In deze zaak verzoekt de moeder om een verklaring voor recht dat zij het eenhoofdig gezag heeft over haar minderjarige kinderen, na een echtscheiding die door een Turkse rechtbank is uitgesproken. De moeder en de vader zijn in 1999 in Turkije gehuwd en hebben twee minderjarigen, geboren in 2000 en 2004. De Turkse rechtbank heeft op 31 mei 2010 de echtscheiding uitgesproken en de moeder belast met het eenhoofdig gezag. De moeder heeft de beschikking van de Turkse rechtbank in Nederland ingeschreven, maar ondervindt problemen met de erkenning van het gezag in het gezagsregister.
De vader, die in Turkije woont, heeft verweer gevoerd en verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. Hij stelt dat de Turkse beslissing erkend moet worden en dat hij recht heeft op omgang met de kinderen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het feit dat de vader al lange tijd geen contact heeft gehad met de kinderen en dat de omgangsregeling zoals vastgesteld door de Turkse rechtbank niet is nageleefd.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de moeder het eenhoofdig gezag heeft over de minderjarigen, zoals vastgesteld door de Turkse rechtbank, en dat deze beslissing in Nederland erkend moet worden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de omgangsregeling zoals vastgesteld door de Turkse rechtbank niet in het belang van de kinderen is, gezien de lange periode van geen contact. De rechtbank heeft daarom de verzoeken van de vader tot omgang afgewezen, maar heeft wel toestemming gegeven voor skypecontacten tussen de vader en de kinderen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.