Parketnummer : 05/701522-12
Data zittingen : 4 januari 2013 en 27 maart 2013
Datum uitspraak : 10 april 2013
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Gelderland
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
raadsman : mr. P.E. van Zon, advocaat te 's-Hertogenbosch.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen aanvulling van de tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 26 september 2012 te Wijchen tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een
woning (gelegen aan de [adres]), immers heeft/hebben verdachte en/of (een
of meer van) haar mededader(s) toen aldaar opzettelijk een hoeveelheid
brandbare vloeistof door de brievenbus van de voordeur naar binnen gegoten
en/of over die voordeur gegoten en/of (vervolgens) die brandbare vloeistof met
een aansteker aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking
gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor (alle goederen in en om ) die woning en/of
aangrenzende gebouwen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar voor in die woning en omliggende woningen/gebouwen aanwezige
personen en/of huisdieren, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen
te duchten was;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is laatstelijk op 27 maart 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. P.E. van Zon, advocaat te 's-Hertogenbosch.
Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd:
• [benadeelde partij1]
• [benadeelde partij2]
De officier van justitie, mr. A.K. Kooij, heeft gerekwireerd.
Verdachte en haar raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 26 september 2012 is er brand gesticht in de woning aan De [adres] te Wijchen door een brandbare vloeistof door de brievenbus van de voordeur naar binnen te gieten en open vuur in aanraking te brengen met de brandbare vloeistof, ten gevolge waarvan brand is ontstaan. Door de brand was gemeen gevaar voor goederen in en om de woning en aangrenzende gebouwen te duchten. In de woning bevonden zich op dat moment drie huisdieren waarvoor levensgevaar te duchten was.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich, samen met medeverdachte [medeverdachte], schuldig heeft gemaakt aan het feit. De officier van justitie acht daarbij bewezen dat door de brand, naast een gemeen gevaar voor goederen in de woning en omliggende panden, levensgevaar voor de bewoners zelf en de bewoners van omliggende panden te duchten was.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken nu niet bewezen kan worden dat zij opzettelijk – ook niet in de zin van voorwaardelijk opzet – en in een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte, het feit gepleegd heeft. Verdachte heeft zich juist van het gebeuren gedistantieerd door te proberen medeverdachte ervan te weerhouden de brand te stichten en daarna 112 te bellen.
Beoordeling door de rechtbank
Levensgevaar voor in de woning en omliggende woningen aanwezige personen
Uit het dossier blijkt dat de bewoners van de woning waar de brand is gesticht ten tijde van de brandstichting niet in hun woning aanwezig waren. Van bewoners van aangrenzende gebouwen is niet bekend of zij op dat moment aanwezig waren in hun woning. Aldus kan (vgl. HR 17 februari 2009, NJ 2009, 120) op die grond niet bewezen worden dat levensgevaar voor hen inderdaad te duchten was.
De mannelijke bewoner van de woning waar de brand is gesticht heeft verklaard dat hij, toen hij zag dat de woning in brand stond, geprobeerd heeft de honden te redden. Toen hij de voordeur opende kreeg hij geen lucht. Daarna heeft hij een zijraam vernield om op die manier te proberen de woning binnen te komen. Iemand trok hem terug en toen hij daarna via de voordeur naar binnen wilde was de brandweer al ter plaatse. De brandweer heeft in een rapportage als eerste indruk vermeld dat de man een snijwond had aan zijn hand en rook geïnhaleerd had. Daarbij wordt vermeld dat de poging van de bewoner om de dieren te redden is gestaakt wegens warmte en rookontwikkeling, dit met risico op letsel voor de man. Aldus was, naar het oordeel van de rechtbank, ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar dat (één van) de bewoners van de woning bij het zien van de brand een poging zou(den) doen hun huisdieren te redden.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat door de brand levensgevaar voor de bewoners van de woning te duchten was.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] de avond vóór de brand bij haar was. Haar zus was er toen ook. Toen medeverdachte [medeverdachte] begon over brandstichting bij de buren, heeft verdachte tegen hem gezegd: ‘ik steek anders morgen ook de keet in brand van hun, dan ben ik ook van de buren af’. Voorts heeft verdachte verklaard dat medeverdachte [medeverdachte] op de ochtend van de brand met een colafles met een vloeistof erin naar het huis van haar buren is gegaan en daar met de colafles vloeistof tegen de deur van de buren heeft gestrooid. Daarna pakte hij een aansteker en stak de woning in de brand. Volgens haar eigen verklaring heeft verdachte, tussen het moment van strooien met de fles en het moment van aansteken, bij medeverdachte gestaan.
[zus verdachte], de zus van verdachte, heeft verklaard dat zij de avond voor de brand bij verdachte ([verdachte]), wonende aan De [adres], op bezoek was geweest. Daar was toen ook medeverdachte [medeverdachte] ([medeverdachte]) aanwezig. [zus verdachte] heeft verklaard dat [verdachte] en [medeverdachte] het hadden over brand of iets dergelijks bij de buren [benadeelde partij1]. Zij heeft nog gezegd tegen [verdachte] `doe het alsjeblief niet, het lost niets op’. Volgens getuige kwam het idee meer van [verdachte] dan van [medeverdachte]. [zus verdachte] heeft tevens verklaard dat zij de avond van 25 september 2012 in de auto van verdachte een colafles zag liggen waar iets van ranja in zat. Direct na de brand op 26 september 2012 heeft zij in de auto van verdachte gekeken en zag zij de fles cola niet meer liggen.
Getuige [getuige]. heeft verklaard dat zij ten tijde van de brand ter plaatse was gekomen en aangesproken werd door een vrouw (verder genoemd [getuige]). De [getuige] vertelde dat ze getuige was geweest van de brandstichting. Ze had gezien dat een man in de brievenbus van De [adres] een vloeistof deed en daarna nog een handeling verrichtte bij de brievenbus waarna er brand uitbrak. Nadat de [getuige] dit verteld had aan [getuige]., wees zij aan [getuige]. een jongen aan die langs de kant van de weg in de struiken stond te plassen. [getuige]. zag dat deze persoon onder invloed was van alcoholhoudende drank. Hij was onvast ter been. Als signalement gaf [getuige]. op: een man van [kenmerken]. [getuige]. heeft gezien dat de man door een persoon in een vrachtauto werd geladen.
De verbalisant die het proces-verbaal met het relaas van [getuige]. heeft opgemaakt, vermeldt dat tijdens het telefoongesprek met [getuige]. door een man iemand werd afgeleverd aan het politiebureau die vertelde dat dat de persoon was die ze moesten hebben voor de brandstichting op De [adres] te Wijchen. De verbalisant relateert dat de afgeleverde persoon geheel aan het signalement van [getuige]. voldeed en dat deze persoon is aangehouden.
Deze afgeleverde en aangehouden persoon was medeverdachte [medeverdachte] zo wordt gerelateerd in het proces-verbaal van aanhouding. Daarin staat tevens dat hij zichtbaar dronken was en, toen hij kort het politiebureau verliet, buiten begon te plassen in het struikgewas. Medeverdachte [medeverdachte] droeg een blauwe jas en een zwart trainingspak van het merk Adidas.
De anonieme [getuige] heeft verklaard dat zij gezien heeft dat [verdachte] en [medeverdachte] op 26 september 2012 omstreeks 07.00 uur terugkwamen met de auto bij de woning van [verdachte] waarna zij weer zijn weggereden en later weer terugkwamen. Het was rond 08.00 uur toen zij zowel [verdachte] als [medeverdachte] bij de voordeur zag van perceel De [adres] te Wijchen. Ze hoorde de brievenbus klepperen en zag dat [medeverdachte] een fles cola in zijn handen had met daarin een vloeistof. [medeverdachte] hield de fles bij de brievenbus en liet vermoedelijk vloeistof in de brievenbus lopen. [verdachte] stond er bij te kijken. Daarna hoorde zij weer de brievenbus klepperen gevolgd door een knal. Daarna ziet zij dat [verdachte] en [medeverdachte] er nog staan. De [getuige] hoort dan een brandalarm afgaan en ze ziet [verdachte] en [medeverdachte] lachen. Wanneer de brand kennelijk een feit is, lopen [verdachte] en [medeverdachte] weg. [medeverdachte] staat even daarna te plassen en de [getuige] wijst aan een andere vrouw (getuige [getuige].) [medeverdachte] aan als zijnde de persoon die de brand gesticht heeft. De [getuige] ziet dat [verdachte] met de eerder genoemde fles haar eigen huis in loopt.
De rechtbank bezigt deze verklaring van de anonieme [getuige] tot het bewijs.
Wil een dergelijke verklaring gebezigd kunnen worden tot het bewijs dan dient te zijn voldaan aan de voorwaarden die artikel 344a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering hier aan stelt, te weten:
a. de bewezenverklaring vindt in belangrijke mate steun in andersoortig bewijsmateriaal, en
b. door of namens de verdachte is niet op enig moment in het geding de wens te kennen gegeven om de anonieme getuige te (doen) ondervragen.
Aan de onder b. gestelde voorwaarde is voldaan nu de raadsman niet op enig moment heeft verzocht de anonieme getuige te horen.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt tevens voldaan aan de onder a. gestelde voorwaarde, nu de hierna opgenomen verklaring van de [getuige] in belangrijke mate wordt ondersteund door de hiervoor genoemde bewijsmiddelen die de rechtbank tot het bewijs bezigt. Hiermee acht de rechtbank de verklaring van de [getuige] tevens betrouwbaar. Daarbij heeft de rechtbank tevens in aanmerking genomen dat de verklaringen die verdachte bij de politie heeft afgelegd voor wat betreft haar eigen aandeel in het geheel, dermate tegenstrijdig en wisselend zijn dat de rechtbank dit niet anders kan uitleggen dan dat verdachte bewust haar eigen rol in het geheel heeft willen verzwijgen door alle schuld op haar neef, medeverdachte [medeverdachte], te schuiven. Zo heeft zij in haar eerste verklaring, nadat de politie haar gevraagd had hoe zij op de ochtend van 26 september 2012 gemerkt had dat medeverdachte [medeverdachte] weg was, verklaard: ‘mijn kind sliep bij mij in bed en vroeg aan mij waar [medeverdachte] was. Ik ben toen opgestaan en heb gekeken of [medeverdachte] er nog was. Ik zag toen dat [medeverdachte] niet meer in mijn woning was. Mijn kind heeft [medeverdachte] heel kort gisteravond gezien’. Later is gebleken, hetgeen verdachte nadien zelf ook heeft verklaard, dat haar dochter die nacht helemaal niet bij haar geslapen heeft en [medeverdachte] ook niet gezien heeft. Voorts heeft verdachte pas in haar vierde verklaring nadat de politie haar geconfronteerd heeft met de camerabeelden van het tankstation, verklaard dat zij die ochtend vóór de brand samen met medeverdachte [medeverdachte] is gaan tanken. In eerdere verklaringen heeft zij, ondanks vragen van de politie wat zij die ochtend gedaan heeft, hier met geen woord over gerept.
Gelet op het voorgaande en op de verklaring van de anonieme getuige acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat zij medeverdachte [medeverdachte] geprobeerd heeft weg te trekken bij de woning van haar buren, ongeloofwaardig.
Datzelfde geldt voor de verklaring die zij heeft gegeven voor het aanwezig zijn van de colafles in haar auto, namelijk dat haar dochter daar ranja uitdrinkt en dat ze die fles de avond voor de brandstichting zelf uit de auto heeft gehaald, er een slokje van heeft genomen en toen de inhoud leeg heeft gegoten in de gootsteen omdat het raar smaakte en de fles heeft weggegooid; temeer nu er na de brand nergens in haar woning een lege colafles is aangetroffen.
Aldus heeft verdachte de avond vóór de brand samen met medeverdachte [medeverdachte] gesproken over brandstichten bij haar buren. Op de dag zelf heeft medeverdachte [medeverdachte] vloeistof uit een colafles door de brievenbus van de voordeur van de buren van verdachte gegoten en dit aangestoken. Verdachte was hierbij aanwezig. De colafles lag de avond tevoren in de auto van verdachte en na de brand is verdachte met de fles haar woning weer ingegaan terwijl een dergelijke fles na de brand nergens in de woning van verdachte is aangetroffen. Verdachte heeft bewust haar eigen rol in het geheel verzwegen en haar neef als de enige dader aangewezen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk en in een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachte [medeverdachte] het tenlastegelegde heeft begaan. Dat verdachte na de brand 112 heeft gebeld, doet aan het voorgaande niet af.
De rechtbank acht bewezen dat:
zij op of omstreeks 26 september 2012 te Wijchen tezamen en in vereniging met
een ander , opzettelijk brand heeft gesticht in een
woning (gelegen aan de [adres]), immers heeft/hebben verdachte en/of (een
haar mededader(s) toen aldaar opzettelijk een hoeveelheid
brandbare vloeistof door de brievenbus van de voordeur naar binnen gegoten
en/of (vervolgens) die brandbare vloeistof met
een aansteker aangestoken, ten gevolge waarvan brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor (alle goederen in en om) die woning en/of
aangrenzende gebouwen, en/of
levensgevaar voor in die woning aanwezige
personen en/of huisdieren,
te duchten was;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk brandstichten terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte, gelet op de ernst van de feiten en rekening houdend met een verminderde toerekeningsvatbaarheid, ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden op te leggen reclasseringstoezicht; het volgen van een ambulante behandeling; het zich houden aan een locatieverbod voor zover het betreft de omgeving van de woning De [adres] te Wijchen; het zich houden aan een contactverbod met de familie [benadeelde partij1] en het zich houden aan een alcohol-, en drugsverbod met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daarnaast een werkstraf voor de maximale duur. Bij de eis is geen rekening gehouden met het feit dat verdachte zwanger is noch met de rol die zij in het geheel heeft gespeeld, noch met haar persoonlijke omstandigheden en het feit dat zij als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd. Bovendien is in het voorgeleidingsproces-verbaal opgenomen dat zij suïcidaal was en beperkt detentiegeschikt.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
• het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 6 maart 2013;
• een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, gedateerd 15 november 2012, betreffende verdachte;
• een multidisciplinair rapport van drs. [psycholoog], psycholoog, gedateerd 26 februari 2013 en van dr. (Psych), psychiater, gedateerd 25 februari 2013 en
• een aanvullend reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, gedateerd 26 maart
2013, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft samen met haar neef brand gesticht in de woning van haar buren door vloeistof door de brievenbus van de voordeur te gieten en dit vervolgens aan te steken. Verdachten hebben hiermee een gevaarlijke situatie in het leven geroepen. Niet alleen had de brand over kunnen slaan naar de aangrenzende woning waardoor er gevaar voor die woning en voor de goederen in die woning te duchten was, maar in de woning zelf bevonden zich ook drie honden die het leven hadden kunnen laten. Hoewel de bewoners zelf ten tijde van de brand niet in de woning aanwezig waren, zijn zij ten tijde van de brand ter plaatse gekomen waarna de mannelijke bewoner een poging heeft gedaan de honden te redden. Ook hij had hierbij om het leven kunnen komen.
De bewoners van de woning hebben dus moeten toekijken terwijl hun woning in brand stond en hun drie honden zich binnen bevonden, hetgeen gevoelens van angst, onveiligheid en onmacht heeft veroorzaakt. Zij hebben bovendien enige tijd niet in de woning kunnen wonen.
De rechtbank heeft niet bewezen geacht dat ook levensgevaar voor anderen dan de bewoners van de woning zelf te duchten was.
De rechtbank houdt ten voordele van verdachte rekening met het feit dat zij na de brand 112 heeft gebeld. Anderzijds neemt de rechtbank het verdachte kwalijk dat zij bewust haar eigen rol, die naar het oordeel van de rechtbank gelijk is geweest aan de rol van haar neef, in het geheel heeft verzwegen door alle schuld op haar neef te schuiven.
In de multidisciplinaire rapportage wordt geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een aanpassingsstoornis, zwakzinnigheid en middelengebruik. Verdachte heeft een gebrekkig vermogen om consequenties goed te overzien en heeft tekorten in probleeminzicht en adequaat handelen, impulsiviteit en een hoge beïnvloedbaarheid. Verdachte kende al langere tijd spanningen met haar buren. Door de zwakbegaafdheid heeft zij beperkte vaardigheden om problemen op een adequate manier op te lossen en beperkte mogelijkheden om met spanningen om te gaan. Een paranoïde instelling maakt de kans op conflicten groter. Dat heeft ertoe geleid dat verdachte heeft gekozen voor deze vorm van uiting van woede op haar buren.
Geconcludeerd wordt dat sprake is van een verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Bij zwakbegaafdheid gaat het om een aangeboren stoornis. De kans op recidive wordt als verhoogd ingeschat. De afhankelijkheid van middelen maakt haar kwetsbaarheid nog groter waardoor de kans op escalatie van spanningen vergroot wordt.
In overweging wordt gegeven om verdachte verplicht te laten behandelen voor haar verslavingsproblematiek als de gebrekkige impulscontrole. Daarbij wordt gedacht aan Kairos. Daarnaast achten de deskundigen een verplicht reclasseringscontact nodig in verband met de zwakbegaafdheid van verdachte, haar karakter, sociale netwerk en woonbegeleiding.
De rechtbank verenigt zich met bovenstaande conclusies en maakt die tot de hare.
Uit het aangehaalde uittreksel uit het algemeen documentatieregister blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank geen andere straf passend en geboden dan een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Een lagere straf komt, gelet op de ernst van het feit en de rol die verdachte daarbij gespeeld heeft, niet in aanmerking. Daaraan doet niet af dat verdachte zegt zwanger te zijn. Over een mogelijke detentieongeschiktheid wordt in voormelde rapportages niet gesproken.
De rechtbank ziet, gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden en hetgeen in de multi-rapportage en reclasseringsrapportage is opgenomen, aanleiding aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden te verbinden dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering; dat verdachte deel zal nemen aan een ambulante behandeling; mee zal werken aan ambulante woonbegeleiding en zich tevens zal houden aan een locatieverbod, een contactverbod met de familie [benadeelde partij1] en een alcohol-, en drugsverbod.
6a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde partij1]
De benadeelde partij [benadeelde partij1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.419,-, waarvan € 2.000,- immateriële schade en € 419,- materiële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij tot betaling van het bedrag van € 1.419,-, hoofdelijk, toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 24 dagen hechtenis. Voor het overige, te weten € 1.000,- immateriële schade, heeft de officier van justitie verzocht dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De vordering van de benadeelde is niet betwist.
Beoordeling door de rechtbank
De vordering is voor wat betreft de gevorderde materiële schade niet betwist en is derhalve toewijsbaar.
Hoewel de vordering ten aanzien van de immateriële schade ook niet betwist is, overweegt de rechtbank daarover het volgende.
De rechtbank kan in deze strafrechtelijke procedure niet exact vaststellen welk bedrag aan vergoeding voor de geleden immateriële schade juist is. Schattenderwijze is zij naar redelijkheid en billijkheid van oordeel dat in ieder geval een bedrag van € 1.000,- aan schadevergoeding op zijn plaats is zodat zij dit bedrag in ieder geval zal toewijzen aan het slachtoffer. Voor zover de vordering strekt tot vergoeding van een hoger bedrag wegens immateriële schade levert de behandeling van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk is en de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door haar medeverdachte is of wordt voldaan.
De benadeelde partij [benadeelde partij2]
De benadeelde partij [benadeelde partij2], zijnde een woningbouwvereniging, heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 30.068,42 ter zake materiële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel, hoofdelijk, toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 185 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De vordering van de benadeelde is niet betwist.
Beoordeling door de rechtbank
Nu de vordering niet betwist is, is deze in zijn geheel toewijsbaar.
Dat verdachte niet meer tot vergoeding gehouden is indien en voor zover het gevorderde door haar medeverdachte is of wordt voldaan, geldt alleen voor een gedeelte groot € 28.203,43 nu de benadeelde in de zaak van medeverdachte [medeverdachte] in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is verklaard.
Schadevergoedingsmaatregel
De raadsman heeft verzocht aan verdachte niet de schadevergoedingsmaatregel op te leggen nu dit, gelet op verdachtes schrijnende financiële situatie, op voorhand zou betekenen dat zij de op te leggen vervangende hechtenis uit zou moeten zitten, temeer daar het CJIB in de executiefase de eis stelt dat het bedrag binnen 24 maanden afbetaald moet worden.
De rechtbank oordeelt dat oplegging van de schadevergoedingsmaatregel strekt tot herstel van de rechtmatige toestand en dient ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij. De schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht stelt enkel als voorwaarde dat sprake is van civielrechtelijke aansprakelijkheid. Draagkracht speelt derhalve geen rol. Onder omstandigheden kan een gebrek aan draagkracht in uitzonderlijke gevallen voor de rechter reden zijn af te zien van het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel. Thans staat niet vast dat het (toekomstige) inkomen van verdachte ontoereikend zal zijn om de hiervoor genoemde bedragen te betalen. De bepaling dat er in de executiefase op moest worden toegezien dat het totale bedrag voldaan werd binnen twee jaar en drie maanden is per 1 januari 2011 komen te vervallen.
Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding af te zien van oplegging van deze maatregel.
De rechtbank zal de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 47, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 6 (zes) maanden niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren navolgende (bijzondere) voorwaarde(n) niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
4. zich gedurende de proeftijd verplicht onder behandeling zal stellen voor haar verslavingsproblematiek bij Iriszorg of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven. Daarnaast wordt zij verplicht zich te laten behandelen voor haar andere problematiek (gebrekkige impulscontrole) bij Kairos of een soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
5. zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden binnen een straal van 500 meter van de woning van de familie [benadeelde partij1] aan De [adres] te Wijchen. Als de reclassering het noodzakelijk acht om voor een doelmatige uitvoering van (het toezicht op) de bijzondere voorwaarde de periode, tijd of locatie aan te passen dan mag zij dat doen;
6. gedurende de proeftijd geen contact zal (laten) leggen met de familie [benadeelde partij1], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
7. zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van drugs en alcohol, en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
8. zich zal melden bij de reclassering binnen vijf dagen na onherroepelijk worden van het vonnis. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit nodig acht;
9. mee zal werken aan ambulante woonbegeleiding bij een nader te bepalen instelling.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst af het verzoek van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde - met dien verstande dat indien en voor zover [medeverdachte] betaalt ook veroordeelde daardoor tegenover [benadeelde partij1] zal zijn gekweten - tegen kwijting aan [benadeelde partij1], te betalen € 1.419,- (veertienhonderdnegentien euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde - met dien verstande dat indien en voor zover medeverdachte [medeverdachte] betaalt ook veroordeelde daardoor tegenover de Staat zal zijn gekweten - de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij1], te betalen € 1.419,- (veertienhonderdnegentien euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 24 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere betalingsverplichting doet vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde - met dien verstande dat indien en voor zover [medeverdachte] een gedeelte maximaal ter grootte van € 28.203,43 betaalt ook veroordeelde daardoor voor dit bedrag tegenover [benadeelde partij2] zal zijn gekweten - tegen kwijting aan [benadeelde partij2], te betalen € 30.068,42 (dertigduizend achtenzestig euro en tweeënveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde - met dien verstande dat indien en voor zover [medeverdachte] een gedeelte maximaal ter grootte van € 28.203,43 betaalt ook veroordeelde daardoor voor dit bedrag tegenover [benadeelde partij2] zal zijn gekweten - de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij2], te betalen € 30.068,42 (dertigduizend achtenzestig euro en tweeënveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 185 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere betalingsverplichting doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. J.J.H. van Laethem (voorzitter), mr. H.P.M. Kester-Bik en mr. M.F. Gielissen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. ter Horst, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 april 2013.