van schizofrenie van het paranoïde type, afhankelijkheid van cannabis en misbruik van alcohol. Ten tijde van het plegen van het feit was dit hetzelfde. Dit beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde. (…..) Vanuit een psychose in het kader van schizofrenie werd betrokkene achterdochtig en agressief naar zijn echtgenote; hij raakte ervan overtuigd dat zij de duivel is. vanuit deze waan heeft betrokkene zijn echtgenote meerdere malen met een mes gestoken (indien bewezen). De beschrijving van zijn waanachtige beleving (de overtuiging dat zijn echtgenote de duivel was) en beleving van spanning in zijn hoofdgedrag (die minder werd nadat betrokkene zijn echtgenote met een mes heeft gestoken), geeft aan, dat betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde floride psychotisch was en in een zeer verwarde toestand. Daarom was hij zeer ernstig oordeels- en kritiek gestoord ten tijde van het tenlastegelegde. Het feit dat betrokkene vanuit het huis van zijn ouders, waar zijn echtgenote was, terug naar zijn eigen huis reed om een mes te halen en vervolgens naar het huis van zijn ouders reed om zijn echtgenote met dat mes te steken (het feit dat zou kunnen inhouden dat betrokkene het tenlastegelegde plande en bepaalde keuzes maakte voorafgaand aan het tenlastegelegde), dient te worden beoordeeld in het licht van een ander feit, namelijk dat betrokkenes realiteitsbesef ernstig gestoord was tengevolge van zijn psychose en dat hij zijn keuzes maakte binnen het kader van dat waanachtige realiteitsbesef. Daarom wordt geadviseerd om betrokkene als ontoerekeningsvatbaar te beschouwen voor het tenlastegelegde, als dit bewezen wordt verklaard.
De rechtbank neemt bovengenoemde conclusies over en maakt dit tot de hare.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet strafbaar is, zodat de rechtbank verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging.
6. De motivering van de maatregel
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging en dat aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich aangesloten bij de conclusie van het Openbaar Ministerie.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 06 maart 2013;
• een drietal rapporten van de Reclassering Nederland, d.d. 18 december 2012, 28 januari 2013 en 13 maart 2013, betreffende verdachte;
• een Pro Justitia rapport van de psychiater [psych], gedateerd 2 januari 2013 betreffende verdachte;
• een Pro Justitia rapport van de forensisch psycholoog [psych], gedateerd 13 december 2012, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft tijdens een psychose getracht zijn echtgenote om het leven te brengen. Daarbij heeft hij haar meermalen met een mes gestoken, onder meer in haar hoofd.
In bovengenoemde deskundigenrapportage is ten aanzien van de kans op recidive het volgende opgenomen:
Psycholoog [psych]:
Met de HCR-20 zijn verschillende geweldsrisicofactoren vastgesteld die in meer of mindere mate het geweldrisico kunnen beïnvloeden. Deze risicofactoren staan genoemd onder de risicoprognose van de forensische beschouwing. Het grootste risico voor een geweldsrecidive is vooral gelegen in een terugkeer van de psychose met wanen en hallucinatie waardoor betrokkene zich opnieuw uitgedaagd kan voelen tot het plegen van geweld.
Psychiater [psych]:
Voor de inschatting van recidiverisico werd gebruik gemaakt van HKT-30. De volgende historische items zijn van toepassing op betrokkene: justitiële voorgeschiedenis (deze is relatief beperkt), hulpverleningsgeschiedenis, verbroken arbeidsverleden (nadat betrokkene last kreeg van schizofrenie, daarvoor niet), middelenmisbruik en het hebben van meerdere psychiatrische stoornissen. De volgende klinische items zijn van toepassing op betrokkene: het niet hebben van probleeminzicht ten tijde van een psychotische decompensatie, psychotische symptomen, middelenmisbruik, impulsiviteit, het gebrek aan empathie (tijdens een psychotische decompensatie), vijandigheid (tijdens een psychotische decompensatie), gebrekkige sociale en relationele vaardigheden, geringe zelfredzaamheid, een slechte attitude ten aanzien van de behandeling (tijdens een psychotische decompensatie) en het hebben van pathologische copingvaardigheden. De volgende toekomstige indicatoren zijn van toepassing op betrokkene: onvoldoende dagbesteding, geringe vaardigheden (door schizofrenie, voor de context “vrij in de maatschappij”), sociale steun en netwerk is niet in staat om een decompensatie positief te beïnvloeden en een geringe weerbaarheid ten aanzien van stress. Het valt op dat vooral de klinische factoren en de toekomstige factoren in de context “vrij in de maatschappij”een negatief beeld schetsen. De klinische inschatting is, dat het recidiverisico hoog is als betrokkene niet adequaat wordt behandeld en als er geen toezicht is op zijn gedrag en medicatie inname. Het risico is zeker hoog als betrokkene psychotisch of randpsychotisch is.
In het rapport van de klinisch psycholoog is ten aanzien van het advies het volgende opgenomen:
Ter verkleining van de kans op recidive wordt het noodzakelijk geacht dat betrokkene in het kader van een TBS met voorwaarden een klinische behandeling krijgt opgelegd in een FPA of FPK. De behandeling zal er in eerste instantie op gericht moeten zijn om het psychotisch evenwicht verder te stabiliseren en de restverschijnselen van de psychose terug te dringen. Daarna zal een stevig controlerend behandelkader om betrokkene heen moeten worden gebouwd, dat ook na afloop van de klinische behandeling erop toeziet dat hij psychisch goed blijft functioneren en dat hij zijn medicatie blijft gebruiken en dat hij geen middelen zoals cannabis en alcohol gaat gebruiken. Dat kan onder andere middels het opleggen van depotmedicatie en urinecontroles. Middels inzichtgevende gesprekken kan het ziekte-inzicht worden doorontwikkeld en kan een behandelrelatie worden opgebouwd.
De psychiater heeft als advies in zijn rapport het volgende opgenomen:
Betrokkene heeft in sterke mate structuurverlening nodig, vanwege de ernst van zijn stoornis. Betrokkenes gebrek aan inzicht tijdens decompensaties maakt, dat ambulante begeleiding op vrijwillige basis onvoldoende is om betrokkene de nodige behandeling continu te geven en de vaardigheden aan te leren die het recidiverisico zullen doen verkleinen. Betrokkene heeft een langdurige forensische behandeling nodig, waarin hij dient te accepteren dat hij continu de juiste medicamenteuze behandeling nodig heeft en waarin aandacht wordt besteed aan de behandeling van betrokkenes impulsiviteit middels non verbale therapieën. Een forensisch recidivepreventie plan is noodzakelijk. Daarom dient betrokkene te worden behandeld in een forensische instelling en niet in een GGZ instelling. (…..)
Om het recidiverisico te verlagen is zowel behandeling van de huidige psychotische decompensatie (die klinisch dient plaats te vinden, vanwege de ernst van de episode), als een langdurige controle (die ambulant dient plaats te vinden) nodig. Mee vanwege het ontbreken van een adequaat systeem, dat corrigerend kan werken en betrokkene ertoe kan bewegen om zich adequaat te laten behandelen wanneer hij weer psychotisch wordt, is hij aangewezen op een langdurige professionele begeleiding. Vanwege deze factoren wordt geadviseerd, dat de nodige behandeling plaatsvindt in het kader van TBS met voorwaarden.
Gelet op het hiervoor genoemde is duidelijk geworden dat het gevaar groot is dat verdachte zonder behandeling opnieuw een misdrijf zal plegen waardoor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen gevaar zal lopen.
De behandeling van verdachte kan blijkens het maatregelrapport en het adviesrapport van Reclassering Nederland d.d. 13 maart 2013 plaats vinden in de Forensisch Psychiatrische Afdeling te Warnsveld. De rechtbank zal, gelet op genoemde multirapportage, de behandeling opleggen als één van de voorwaarden verbonden aan een terbeschikkingstelling.
Het bewezenverklaarde feit is een misdrijf dat behoort tot een der misdrijven genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1? van het Wetboek van Strafrecht en is een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Op grond van bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de ernst van het feit, de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling noopt. Wel acht de rechtbank de beteugeling van het recidivegevaar voldoende verzekerd door het verbinden van voorwaarden aan de op te leggen terbeschikkingstelling. Het ingrijpende bevel dat verdachte van overheidswege moet worden verpleegd kan naar het oordeel van de rechtbank (nog) achterwege blijven. Verdachte heeft ter terechtzitting ingestemd met de hierna op te leggen voorwaarden.
Het inbeslaggenomen, aan verdachte toebehorend en nog niet teruggegeven voorwerp betreft een voorwerp met behulp waarvan het bewezenverklaarde feit is begaan. De rechtbank zal dit voorwerp verbeurd verklaren.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het primair bewezenverklaarde feit. Zij vordert een bedrag van € 26.430,-- exclusief proceskosten en buitengerechtelijke kosten.
Voor wat betreft de materiële schade wordt door de verdediging onderscheid gemaakt in de kosten van de inboedel en de overige materiële kosten. De kosten van de inboedel worden weersproken.
De rechtbank zal de materiële kosten, voor zover het betreft vervoerskosten, ziektekosten en de kosten voor het aanvragen van een nieuw paspoort toewijzen nu deze posten niet worden weersproken en in voldoende mate zijn onderbouwd. Dit betreft een bedrag van in totaal € 930,--.
Voor wat betreft de huisraad zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren nu deze schade -op voorhand en zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt- niet als het rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde valt aan te merken.
Voor wat betreft de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burger¬lijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid wordt deze schade begroot op een bedrag van € 7.500,--. Voor wat betreft het overige deel van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat een nadere beoordeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou meebrengen, zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De proceskosten en buitengerechtelijke kosten zijn als niet betwist ook toewijsbaar.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 21 september 2012.
De raadsman van de benadeelde partij heeft de rechtbank verzocht de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafvordering op te leggen.
De rechtbank wijst dit verzoek af. De schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd als de verdachte wegens het schadeveroorzakend feit wordt veroordeeld. Een ontslag van rechtsvervolging valt niet onder veroordeling. De bewoording “wordt veroordeeld” in artikel 36f, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht laat niet toe dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd in het geval dat de verdachte van alle rechtsvervolging wordt ontslagen, ongeacht of daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling is opgelegd.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 37, 37a, 37b, 45, 289 van het Wetboek van Straf¬recht.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor niet strafbaar.
Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden:
Algemene voorwaarden:
• [verdachte] houdt zich aan de voorwaarden en aanwijzingen die zijn gesteld door of namens de toezichthoudende instantie, te weten Reclassering Nederland.
• [verdachte] zal zich niet schuldig maken aan strafbare feiten of zich in situaties begeven die voor hem risicovol zijn en/of zijn resocialisatie in gevaar brengen.
• [verdachte] zal zich niet buiten de Nederlandse grenzen begeven.
Specifieke voorwaarden:
• [verdachte] verblijft in FPA te Warnsveld of een andere soortgelijke instelling. Hij zal niet zonder toestemming van de Reclassering van woonadres veranderen.
• [verdachte] volgt een klinische behandeling bij FPA te Warnsveld of een andere soortgelijke instelling zolang deze instelling in overleg met de Reclassering behandeling klinisch nodig acht.
• [verdachte] houdt zich aan de huisregels van de FPA te Warnsveld of een andere soortgelijke instelling.
• [verdachte] houdt zich aan de afspraken ten aanzien van vrijheden.
• [verdachte] neemt de medicatie die hij voorgeschreven krijgt door de huisarts en/of psychiater volgens voorschrift in.
• [verdachte] zal zo nodig na klinische behandeling meewerken aan een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek, zolang deze instelling dit in overleg met de Reclassering nodig acht.
• [verdachte] zal zo nodig na behandeling meewerken aan een resocialisatietraject, ook als dat inhoud wonen in een begeleide / beschermde woonvorm.
• [verdachte] wordt verboden om alcohol en drugs te gebruiken. De controle op de naleving van deze bijzondere voorwaarde zal indien mogelijk / haalbaar ondersteund worden door middel van bloedonderzoek/urineonderzoek/ander controlemiddel.
• [verdachte] werkt mee aan begeleiding/behandeling op het gebied van verslaving, indien dit door de betrokken instanties wordt geïndiceerd.
• [verdachte] heeft een vorm van dagbesteding, waarbij rekening gehouden is met zijn mate van arbeids(on)geschiktheid.
• Als contact met gezinsleden wordt toegestaan, houdt [verdachte] zich aan de afspraken en aanwijzingen die gegeven worden door de betrokken instanties.
• [verdachte] geeft openheid over zijn sociale contacten.
• [verdachte] geeft inzage in zijn financiële situatie en accepteert begeleiding indien dit nodig wordt geacht.
• [verdachte] geeft de Reclassering en de behandelinstellingen toestemming om onderling informatie uit te wisselen. Dit met als doel om stagnatie in de begeleiding te voorkomen en risicovolle situaties tijdig te signaleren.
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een mes, zwart handvat, chroom.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt [verdachte] tegen kwijting aan [slachtoffer] te betalen € 8.430,-- (zegge achtduizend vierhonderddertig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 september 2012 een bedrag van € 70,42 aan buitengerechtelijke kosten.
- Veroordeelt [verdachte] tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot € 76,00 en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door:
mrs. H.P.M. Kester-Bik (voorzitter), M.F. Gielissen en J.J.H. van Laethem, rechters,
in tegenwoordigheid van R. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 april 2013.