ECLI:NL:RBGEL:2013:BZ6658

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
05/701521-12
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met levensgevaar voor huisdieren en goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 april 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van brandstichting. De feiten vonden plaats op 26 september 2012 in Wijchen, waar de verdachte samen met een medeverdachte opzettelijk brand heeft gesticht in een woning. De rechtbank oordeelde dat de verdachte brandbare vloeistof door de brievenbus van de voordeur naar binnen heeft gegoten en deze vervolgens heeft aangestoken, wat leidde tot een brand die gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor aanwezige huisdieren met zich meebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er levensgevaar voor de huisdieren was, aangezien deze zich in de woning bevonden tijdens de brand. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. H.J.R.M. Boersma, en de officier van justitie, mr. A.K. Kooij, heeft gerekwireerd. De rechtbank heeft de verklaring van een anonieme getuige niet als bewijs kunnen gebruiken, wat leidde tot de conclusie dat het medeplegen van het feit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. De verdachte is eerder veroordeeld voor een bedreiging, wat meegewogen is in de strafmaat. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en deelname aan een ambulante behandeling. Daarnaast zijn er schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, waaronder een woningbouwvereniging en een particulier.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/701521-12
Data zittingen : 4 januari 2013 en 27 maart 2013
Datum uitspraak : 10 april 2013
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Gelderland
tegen
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats].
raadsvrouw : mr. H.J.R.M. Boersma, advocaat te Wadenoijen.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen aanvulling van de tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 26 september 2012 te Wijchen tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een
woning (gelegen aan [adres]), immers heeft/hebben verdachte en/of (een
of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een hoeveelheid
brandbare vloeistof door de brievenbus van de voordeur naar binnen gegoten
en/of over die voordeur gegoten en/of (vervolgens) die brandbare vloeistof met
een aansteker aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking
gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor (alle goederen in en om ) die woning en/of
aangrenzende gebouwen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar voor in die woning en omliggende woningen/gebouwen aanwezige
personen en/of huisdieren, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen
te duchten was;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 27 maart 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. H.J.R.M. Boersma, advocaat te Wadenoijen.
Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd:
• [benadeelde partij 1]
• [benadeelde partij 2]
De officier van justitie, mr. A.K. Kooij, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 26 september 2012 is er brand gesticht in de woning aan [adres] te Wijchen door een brandbare vloeistof door de brievenbus van de voordeur naar binnen te gieten en open vuur in aanraking te brengen met de brandbare vloeistof, ten gevolge waarvan brand is ontstaan. Door de brand was gemeen gevaar voor goederen in en om de woning en aangrenzende gebouwen te duchten. In de woning bevonden zich op dat moment drie huisdieren waarvoor levensgevaar te duchten was.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich, samen met medeverdachte [medeverdachte], schuldig heeft gemaakt aan het feit. De officier van justitie acht daarbij bewezen dat door de brand, naast een gemeen gevaar voor goederen in de woning en omliggende panden, levensgevaar voor de bewoners zelf en de bewoners van omliggende panden te duchten was.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken nu het bewijs dat hij betrokken was bij de brandstichting, ontbreekt, dan wel het bewijs niet boven iedere twijfel verheven is.
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de anonieme getuigenverklaring van [getuige], die niet gehoord is kunnen worden, en de verklaring van [getuige] niet kunnen dienen als bewijs. Datzelfde geldt voor de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] nu haar verklaringen tegenstrijdig, onbetrouwbaar en kennelijk leugenachtig zijn.
Beoordeling door de rechtbank
Levensgevaar voor in de woning en omliggende woningen aanwezige personen
Uit het dossier blijkt dat de bewoners van de woning waar de brand is gesticht ten tijde van de brandstichting niet in hun woning aanwezig waren. Van bewoners van aangrenzende gebouwen is niet bekend of zij op dat moment aanwezig waren in hun woning. Aldus kan (vgl. HR 17 februari 2009, NJ 2009, 120) op die grond niet bewezen worden dat levensgevaar voor hen inderdaad te duchten was.
De mannelijke bewoner van de woning waar de brand is gesticht heeft verklaard dat hij, toen hij zag dat de woning in brand stond, geprobeerd heeft de honden te redden. Toen hij de voordeur opende kreeg hij geen lucht. Daarna heeft hij een zijraam vernield om op die manier te proberen de woning binnen te komen. Iemand trok hem terug en toen hij daarna via de voordeur naar binnen wilde was de brandweer al ter plaatse. De brandweer heeft in een rapportage als eerste indruk vermeld dat de man een snijwond had aan zijn hand en rook geïnhaleerd had. Daarbij wordt vermeld dat de poging van de bewoner om de dieren te redden is gestaakt wegens warmte en rookontwikkeling, dit met risico op letsel voor de man. Aldus was, naar het oordeel van de rechtbank, ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar dat (één van) de bewoners van de woning bij het zien van de brand een poging zou(den) doen hun huisdieren te redden.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat door de brand levensgevaar voor de bewoners van de woning te duchten was.
Betrokkenheid verdachte
De rechtbank volgt het betoog van de raadsvrouw alwaar gesteld wordt dat de verklaring van de anonieme [getuige] niet tot het bewijs gebezigd kan worden. Dit stuit reeds af op het in artikel 344a lid 3 sub b van het Wetboek van Strafvordering bepaalde. De raadsvrouw heeft eerder in het geding verzocht de getuige te horen. Dit verzoek is destijds toegewezen maar het is niet gelukt de getuige op te roepen omdat de juiste gegevens van de getuige niet nader bekend waren bij de politie.
De rechtbank volgt het betoog van de raadsvrouw niet ten aanzien van het niet kunnen gebruiken van de verklaring van [getuige].
Weliswaar verklaart [getuige]. wat de anonieme [getuige] weer aan haar verteld heeft, maar dit staat niet in de weg aan het gebruik van haar verklaring. Uit het dossier kan immers afgeleid worden dat [getuige]. als zodanig kan worden geïndividualiseerd dat de verdediging desgewenst haar verhoor als getuige kon verzoeken. Het gaat derhalve niet om een persoon wier identiteit niet blijkt als bedoeld in artikel 344 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (vgl. HR 4 juni 2002, NJ 2002, 416). Bovendien blijkt uit het proces-verbaal van terechtzitting van 4 januari 2013 dat de rechtbank het eerder gedane verzoek tot het horen van [getuige]. als ingetrokken heeft beschouwd. De raadsvrouw is hier nadien niet meer op teruggekomen.
[getuige] heeft verklaard dat zij ten tijde van de brand ter plaatse was gekomen en aangesproken werd door een [getuige]]. De [getuige] vertelde dat ze getuige was geweest van de brandstichting. Ze had gezien dat een man in de brievenbus van [adres] een vloeistof deed en daarna nog een handeling verrichtte bij de brievenbus waarna er brand uitbrak. Nadat de [getuige] dit verteld had aan [getuige]., wees zij aan [getuige]. een jongen aan die langs de kant van de weg in de struiken stond te plassen. [getuige] zag dat deze persoon onder invloed was van alcoholhoudende drank. Hij was onvast ter been. Als signalement gaf [getuige]. op: [kenmerken]. [getuige] heeft gezien dat de man door een persoon in een vrachtauto werd geladen.
De verbalisant die het proces-verbaal met het relaas van [getuige]. heeft opgemaakt, vermeldt dat tijdens het telefoongesprek met [getuige]. door een man iemand werd afgeleverd aan het politiebureau die vertelde dat dat de persoon was die ze moesten hebben voor de brandstichting op [adres] te Wijchen. De verbalisant relateert dat de afgeleverde persoon geheel aan het signalement van [getuige]. voldeed en dat deze persoon is aangehouden.
Deze afgeleverde en aangehouden persoon was verdachte zo wordt gerelateerd in het proces-verbaal van aanhouding. Daarin staat tevens dat hij zichtbaar dronken was en, toen hij kort het politiebureau verliet, buiten begon te plassen in het struikgewas. Verdachte droeg een blauwe jas en een zwart trainingspak van het merk Adidas.
[zus van medeverdachte] heeft verklaard dat zij de avond voor de brand bij medeverdachte [medeverdachte] ([medeverdachte]), wonende aan [adres], op bezoek was geweest. Daar was toen ook verdachte ([verdachte]) aanwezig. [zus van medeverdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte] en [verdachte] het hadden over brand of iets dergelijks bij de buren [benadeelde partij 1]. Zij heeft nog gezegd tegen [medeverdachte] `doe het alsjeblief niet, het lost niets op’. Volgens de getuige kwam het idee meer van [medeverdachte] dan van [verdachte].
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte de avond vóór de brand bij haar was. Haar zus was er toen ook. Toen verdachte begon over brandstichting bij de buren, heeft medeverdachte [medeverdachte] tegen verdachte gezegd: ‘ik steek anders morgen ook de keet in brand van hun, dan ben ik ook van de buren af’. Voorts heeft [medeverdachte] verklaard dat verdachte op de ochtend van de brand met een colafles met een vloeistof erin naar het huis van haar buren is gegaan en daar met de colafles vloeistof tegen de deur van de buren heeft gestrooid. Daarna pakte hij een aansteker en stak de woning in de brand.
De rechtbank acht dit deel van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] betrouwbaar, nu dit wordt ondersteund door de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen. Dat medeverdachte [medeverdachte] op andere punten – met name daar waar het haar eigen rol in het geheel betreft – tegenstrijdig en wisselend heeft verklaard, doet daar niet aan af.
Nu de verklaring van de anonieme [getuige] in de onderhavige zaak niet tot het bewijs kan worden gebezigd, kan het medeplegen van het feit niet wettig en overtuigend bewezen worden.
Conclusie
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
De rechtbank acht bewezen dat:
hij op 26 september 2012 te Wijchen opzettelijk brand heeft gesticht in een
woning (gelegen aan [adres]), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een hoeveelheid brandbare vloeistof door de brievenbus van de voordeur naar binnen gegoten
en (vervolgens) die brandbare vloeistof met een aansteker aangestoken, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (alle goederen in en om ) die woning en
aangrenzende gebouwen, en levensgevaar voor in die woning aanwezige
personen en/of huisdieren, te duchten was;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk brandstichten terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is
en
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte, gelet op de ernst van de feiten, ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden op te leggen reclasseringstoezicht; het volgen van een ambulante behandeling; het zich houden aan een locatieverbod voor zover het betreft de omgeving van de woning [adres] te Wijchen; het zich houden aan een contactverbod met de [benadeelde partij 1] en het zich houden aan een alcohol-, en drugsverbod met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft subsidiair betoogd dat aan verdachte een onvoorwaardelijke straf gelijk aan de duur van het voorarrest moet worden opgelegd vanwege het gebrek aan bewuste betrokkenheid van verdachte - hij was dronken en is opgestookt door medeverdachte [medeverdachte] - en vanwege zijn persoonlijke omstandigheden.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 6 maart 2013;
• een monodisciplinair rapport van drs. [psycholoog], GZ-psycholoog, gedateerd 21
december 2012;
• een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, gedateerd 19 december 2012, betreffende verdachte en
• een (beknopt) reclasseringsadvies van Iriszorg, gedateerd 25 februari 2013, betreffende
verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft brand gesticht in een woning door vloeistof door de brievenbus van de voordeur te gieten en dit vervolgens aan te steken. Verdachte heeft hiermee een gevaarlijke situatie in het leven geroepen. Niet alleen had de brand over kunnen slaan naar de aangrenzende woning waardoor er gevaar voor die woning en voor de goederen in die woning te duchten was, maar in de woning zelf bevonden zich ook drie honden die het leven hadden kunnen laten als de brandweer niet op tijd ter plaatse was geweest. Hoewel de bewoners zelf ten tijde van de brand niet in de woning aanwezig waren, zijn zij ten tijde van de brand ter plaatse gekomen waarna de mannelijke bewoner een poging heeft gedaan de honden te redden. Ook hij had hierbij om het leven kunnen komen.
De bewoners van de woning hebben dus moeten toekijken terwijl hun woning in brand stond en hun drie honden zich binnen bevonden, hetgeen gevoelens van angst, onveiligheid en onmacht heeft veroorzaakt. Zij hebben bovendien enige tijd niet in de woning kunnen wonen.
De rechtbank heeft niet bewezen geacht dat ook levensgevaar voor anderen dan de bewoners van de woning zelf te duchten was.
In het monodisciplinair rapport wordt door de psycholoog het volgende geconcludeerd.
‘Betrokkene is als klein kind vermoedelijk in een verwaarloosd pedagogisch klimaat opgegroeid. Het vermoeden is dat betrokkene functioneert op een niveau van verminderde begaafdheid. De problemen op de verschillende leefgebieden van betrokkene zijn de laatste jaren in toenemende mate verergerd. Hij heeft geen werk en de financiële zorgen groeien hem boven het hoofd. Door een tekort aan adequate copingvaardigheden kiest betrokkene voor de vergetelheid van sterke drank. Hij heeft een alcoholverslaving ontwikkeld. Zijn alcoholprobleem is fors en hij is iemand die doordrinkt tot hij stomdronken is. Wanneer hij vervolgens nuchter wordt, kan hij zich niets meer herinneren. Betrokkene is een man met een zwak ego. Hij is volgzaam en zal zich gemakkelijk laten beïnvloeden door anderen. Door zijn ongestructureerde bestaan kan hij gemakkelijk in allerlei ongewenste situaties terecht komen en zal zich gemakkelijk mee laten slepen mede, door zijn zucht naar drank.
Op het moment van de brandstichting zat betrokkene zwaar onder de alcohol en was vermoedelijk stomdronken waardoor hij niet meer weet wat hij gedaan heeft. Betrokkene heeft dringend hulp nodig. Hierbij moet gedacht worden aan de aanpak van zijn alcoholverslaving, het regelen van passende huisvesting en een op orde brengen van zijn financiële huishouding. Geadviseerd wordt om de ingezette behandeling van Iriszorg Nijmegen na zijn detentie voort te zetten, in combinatie met de aldaar gehuisveste reclassering. Hierbij kan gedacht worden aan intensieve ambulante hulpverlening. Betrokkene is erg gemotiveerd om van zijn drankprobleem af te komen en wil behandeling’.
De rechtbank verenigt zich met bovenstaande conclusies en maakt die tot de hare.
Uit het aangehaalde uittreksel uit het algemeen documentatieregister blijkt dat verdachte in januari 2012 nog veroordeeld is voor een bedreiging.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank geen andere straf passend en geboden dan een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Deze straf is lager dan geëist gelet op de hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte en op het feit dat de rechtbank, ondanks dat verdachte de brand heeft aangestoken, zij hem niet beschouwt als de initiator, maar als meeloper.
De rechtbank ziet, gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden en hetgeen in de psychologische rapportage en reclasseringsrapportage is opgenomen, aanleiding aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden te verbinden dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering; dat verdachte deel zal nemen aan een ambulante behandeling en een gedragsinterventie en zich tevens zal houden aan een locatieverbod en een alcoholverbod.
6a. De beoordeling van de civiele vorde¬ringen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.419,-, waarvan € 2.000,- immateriële schade en € 419,- materiële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij tot betaling van het bedrag van € 1.419,-, hoofdelijk, toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 24 dagen hechtenis. Voor het overige, te weten € 1.000,- immateriële schade, heeft de officier van justitie verzocht dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter zake de gevorderde materiële schade van € 414,- dat ziet op 2/3e deel van het zeil op de keukenvloer dat niet vergoed zou zijn, opgemerkt dat op grond van de vordering niet geconstateerd kan worden dat dit deel niet vergoed is door de verzekering.
Ter zake de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de casus waarbij aangesloten is, te ver afwijkt van het onderhavige geval en derhalve een te hoog bedrag gevorderd is.
Beoordeling door de rechtbank
Ter zake de door gevorderde materiële schade van € 414,- acht de rechtbank de vordering - gelet op hetgeen bewezen is geacht en nu de vordering voldoende is onderbouwd - toewijsbaar. De stelling dat vast moet komen te staan dat schade niet vergoed is door de verzekering, vindt geen steun in het recht. Voor het overige is de vordering ter zake materiële schade niet betwist en derhalve toewijsbaar.
Ter zake de gevorderde immateriële schade oordeelt de rechtbank als volgt.
De rechtbank kan in deze strafrechtelijke procedure niet exact vaststellen welk bedrag aan vergoeding voor de geleden immateriële schade juist is. Schattenderwijze is zij naar redelijkheid en billijkheid van oordeel dat in ieder geval een bedrag van € 1.000,- aan schadevergoeding op zijn plaats is zodat zij dit bedrag in ieder geval zal toewijzen aan het slachtoffer. Voor zover de vordering strekt tot vergoeding van een hoger bedrag wegens immateriële schade levert de behandeling van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk is en de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Naar burgerlijk recht zijn zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] aansprakelijk voor de totale schade die door hun strafbare handelen is toegebracht. Derhalve is de verdachte niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevor¬derde door zijn medeverdachte is of wordt voldaan.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2], zijnde een woningbouwvereniging, heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 30.068,42 ter zake materiële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel, hoofdelijk, toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 185 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de verschillende posten het volgende aangevoerd.
De gevorderde kosten van [naam BV 2] zijn te onbepaald om toe te wijzen omdat niet duidelijk is of de werkzaamheden conform offerte zijn uitgevoerd en wat de hoogte van de nota is geweest.
Ter zake de factuur van [schildersbedrijf] vermeldt de BTW-verklaring een ander gebouw dan de woning waar de brand heeft gewoed. Bovendien is de BTW van [schildersbedrijf] verlegd.
De raadsvrouw heeft tevens bezwaar gemaakt tegen de post huurderving nu in het huurrecht het recht op huurdoorbetaling blijft bestaan.
De benadeelde dient voor wat betreft de post ‘[naam BV 1]’, niet-ontvankelijk te worden verklaard nu het een offerte betreft en niet duidelijk is wat de uiteindelijke kosten zijn geworden.
De kosten voor toezicht en begeleiding zijn niet toegelicht en met bewijsstukken onderbouwd.
De benadeelde kan de BTW aftrekken.
Beoordeling door de rechtbank
[naam BV 2]
Gevorderd wordt een bedrag van € 17.731,84. Bijgevoegd is een uitgebreide offerte van aannemersbedrijf [naam BV 2] voor het herstellen van brandschade.
De stelling van de raadsvrouw dat duidelijk moet zijn of de werkzaamheden conform offerte zijn uitgevoerd en wat de hoogte van de nota is geweest, vindt geen steun in het recht. De rechtbank heeft, gelet op hetgeen bewezen is verklaard en op de onderbouwing van dit deel van de vordering, geen reden te twijfelen aan de hoogte van de vordering. De rechtbank zal de vordering dan ook in haar geheel toewijzen.
[schildersbedrijf]
Gevorderd wordt een bedrag van € 5.212,73. Bijgevoegd is een factuur van [schildersbedrijf] voor het herstellen van brandschade aan [adres] te Wijchen. Weliswaar ziet de bijgevoegde BTW-verklaring op een ander pand, maar de factuur zelf dat ook het BTW-bedrag vermeldt, ziet op het juiste pand.
De rechtbank zal derhalve dit deel van de vordering in zijn geheel toewijzen.
Huurderving
Wat er ook zij van het door de raadsvrouw gestelde; dit laat onverlet dat de woningbouwvereniging aan de slachtoffers mogelijk geen huur heeft doorberekend voor de periode dat zij geen gebruik konden maken van de woning. Dát zij een periode niet in hun woning konden verblijven als gevolg van het bewezenverklaarde feit, staat vast. Ook dit deel van de vordering acht de rechtbank derhalve toewijsbaar.
[naam BV 1]
Ten aanzien van hetgeen gesteld is met betrekking tot de offerte geldt hetzelfde als hetgeen de rechtbank hiervoor onder de post ‘[naam BV 2]’ heeft geoordeeld.
Gelet op hetgeen bewezen is verklaard en op de onderbouwing van dit deel van de vordering acht de rechtbank dit deel van de vordering toewijsbaar.
Kosten voor toezicht en begeleiding
De rechtbank acht dit deel van de vordering onvoldoende onderbouwd nu onvoldoende gespecificeerd is waar deze kosten uit bestaan. De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Verrekening BTW
De benadeelde partij is een woningbouwvereniging. Woningbouwverenigingen zijn niet BTW-plichtig en kunnen geen BTW verrekenen. Ook dit deel van de vordering komt derhalve voor rekening van verdachten en zal de rechtbank toewijzen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering tot het bedrag van € 28.203,43 toewijzen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn medeverdachte is of wordt voldaan.
Schadevergoedingsmaatregel
De raadsvrouw heeft verzocht aan verdachte niet de schadevergoedingsmaatregel op te leggen nu dit, gelet op verdachtes schulden, op voorhand zou betekenen dat hij de op te leggen vervangende hechtenis uit zou moeten zitten.
De rechtbank oordeelt dat oplegging van de schadevergoedingsmaatregel strekt tot herstel van de rechtmatige toestand en dient ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij. De schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht stelt enkel als voorwaarde dat sprake is van civielrechtelijke aansprakelijkheid. Draagkracht speelt derhalve geen rol. Onder omstandigheden kan een gebrek aan draagkracht in uitzonderlijke gevallen voor de rechter reden zijn af te zien van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. Thans staat niet vast dat het (toekomstige) inkomen van verdachte ontoereikend zal zijn om de hiervoor genoemde bedragen te betalen. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding af te zien van oplegging van deze maatregel.
De rechtbank zal de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 57 en 157 van het Wetboek van Straf¬recht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 6 (zes) maanden niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren navolgende (bijzondere) voorwaarde(n) niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
4. zich gedurende de proeftijd, gezien de directe samenhang van de alcoholverslaving met het criminele gedrag van veroordeelde, verplicht onder behandeling zal stellen bij verslavingszorg ambulant te Nijmegen. Daarnaast wordt hij verplicht zich te laten behandelen voor zijn andere problematiek op verschillende levensgebieden bij het FACT team van Nijmegen of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
5. gedurende de proeftijd zal deelnemen aan door de reclassering en/of FACT team en/of Iriszorg geïndiceerde gedragsinterventie(s) waarbij veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan veroordeelde zullen worden gegeven;
6. zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden binnen een straal van 500 meter van de woning van de [benadeelde partij 1] aan [adres] te Wijchen. Als de reclassering het noodzakelijk acht om voor een doelmatige uitvoering van (het toezicht op) de bijzondere voorwaarde de periode, tijd of locatie aan te passen dan mag zij dat doen;
7. zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van alcohol, en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
8. zich zal melden bij Reclassering Iriszorg op het adres Tarweweg 20 te Nijmegen, telefoonnummer [telefoonnummer]. Hierna dient hij zich gedurende de proeftijd door Iriszorg Reclassering bepaalde periode blijven melden zo frequent als Iriszorg reclassering gedurende deze periode nodig acht. Ook kunnen er huisbezoeken plaats vinden, veroordeelde zal hier aan mee moeten werken.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst af het verzoek van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde - met dien verstande dat indien en voor zover [medeverdachte] betaalt ook veroordeelde daardoor tegenover [benadeelde partij 1] zal zijn gekweten - tegen kwijting aan [benadeelde partij 1], te betalen € 1.419,- (veertienhonderdnegentien euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde - met dien verstande dat indien en voor zover medeverdachte [medeverdachte] betaalt ook veroordeelde daardoor tegenover de Staat zal zijn gekweten - de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1], te betalen € 1.419,- (veertienhonderdnegentien euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 24 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere betalingsverplichting doet vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde - met dien verstande dat indien en voor zover [medeverdachte] betaalt ook veroordeelde daardoor tegenover [benadeelde partij 2] zal zijn gekweten - tegen kwijting aan [benadeelde partij 2], te betalen € 28.203,43 (achtentwintigduizend tweehonderddrie euro en drieënveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde - met dien verstande dat indien en voor zover medeverdachte [medeverdachte] betaalt ook veroordeelde daardoor tegenover de Staat zal zijn gekweten - de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2], te betalen € 28.203,43 (achtentwintigduizend tweehonderddrie euro en drieënveertig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 176 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere betalingsverplichting doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. J.J.H. van Laethem (voorzitter), mr. H.P.M. Kester-Bik en mr. M.F. Gielissen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. ter Horst, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 april 2013.