ECLI:NL:RBGEL:2013:6449

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 oktober 2013
Publicatiedatum
14 maart 2014
Zaaknummer
239350
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na ongeval met geleende auto en de rol van verzekering en eigen schuld

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Gelderland, ging het om een schadevergoeding na een ongeval met een geleende auto. De eiser, Winplus B.V., had de gedaagde aangesproken voor schade die was ontstaan door een ongeval. De rechtbank oordeelde dat het enkele feit dat de gedaagde er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de auto all risk verzekerd was, niet voldoende was om te concluderen dat de volledige schadevergoeding tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. De rechtbank verwees naar een eerder tussenvonnis en stelde vast dat de schade het gevolg was van de onrechtmatige daad van de gedaagde. De gedaagde had aangevoerd dat de omstandigheden aan de zijde van een derde partij, die de auto had geleend, mede oorzaak waren van de schade. Echter, de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden niet relevant waren voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van de gedaagde.

De rechtbank behandelde ook de vraag of de gedaagde zich kon beroepen op eigen schuld in het kader van de schadevergoeding. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde niet had aangetoond dat er omstandigheden waren die zouden leiden tot een onbillijke schadevergoeding. De rechtbank wees de volledige schadevergoeding toe aan Winplus B.V. en oordeelde dat de gedaagde ook aansprakelijk was voor de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. De totale schadevergoeding werd vastgesteld op € 29.500,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/239350 / HA ZA 13-83
Vonnis van 30 oktober 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WINPLUS B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
eiseres,
advocaat mr. G.J. Schras te Spijkenisse
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. M. Mampel te Nijmegen.
Partijen zullen hierna Winplus B.V. en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 augustus 2013;
  • de akte van Winplus B.V., met een productie;
  • de akte van [gedaagde];
  • De brief van [gedaagde] van 9 oktober 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst naar en volhardt bij hetgeen in het tussenvonnis is overwogen en beslist.
2.2.
Ingevolge dat tussenvonnis zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag in hoeverre de omstandigheid dat [gedaagde] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de auto all risk verzekerd was een rol speelt bij de vraag in hoeverre de schade voor rekening van [gedaagde] dient te komen. Partijen hebben zich hierover uitgelaten.
2.3.
[gedaagde] plaatst deze kwestie in het licht van eigen schuld (artikel 6:101 BW) van [derde]. Volgens [gedaagde] zijn verschillende omstandigheden aan de zijde van [derde] mede oorzaak van de schade. [gedaagde] wijst op het ontbreken van een all riskverzekering. Volgens [gedaagde] zou [derde] geen schade hebben geleden als de verzekeraar had uitgekeerd. Als tweede omstandigheid wijst [gedaagde] erop dat hem geen instructies zijn gegeven over de kenmerken van de auto, of dat in ieder geval met hem een proefrit had moeten worden gemaakt. Als dat wel was gebeurd was de kans op een ongeval volgens [gedaagde] aanzienlijk verkleind. [gedaagde] wijst er verder in dat kader op dat de schade geen gevolg is van enig opzettelijk handelen of nalaten van zijn zijde.
[gedaagde] concludeert, in het kader van verdeling van de schuld, dat de ernst van de fouten van [derde] zwaarder weegt dan de enkele fout van hemzelf.
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat de in het tussenvonnis ter beantwoording opgeworpen vraag niet in de sleutel van het eigen schuld criterium past. Het gaat in dit geval niet om de vraag of de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [derde] kan worden toegerekend. Vast staat immers dat de schade een gevolg is van de onrechtmatige daad van [gedaagde]. De door [gedaagde] genoemde omstandigheden zijn geen omstandigheden aan de zijde van [derde] die de schade mede veroorzaakt hebben. Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld te betogen dat [derde] de schadebeperkingsplicht heeft geschonden door geen all risk verzekering af te sluiten voor de auto, faalt dat betoog.
2.5.
[gedaagde] voert nog aan dat de door hem genoemde omstandigheden het niet billijk maken om de schade geheel voor zijn rekening te laten komen. Voor zover [gedaagde] daarmee een beroep bedoelt te doen op artikel 6:2 BW, inhoudende dat een tussen schuldeiser en schuldenaar krachtens wet, gewoonte of rechtshandeling geldende regel niet van toepassing is, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, geldt het volgende. Artikel 6:109 lid 1 BW regelt het algemene rechterlijke matigingsrecht. Dit artikel is een bijzondere toepassing van artikel 6:2 BW (en artikel 6:248 BW). De door [gedaagde] opgeworpen billijkheidsvraag dient dan ook in het licht van artikel 6:109 lid 1 BW te worden beoordeeld.
2.6.
Bij de toepassing van het matigingsrecht moet de rechter terughoudendheid betrachten. Toepassing van het matigingsrecht moet altijd het resultaat zijn van een afweging van belangen en van alle overige omstandigheden die aan de zijde van beide partijen bestaan. Deze omstandigheden zien onder meer op de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en de draagkracht van partijen.
2.7.
[gedaagde] heeft echter niet gesteld dat sprake is van omstandigheden die tot het oordeel zouden kunnen leiden dat toekenning van volledige schadevergoeding tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Evenmin heeft hij feiten of omstandigheden aangevoerd die deze conclusie zouden kunnen rechtvaardigen. Dit geldt met name voor de hiervoor vermelde omstandigheden als de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en de draagkracht van partijen. Het enkele feit dat [gedaagde] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de auto all risk verzekerd was, is onvoldoende om te kunnen oordelen dat toekenning van volledige schadevergoeding tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen leidt.
2.8.
Het voorgaande betekent dat de volledige schadevergoeding zal worden toegewezen.
2.9.
Voor zover [gedaagde] bezwaar heeft gemaakt tegen de bij akte overgelegde productie van Winplus B.V. kan daaraan voorbij worden gegaan, nu deze productie niet in de verdere beoordeling is betrokken.
2.10.
Winplus B.V. heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en heeft vergoeding daarvan gevorderd. [gedaagde] voert daartegen aan dat uit de akte van cessie niet blijkt dat ook buitengerechtelijke incassokosten zijn overgedragen. Echter uit het gestelde in de dagvaarding blijkt dat Winplus B.V. vergoeding vordert van buitengerechtelijke kosten die zij zelf, na de overdracht van de vordering aan haar, heeft gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat Winplus B.V. vergoeding vordert van door [derde] gemaakte buitengerechtelijke kosten. Winplus B.V. is daarom gerechtigd vergoeding van buitengerechtelijke kosten te vorderen.
[gedaagde] betwist niet dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht, maar wel de hoogte van de gevorderde buitengerechtelijke kosten. De gevorderde kosten zijn echter lager dan de gebruikelijk gehanteerde tarieven. Nu [gedaagde] verder niet onderbouwt waarom het gevorderde bedrag te hoog is, wordt aan dat verweer voorbij gegaan. Niet gebleken is dat niet voldaan is aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen, zodat de rechtbank de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal toewijzen.
2.11.
Winplus B.V. vordert vergoeding van de wettelijke rente. [gedaagde] betwist dat hij wettelijke rente vanaf 31 mei 2011 aan Winplus B.V. verschuldigd is. [gedaagde] werpt dit verweer terecht op. De wettelijke rente als gevorderd is geen nevenrecht dat behoort bij de overgang van de vordering van [derde] op Winplus B.V.
Gesteld noch gebleken is dat de vordering uit hoofde van wettelijke rente vanaf 31 mei 2011 is overgedragen op Winplus B.V. Omdat de vordering op 29 oktober 2012 is overgedragen aan Winplus B.V. kan Winplus B.V. vanaf die datum aanspraak maken op wettelijke rente.
2.12.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Winplus B.V. worden begroot op:
- dagvaarding € 78,34
- griffierecht 1.836,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
1.447,50(2,5 punt × tarief € 579,00)
Totaal € 3.361,84

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Winplus B.V. van een schadevergoeding van € 29.500,00 (negenentwintig duizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 29 oktober 2012 tot de dag van volledige betaling, alsmede een bedrag van € 968,00 aan buitengerechtelijke kosten,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Winplus B.V. tot op heden begroot op € 3.361,84,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2013.
Coll. AEP