Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 27 maart 2013
- de nadere akte, tevens inhoudende vermeerdering van eis van [eiser] van 24 april 2013
- de antwoordakte van [gedaagde] van 5 juni 2013.
2.De verdere beoordeling
zo nodig’ daarna [persoon] wilde aanspreken. Hieruit moet worden afgeleid dat indien de procedure tegen B + P zonder succes zou blijken, [eiser] alsnog [persoon] wilde aanspreken. Dat wordt niet anders door de verklaringen van [personen] met de strekking dat [eiser] begin 2010 zou hebben gezegd dat hij [persoon] niet zou aanspreken (zie ook hierna onder 2.10 en 2.11). [eiser] betwist de juistheid van deze verklaringen, maar dat daargelaten, is de inhoud daarvan van geen betekenis voor wat [eiser] kennelijk kort daarna, op 27 april 2010, voor ogen stond met zijn verzoek aan [betrokken advocaat] om hem in verband met de vordering tegen [persoon] bij te staan. [gedaagde] lijkt dit ook te onderkennen waar zij onder 3.21. van haar conclusie van antwoord naar voren brengt dat [eiser] in het voorjaar 2010 ten aanzien van de vordering tegen [persoon] ‘kennelijk van gedachten is veranderd’ en toen alsnog met [persoon] over deze vordering is gaan praten.
. Ten tijde van de ontgraving, was de begane grondvloer ter plaatse van de kelder geheel verwijderd. E.e.a. betekent dat er sprake was van een beperkt gestempelde ‘langs-tussenmuur’(tussenmuur evenwijdig met de ingestorte zijgevel, toevoeging rechtbank)
en zijgevel over een hoogte van 2,44 m – Peil (niveau ontgraving) tot 3.20 m + Peil (niveau eerste verdieping vloer). Samengevat: ten tijde van de ontgraving was er sprake van twee muurvlakken, 5,60 m hoog, beperkt gestempeld op een niveau van 0,40m – Peil, die over de onderste 2.20 horizontaal belast werd door grond.
verwijderd. E.e.a. betekent dat in het metselwerk van de ‘langs tussenmuur’ een gat was gemaakt over de hoogte van de oorspronkelijke kelder en over een breedte van ca, 2,0 m.
3.De beslissing
2 oktober 2013voor een akte zijdens [eiser] voor uitsluitend het doel als onder 2.16 en 2.38 beschreven (waarna [gedaagde] uitsluitend wat betreft het onder 2.16 vermelde, een antwoordakte kan nemen),