Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
,
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft klaagster op 3 september 2013 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, met betrekking tot de opheffing van haar inbewaringstelling (IBS) op 12 juli 2013. Klaagster, die lijdt aan verschillende geestelijke aandoeningen, was op 4 juli 2013 op last van de burgemeester opgenomen in een psychiatrische instelling. Na haar overplaatsing op 12 juli 2013 werd haar inbewaringstelling opgeheven, wat leidde tot een suïcidepoging. Klaagster heeft een klacht ingediend tegen deze beslissing, stellende dat het behandelplan niet was nageleefd en dat de ontslagbevoegdheid ten onrechte was gemandateerd aan haar behandelaar.
De rechtbank heeft op 4 december 2013 de mondelinge behandeling van de zaak gehouden, waarbij klaagster werd bijgestaan door haar advocaat. De verweerders, waaronder de behandelaar en de geneesheer-directeur, hebben verweer gevoerd en aangevoerd dat klaagster niet ontvankelijk verklaard diende te worden, omdat haar klacht niet voldeed aan de eisen van de Wet Bopz. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de klacht beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen van de Wet Bopz, en geconcludeerd dat de klacht niet onder de klachtmogelijkheden viel.
Uiteindelijk heeft de rechtbank beslist dat klaagster niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzoek. De beschikking is gegeven door de meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, in aanwezigheid van de griffier. Deze uitspraak is van belang voor de interpretatie van de Wet Bopz en de voorwaarden waaronder klachten over dwangbehandeling kunnen worden ingediend.