ECLI:NL:RBGEL:2013:6455

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 november 2013
Publicatiedatum
14 maart 2014
Zaaknummer
236955
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsverplichting van psychiater voor vergoeding van zorgkosten aan asielzoekers

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 november 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een psychiater en een ziektekostenverzekeraar over de vergoeding van zorgkosten. De eisers, waaronder de psychiater en de besloten vennootschap Vish Psychiatrische Praktijk BV, vorderden betaling van vergoedingen voor behandelingen die zij in 2009 aan asielzoekers hebben verleend. De verzekeraar, Menzis COA Administratie BV, weigerde deze vergoedingen en stelde dat de behandelde patiënten niet als asielzoekers geregistreerd stonden volgens de geldende regelgeving, de Regeling Zorg Asielzoekers (RZA). De rechtbank oordeelde dat het aan de eisers was om te bewijzen dat de door hen geclaimde vergoedingen betrekking hadden op declaraties die onder de RZA vallen. De rechtbank heeft de eisers in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren, waaronder het overleggen van relevante documenten en het horen van getuigen. De rechtbank heeft tevens aangegeven dat de eisers moeten aantonen dat de patiënten daadwerkelijk asielzoekers zijn geweest in de zin van de RZA. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en de rechtbank heeft een aantal richtlijnen gegeven voor het indienen van bewijsstukken en het oproepen van getuigen. De beslissing over de vordering zal pas worden genomen nadat het bewijs is geleverd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/236955 / HA ZA 12-840
Vonnis van 6 november 2013
in de zaak van

1.[eiser sub 1],

wonende te [plaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VISH PSYCHIATRISCHE PRAKTIJK BV,
gevestigd te Amsterdam,
eisers,
advocaat mr. C. Velink te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MENZIS COA ADMINISTRATIE BV,
gevestigd te Wageningen,
gedaagde,
advocaat mr. P. Halferkamps te Wageningen.
Partijen zullen hierna [eisers] en MCA genoemd worden. Eisers zullen ook wel afzonderlijk worden aangeduid als [eiser sub 1] en Vish Psychiatrische Praktijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 juli 2013 (hierna het tussenvonnis)
  • de akte van MCA
  • de antwoordakte van [eisers]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis is de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door MCA naar aanleiding van hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 4.11 van dat tussenvonnis had overwogen.
2.2.
Onder 4.11 van het tussenvonnis is het volgende overwogen:
In beginsel is het aan [eisers], die alsnog vergoeding van een bedrag over 2009 vorderen, om te stellen en bij voldoende betwisting te bewijzen, dat de door hen geclaimde vergoeding betrekking heeft op declaraties die onder de RZA vallen. In dat verband zullen zij echter wel de beschikking moeten hebben over de gronden van afwijzing van declaraties over 2009 door MCA. MCA heeft ter comparitie aangeboden stukken in het geding te brengen waaruit blijkt dat de declaraties die onbetaald zijn gebleven, niet onder regeling vallen. De rechtbank zal MCA thans in de gelegenheid stellen om die stukken bij akte in het geding te brengen. Vervolgens kunnen [eisers] bij antwoordakte gemotiveerd aangeven of zij de vordering met betrekking tot die declaraties willen handhaven en om dan, zo nodig, hun stellingen ter zake nader te onderbouwen.
2.3.
Bij dagvaarding hadden [eisers] reeds naar voren gebracht dat [eiser sub 1] in 2009 voor een bedrag van € 44.866,20 aan tweedelijns GGZ aan asielzoekers heeft aangevangen en verleend. MCA heeft echter slechts een bedrag van
€ 35.411,68 voldaan. Zij stellen op basis van de gedane toezegging nog recht te hebben op een bedrag van € 9.454,52. Zij hebben daaraan toegevoegd dat de vorderingen zijn vastgesteld op basis van het door de Nederlandse zorgautoriteit vastgestelde DBC-tarief minus 6%.
Uit het bij dagvaarding als productie 20 overgelegde overzicht volgt meer specifiek dat de door MCA niet betaalde declaraties over 2009 betrekking hebben op drie patiënten, te weten [naam] (hierna [naam]), [naam] (hierna [naam]) en [naam] (hierna [naam]).
2.4.
MCA heeft betwist dat op haar een betalingsverplichting rust. MCA heeft in dit verband bij akte nog een aantal producties in het geding gebracht. Het gaat daarbij om de tekst van de RZA, een overzicht van de motivering van de afwijzingen van declaraties van [eisers], een informatiebrief aan [eiser sub 1] van 19 februari 2011 omtrent een afgekeurde declaratie alsmede een tweetal brieven aan [eiser sub 1] van 8 februari 2012 over terugbetaling van ten onrechte uitbetaalde declaraties. Uit het door MCA bij akte overgelegde overzicht van de motivering van de afwijzingen van de declaraties kan, wat betreft [naam] en [naam], worden afgeleid dat zij voor MCA onbekende verzekerden zijn, ofwel personen die niet als asielzoeker staan geregistreerd. Dat geldt ook voor de patiënt op wie factuur 1134 ziet. Met betrekking tot factuur 1134 is voorts vermeld dat Burgerservicenummer en geboortedatum van verzekerde niet overeen komen.
2.5.
[eisers] hebben vervolgens hun stelling dat de door hen geclaimde vergoeding over 2009 voor behandelingen van [naam], [naam] en [naam] wel onder de RZA vallen, nader onderbouwd. Zij hebben bij antwoordakte schermafdrukken van en passages uit de elektronische patiëntendossiers van de betrokken patiënten overgelegd. In verband de vertrouwelijkheid van de desbetreffende informatie is alleen de hoogstnoodzakelijke informatie toegevoegd en zijn delen van de verslaglegging weg gelakt, aldus [eisers] Uit deze schermafdrukken kan worden afgeleid dat de desbetreffende personen op enig moment in een asielzoekerscentrum hebben verbleven. Hieruit kan echter nog niet zonder meer afgeleid dat zij ook asielzoekers zijn (geweest) in de zin van artikel 10.1.1. van de RZA. Het is nu aan [eisers], gelet op de gemotiveerde betwisting aan de zijde van MCA, om op dit punt nader bewijs te leveren. Zij zullen daartoe in de gelegenheid worden gesteld.
2.6.
Indien [eisers] er in slagen die bewijs te leveren, ligt hun vordering met betrekking tot behandelingen die in 2009 zijn aangevangen, voor toewijzing gereed. Bij akte heeft MCA weliswaar naar voren gebracht dat [eisers] bedragen heeft gedeclareerd die hoger zijn dan de normbedragen maar daarbij gaat MCA er aan voorbij dat [eisers] bij het vaststellen van de omvang van hun vordering zijn uitgegaan van die normbedragen. Hun vordering is aldus reeds aangepast aan de door de Nederlandse Zorg autoriteit vastgestelde maximumtarieven voor GGZ-zorg.
2.7.
Reeds nu wordt overwogen dat, indien [eisers] in dit bewijs slagen, aan hen ook niet kan worden tegengeworpen dat zij in schuldeisersverzuim verkeren. Bij akte heeft MCA weliswaar gesteld dat zij [eisers] gemotiveerd heeft geïnformeerd over de afwijzingsgrond en dat [eisers] hebben nagelaten de declaraties aan te passen maar deze stelling strookt niet met de overgelegde stukken. Er is slechts één zogenaamde afwijzingsbrief overgelegd van 19 februari 2011 waarbij gelegenheid wordt geboden om de specificatie aan te passen maar die heeft betrekking op een andere situatie dan de onderhavige. Daar komt bij dat niet valt in te zien hoe een declaratie zou kunnen worden aangepast als een patiënt een asielzoeker in de zin van de RZA is. Dat is geen kwestie van aanpassen van een declaratie maar van het overleggen van nadere stukken.
2.8.
MCA heeft verder nog bij akte naar voren gebracht dat zij, indien zou komen vast te staan dat op haar een betalingsverplichting rust, een beroep op verrekening doet. Hierop zal pas kunnen worden beslist indien bewijslevering heeft plaatsgevonden en duidelijk is of er nog een betalingsverplichting op MCA rust of niet.
2.9.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
2.10.
Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
2.11.
Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen. Een rechtspersoon moet ter zitting vertegenwoordigd zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot vertegenwoordiging.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
draagt [eisers] op te bewijzen dat de door hen geclaimde vergoeding over 2009 betrekking heeft op declaraties die onder de RZA vallen,
3.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
20 november 2013voor uitlating door [eisers] of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
3.3.
bepaalt dat [eisers], indien zij geen bewijs door getuigen willen leveren maar wel
bewijsstukkenwillen overleggen, die stukken direct in het geding moeten brengen,
3.4.
bepaalt dat [eisers], indien zij
getuigenwillen laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op maandagen, dinsdagen, donderdagen en vrijdagen in de maanden december 2013 tot en met februari 2014 direct moeten opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
3.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van de daartoe tot rechter-commissaris benoemde mr. D.T. Boks in het gerechtsgebouw te Arnhem aan Walburgstraat 2 - 4,
3.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
3.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks, mr. J.D.A. den Tonkelaar en mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2013.