ECLI:NL:RBGEL:2013:6370

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 november 2013
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
231822
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsopdracht en afwijzing financieringsaanvraag in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is de eiseres, Continental Recreatie B.V., betrokken in een geschil met gedaagde(n) over een financieringsaanvraag. De zaak betreft een vonnis van 20 november 2013, waarin de rechtbank de gedaagde heeft opgedragen te bewijzen dat hij, na de afwijzing van zijn financieringsaanvraag door de ABN AMRO Bank, op advies van Continental een nieuwe aanvraag bij de Rabobank heeft gedaan. Indien de gedaagde hierin niet slaagt, diende hij ook te bewijzen dat een getuige van FC&S Financial Consultancy had meegedeeld dat hij geen financiering zou kunnen verkrijgen van de Friesland Bank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd. De getuigenverklaringen van de betrokken partijen, waaronder financieel adviseurs, zijn beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de gedaagde, na de afwijzing van zijn aanvraag door de ABN AMRO Bank, inderdaad is verwezen naar de Rabobank door een adviseur van Continental. Dit betekent dat de gedaagde heeft voldaan aan zijn verplichtingen volgens de leveringsvoorwaarden, waardoor hij zich kan beroepen op de ontbindende voorwaarde en de koopovereenkomst kan ontbinden.

De vorderingen van Continental zijn afgewezen, en de rechtbank heeft bepaald dat Continental als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten wordt veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gedaagde zijn begroot op een totaal van € 5.226,40, inclusief griffierecht en getuigenkosten. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/231822 / HA ZA 12-469
Vonnis van 20 november 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CONTINENTAL REKREATIE B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. H.M.G. van Lotringen te Ede,
tegen

1.[gedaagde],

wonende te [woonplaats],
2.
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. A.W.M. Roozeboom te [woonplaats].
Partijen zullen hierna Continental en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 februari 2013
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor aan de zijde van [gedaagde] van 8 april 2013
  • het proces-verbaal van voortzetting getuigenverhoor aan de zijde van [gedaagde] van 15 juli 2013
  • het proces-verbaal van tegenverhoor aan de zijde van Continental van 9 september 2013
  • de conclusie na getuigenverhoor van de zijde van [gedaagde]
  • de conclusie na getuigenverhoor van de zijde van Continental.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank volhardt bij hetgeen is overwogen en beslist in het vonnis van 20 februari 2013.
2.2.
In voormeld vonnis is [gedaagde] opgedragen te bewijzen 1) dat hij, na de afwijzing van zijn financieringsaanvraag door de ABN AMRO Bank, op advies van Continental een financieringsaanvraag bij de Rabobank heeft gedaan en – indien [gedaagde] niet in dat bewijs zou slagen reeds op voorhand – 2) dat [getuige sub 1] van FC&S heeft meegedeeld dat [gedaagde] geen financiering zou kunnen verkrijgen van de Friesland Bank en dat [getuige sub 1] niet meer om nadere financiële stukken heeft verzocht.
2.3.
[gedaagde] heeft als getuigen doen horen: [getuige sub 2] (financieel adviseur bij de Rabobank) en de [getuige sub 1] (voorheen werkzaam bij FC&S Financial Consultancy). Continental heeft in de contra-enquête doen horen: [getuige sub 3](voorheen werkzaam als verkoper bij Continental).
Ten aanzien van de bewijsopdracht onder 1)
2.4.
Mevrouw [getuige sub 2] heeft onder meer verklaard:
“Ik weet niet meer precies hoe de afspraak met de heer en mevrouw [gedaagde] tot stand is gekomen. Op 24 oktober 2011 is er een telefonische afspraak gemaakt met mevrouw en de heer [gedaagde]. (…) De afspraak is gepland op 27 oktober 2011. Naar aanleiding van onze uitnodigingsmail heeft [gedaagde] mij financiële gegevens per mail toegestuurd. De originele documenten heeft hij meegenomen naar de afspraak. Ik weet niet of ik in de periode tussen 24 en 27 oktober contact heb gehad met Continental. In de afspraakbeschrijving stond wel dat het ging om een [adres]”
2.5.
De heer [getuige sub 3] heeft in de contra-enquête onder meer verklaard:
“Voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst heb ik over periode van een aantal weken driemaal een afspraak met [gedaagde] gehad. Al in het eerste gesprek is de financiering ter sprake gekomen. Ik heb [gedaagde] geadviseerd een financieringsaanvraag te doen bij de Rabobank. Verder heb ik hem gewezen op onze eigen adviseur, de heer [getuige sub 1] van FC&S Financial Consultancy. [gedaagde] noemde zelf de ABN Amro bank, maar ik zei dat die bank geen financiering voor recreatiewoningen verstrekte en dat de Rabobank een van de weinige banken was die dat wel deed. In de navolgende afspraken is niet meer over financiering gesproken.
Ik heb pas kennis genomen van de financieringsaanvraag van [gedaagde] bij de ABN Amro bank toen ik een afschrift van de brief ontving, waarin die aanvraag was afgewezen. Ik weet het niet meer precies, maar er is toen contact geweest met [gedaagde] (hij belde mij) en bij die gelegenheid heb ik tegen hem gezegd dat ik hem al eerder had gezegd dat de ABN Amro bank geen financiering voor recreatiewoningen verstrekte, en dat hij naar de Rabobank moest of naar onze eigen adviseur.”
2.6.
De rechtbank overweegt als volgt. De afwijzing van de financieringsaanvraag van [gedaagde] door de ABN Amro Bank dateert van 24 oktober 2011. [getuige sub 3] is daarvan op de hoogte gebracht. [gedaagde] stelt dat hij [getuige sub 3] daarover op 24 oktober 2011 heeft geïnformeerd en dat de ABN Amro Bank daarover ook contact heeft gehad met [getuige sub 3] (zo schrijft [gedaagde] in een emailbericht aan [getuige sub 3] van 15 december 2011 (zie rov. 2.7 van het vonnis van 20 februari 2013). [getuige sub 3] heeft ter gelegenheid van de contra-enquête verklaard dat hij kennis heeft genomen van de afwijzing van de financieringsaanvraag door de ABN Amro Bank toen hij een afschrift van de brief ontving. Wanneer dat is geweest is onduidelijk en dit wordt weersproken door [gedaagde]. Wel verklaart [getuige sub 3] dat hij nadien nog contact heeft gehad met [gedaagde]. Uit zijn verklaring in de contra-enquête volgt dat [getuige sub 3] niet alleen voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst met [gedaagde] heeft gesproken over de financieringsmogelijkheden van de Rabobank (zoals hij ter gelegenheid van de comparitie op 7 januari 2013 heeft verklaard), maar dat hij daarover ook met [gedaagde] heeft gesproken
nadatde ABN Amro Bank de financieringsaanvraag van [gedaagde] had afgewezen. [getuige sub 3] heeft op dit punt letterlijk verklaard: “er is toen contact geweest met [gedaagde] (hij belde mij) en bij die gelegenheid heb ik tegen hem gezegd dat ik hem al eerder had gezegd dat de ABN Amro Bank geen financiering voor recreatiewoningen verstrekte, en dat hij naar de Rabobank moest of naar onze eigen adviseur.” De rechtbank leidt daaruit af dat [gedaagde] kennelijk de keuze had tussen de Rabobank en de eigen adviseur van Continental (FC&S). Wie de afspraak bij de Rabobank heeft gemaakt, kan in het midden blijven. Dat wordt op grond van de overgelegde stukken en afgelegde verklaringen ook niet duidelijk. Mevrouw [getuige sub 2] heeft verklaard dat [gedaagde] op 27 oktober 2011 een afspraak bij haar had, maar hoe die afspraak tot stand gekomen is en wie de afspraak gemaakt heeft, weet zij niet meer. [gedaagde] heeft eerder verklaard dat [getuige sub 3] de afspraak heeft gemaakt. [getuige sub 3] heeft verklaard dat [gedaagde] de afspraak zelf heeft gemaakt en dat [gedaagde] hem dat in het hiervoor bedoelde telefoongesprek heeft meegedeeld. Wat daar ook van zij, op grond van de hiervoor geciteerde mededeling van [getuige sub 3] aan [gedaagde] staat naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam vast dat [getuige sub 3] [gedaagde] ná afwijzing van diens (eerste) financieringsaanvraag door de ABN Amro Bank heeft verwezen naar (onder meer) de Rabobank. De (tweede) financieringsaanvraag van [gedaagde] bij de Rabobank was dus overeenkomstig het advies van [getuige sub 3], en daarmee van Continental. Daarmee heeft [gedaagde] voldaan aan zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 9 lid 2 van de leveringsvoorwaarden. Zoals overwogen in rov. 4.5 van het vonnis van 20 februari 2013 kan [gedaagde] zich in dat geval beroepen op de ontbindende voorwaarde van artikel 9 lid 4 van die voorwaarden, zodat de koopovereenkomst tussen partijen is ontbonden. Dat leidt ertoe dat de vorderingen van Continental zullen worden afgewezen.
2.7.
Het voorgaande betekent dat aan een beoordeling van de tweede bewijsopdracht niet meer wordt toegekomen.
2.8.
Continental zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht 821,00
- getuigenkosten 382,40
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat
4.023,00(4,5 punten × tarief € 894,00)
Totaal €  5.226,40

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt Continental in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 5.226,40,
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2013.