ECLI:NL:RBGEL:2013:6431

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 december 2013
Publicatiedatum
14 februari 2014
Zaaknummer
C/05/250166 / FA RK 13/13286
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen opheffing IBS en ontvankelijkheid van de klacht onder de Wet Bopz

In deze zaak heeft klaagster op 3 september 2013 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, met betrekking tot de opheffing van haar inbewaringstelling (IBS) op 12 juli 2013. Klaagster, die lijdt aan verschillende geestelijke aandoeningen, was op 4 juli 2013 op last van de burgemeester opgenomen in een psychiatrische instelling. Na haar overplaatsing op 12 juli 2013 werd haar inbewaringstelling opgeheven, wat leidde tot een suïcidepoging. Klaagster heeft een klacht ingediend tegen deze beslissing, stellende dat het behandelplan niet was nageleefd en dat de ontslagbevoegdheid ten onrechte was gemandateerd aan haar behandelaar.

De rechtbank heeft op 4 december 2013 de mondelinge behandeling van de zaak gehouden, waarbij klaagster werd bijgestaan door haar advocaat. De verweerders, waaronder de behandelaar en de geneesheer-directeur, hebben verweer gevoerd en aangevoerd dat klaagster niet ontvankelijk verklaard diende te worden, omdat haar klacht niet voldeed aan de eisen van de Wet Bopz. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de klacht beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen van de Wet Bopz, en geconcludeerd dat de klacht niet onder de klachtmogelijkheden viel.

Uiteindelijk heeft de rechtbank beslist dat klaagster niet-ontvankelijk werd verklaard in haar verzoek. De beschikking is gegeven door de meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, in aanwezigheid van de griffier. Deze uitspraak is van belang voor de interpretatie van de Wet Bopz en de voorwaarden waaronder klachten over dwangbehandeling kunnen worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Locatie Arnhem, Team familierecht
kenmerk: C/05/250166 / FA RK 13/13286
beschikking van de meervoudige kamer van 4 december 2013
naar aanleiding van het verzoekschrift van:
[naam] (nader te noemen: klaagster)
,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. M.A. Smits te Nijmegen
tegen
De heer drs. [naam], behandelaar van klaagster in[naam instelling] te [plaats],
De heer drs. [naam], geneesheer-directeur in [naam instelling] te [plaats],
De stichting [naam stichting], statutair gevestigd te [plaats],
Advocaat: mr. L.A.P. Arends te Nijmegen.

1.Het procesverloop

1.1.
Klaagster heeft op 3 september 2013 (ingekomen ter griffie d.d. 4 september 2013) een verzoekschrift als bedoeld in artikel 41a lid 5 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz) bij de rechtbank ingediend.
1.2.
Op 2 oktober 2013 is van verweerders een verweerschrift ontvangen.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 6 november 2013. Hierbij waren aanwezig klaagster, bijgestaan door mr. Smits voornoemd, drs. [naam], drs. [naam] (geneesheer-directeur), beiden bijgestaan door mr. L.A.P. Arends voornoemd, die mede namens de Stichting[naam stichting]te [plaats] is verschenen, en de officier van justitie. De echtgenoot van klaagster was eveneens aanwezig.
1.4.
Ter zitting heeft mr. Smits een pleitnota overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Klaagster is gediagnosticeerd met een stoornis in de geestvermogens in de vorm van een depressieve stoornis in combinatie met PTSS, borderline en anti-sociale persoonlijkheidsstoornis.
2.2.
Klaagster is op last van de Burgemeester van [plaats] op 4 juli 2013 opgenomen op afdeling [naam afdeling] in het[naam ziekenhuis] te [plaats].
Op 11 juli 2013 is een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling afgegeven door deze rechtbank.
2.3.
Klaagster is op 12 juli 2013 overgeplaatst naar [naam instelling] te [plaats]. Aldaar is de inbewaringstelling met onmiddellijke ingang opgeheven en is klaagster naar huis gestuurd. Klaagster heeft diezelfde dag een suïcidepoging ondernomen.
2.4.
Tegen de beslissing tot onmiddellijke opheffing van de inbewaringstelling heeft klaagster op 12 juli 2013 geklaagd bij de klachtencommissie van [naam stichting]. De klachtencommissie heeft deze klacht behandeld en heeft de klacht op 23 juli 2013 gegrond verklaard en aanbevolen om voor zover mogelijk de inbewaringstelling tot 1 augustus 2013 te laten plaatsvinden op het [naam ziekenhuis]te [plaats].
2.5.
Op 15 augustus 2013 is bij beschikking van deze rechtbank een voorlopige machtiging tot verblijf verleend voor de duur van zes maanden.

3.De klacht

3.1.
Klaagster verzoekt thans de klacht omtrent het in strijd met artikel 48 Wet Bopz verleende ontslag op 12 juli 2013 en/of 15 juli 2013 te beoordelen, te onderzoeken en gegrond te verklaren nu met deze ontslagverrichting het op dit onderdeel overeengekomen behandelplan niet ten uitvoer is gelegd met toekenning van een schadevergoeding van € 2.500,-- ten laste van de rechtspersoon en dus met veroordeling van verweerder Stichting [naam stichting] om € 2.500,-- te betalen middels storting op rekeningnummer 644610646 ten name van de stichting beheer derdengelden Brunet Advocaten te Nijmegen o.v.v. ‘schadevergoeding [klaagster]’, een en ander met uitvoerbaar bij voorraad verklaring voor zover de wet zulks toelaat, althans die beslissing(en) te nemen als de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem meent dat behoort.
3.2.
Klaagster legt – samengevat – aan haar verzoek ten grondslag dat de geneesheer-directeur ten onrechte de ontslagbevoegdheid heeft gemandateerd aan de behandelaar. Ten tweede is zij van mening dat de inhoudelijke criteria voor ontslag niet waren vervuld, nu zij niet vrijwillig opgenomen wilde worden, terwijl er nog steeds een gevaar voor haarzelf aanwezig was.

4.Het verweer

4.1.
Verweerders hebben – kort samengevat – primair aangevoerd dat klaagster niet ontvankelijk verklaard dient te worden nu geen sprake is van een klacht conform artikel 41a Wet Bopz. Subsidiair voeren verweerders aan dat op goede gronden tot ontslag kon worden overgegaan. Voor een schadevergoeding is geen ruimte.

5.De ontvankelijkheid

5.1.
Klaagster heeft aan haar verzoek voorts ten grondslag gelegd dat er sprake is van een dwangbehandeling, welke valt onder de reikwijdte van artikel 41a Wet Bopz. Zij stelt daartoe dat zij gedwongen werd het behandelplan, waarin zij vrijwillig hulp moet accepteren in plaats van in een gedwongen kader, te ondertekenen. Deze dwangbehandeling, die bovendien innerlijk tegenstrijdig is, valt onder de klachtmogelijkheden, aldus klaagster.
5.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 41a juncto artikel 41 Wet Bopz biedt de mogelijkheid om te klagen over:
- de beslissing om de patiënt wilsonbekwaam te oordelen;
- het besluit dwangmedicatie toe te passen;
- de toepassing van middelen en maatregelen in geval van overbrugging van een tijdelijke noodsituatie;
- een toegepaste beperking van een van de in artikel 40 genoemde vrijheden;
- niet-toepassing van het overeengekomen behandelplan.
5.3.
De stelling van klaagster dat sprake is van een dwangbehandeling omdat zij gedwongen wordt een behandelplan te ondertekenen waarin is opgenomen dat zij op vrijwillige basis kan worden behandeld, valt niet onder de voornoemde mogelijkheden. Aan dit deel van de stelling van klaagster zal dan ook voorbij worden gegaan.
5.4.
Het tweede punt waarop klaagster haar ontvankelijkheid baseert is de omstandigheid dat het behandelplan dat tussen haar en dr [naam], welke is overeengekomen ten tijde van de opname op[naam afdeling] in het [naam ziekenhuis] te [plaats], niet wordt nagekomen.
In beginsel valt, zoals hiervoor overwogen, het niet nakomen van een behandelplan onder de klachtmogelijkheden. In dat kader is het volgende van belang. Op het moment dat de rechterlijke machtiging is verleend, derhalve op 11 juli 2013, is artikel 38a Wet Bopz van toepassing op klaagster. In dat artikel is bepaald dat de geneesheer-directeur er zorg voor draagt dat zo spoedig mogelijk na de opneming van een patiënt als bedoeld in artikel 37b, tweede lid, een behandelingsplan wordt opgesteld. Het behandelingsplan wordt opgesteld door de behandelaar, zijnde de voor de behandeling verantwoordelijke persoon, na overleg met de patiënt. Na overleg betekent in dit geval dat er met betrokkene overleg moet plaatsvinden maar dat dit niet tot overeenstemming hoeft te leiden. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het plan zoals dat naar de mening van klaagster overeengekomen was met dr. [naam] ten tijde van de opneming niet valt onder de klachtmogelijkheden, nu deze niet is overeengekomen tussen klaagster en haar behandelaar. Een behandelplan dient op grond van artikel 38a Wet Bopz in het onderhavige geval opgemaakt te worden direct na de afgifte van de ibs tussen klaagster en drs. [naam] als haar behandelaar. Er is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake van het niet-nakomen van een behandelingsplan.
5.5.
Voor zover klaagster bedoeld heeft te stellen dat er sprake is van een dwangbehandeling omdat het behandelplan dat door drs. [naam] is opgesteld niet met haar consent is opgemaakt, faalt ook deze stelling. Immers, uit artikel 38a Wet Bopz blijkt dat er geen consensus behoeft te zijn bij het vaststellen van een behandelplan. Bovendien is in dit kader geen sprake van een gedwongen opname, zodat ook deze stelling dient te worden gepasseerd.
5.6.
Het voorgaande leidt derhalve tot de conclusie dat klaagster niet kan worden ontvangen in haar klacht. Zij zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.

6.De beslissing

De rechtbank:
verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Deze beschikking is gegeven op 4 december 2013 door mr. S. Kuypers, voorzitter, en mrs. I. de Bruin en A.P. Vaatstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. van Schelven als griffier.