1.Artikel 2, eerste lid, van de Wpb bepaalt dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan het college van burgemeester en wethouders een uitkering verstrekt, ten behoeve van de kosten van participatievoorzieningen, niet zijnde uitvoeringskosten, voor de doelgroep alsmede voor de voorzieningen, als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Wpb. In artikel 2, tweede lid, van de Wpb wordt bepaald dat de uitkering wordt vastgesteld in september voorafgaande aan het kalenderjaar waarop zij betrekking heeft.
Artikel 4, eerste lid, van de Wpb bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders over de uitvoering van deze wet verantwoording aflegt aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, op de wijze als bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet. Artikel 4, tweede lid, van de Wpb bepaalt dat indien uit de in het eerste lid bedoelde verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering, als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de Wpb niet volledig of onrechtmatig is besteed, dit onrechtmatige of niet bestede deel van de hier bedoelde uitkering wordt teruggevorderd, en dat de Minister van Sociale Zaken daarvan mededeling doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie. Artikel 4, vierde lid, van de Wpb bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld over de terugvordering, bedoeld in het tweede en derde lid, alsmede over de verdeling van de teruggevorderde gelden. Daarbij kan worden bepaald dat een gedeelte van het niet bestede deel van de uitkering niet wordt teruggevorderd.
Op grond van artikel 12, eerste en derde lid, van het Besluit participatiebudget (Bpb), zoals dat gold tot 14 oktober 2009 kon, indien in een kalenderjaar het participatiebudget niet volledig was besteed aan participatie-voorzieningen, het college het niet bestede bedrag tot maximaal 75% van het voor dat jaar toegekende participatiebudget reserveren voor besteding aan participatievoorzieningen in het daaropvolgende kalenderjaar. Bij besluit van 14 oktober 2009 is dit artikellid gewijzigd en is “75%” vervangen door “31,25%”.
Op grond van artikel 44, eerste lid, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (Bbv) worden voorzieningen getroffen wegens:
verplichtingen en verliezen waarvan de omvang op de balansdatum onzeker is, doch redelijkerwijs te schatten;
op de balansdatum bestaande risico's ter zake van bepaalde te verwachten verplichtingen of verliezen waarvan de omvang redelijkerwijs is te schatten;
kosten die in een volgend begrotingsjaar zullen worden gemaakt, mits het maken van die kosten zijn oorsprong mede vindt in het begrotingsjaar of in een voorafgaand begrotingsjaar en de voorziening strekt tot gelijkmatige verdeling van lasten over een aantal begrotingsjaren.