ECLI:NL:RBGEL:2013:6368

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
249120
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank Gelderland in geschil tussen Liander N.V. en Provincie Noord-Holland

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 13 november 2013 uitspraak gedaan in een incident betreffende de bevoegdheid van de rechtbank. Eiseres, Liander N.V., heeft zich beroepen op artikel 17.2 van haar algemene voorwaarden, waarin staat dat geschillen ter beslechting moeten worden voorgelegd aan de bevoegde rechter te Arnhem. Gedaagde, Provincie Noord-Holland (PNH), heeft in het incident gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, stellende dat de algemene voorwaarden van Liander niet van toepassing zijn op de overeenkomst tussen partijen.

De procedure begon met een dagvaarding en de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring door PNH. Liander heeft verweer gevoerd en de rechtbank heeft de feiten en stellingen van beide partijen beoordeeld. PNH heeft primair een beroep gedaan op artikel 6:225 lid 1 BW, stellende dat haar aanbod afwijkt van dat van Liander, en subsidiair op artikel 6:225 lid 3 BW, waarin zij stelt dat Liander op de hoogte was van haar afwijzing van de algemene voorwaarden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat PNH de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van Liander niet uitdrukkelijk heeft afgewezen. De rechtbank concludeert dat de primaire en subsidiaire grondslagen van PNH niet tot toewijzing van de vordering kunnen leiden. De incidentele vordering van PNH is afgewezen en zij is veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak zal op 8 januari 2014 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/249120 / HA ZA 13-568
Vonnis in incident van 13 november 2013
in de zaak van
naamloze vennootschap
LIANDER N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE NOORD-HOLLAND,
zetelend te Haarlem,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.A.C.M. Nielen te Haarlem.
Partijen zullen hierna Liander en PNH genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring,
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten voor zover van belang in het incident

2.1.
Liander is beheerder van de elektriciteitsnetten in onder andere de provincie Noord-Holland (PNH).
2.2.
PNH heeft in oktober 2010 aan Liander verzocht wijzigingen aan te brengen in de ligging van het bestaande elektriciteitsnet ten behoeve van de aanleg van een fietstunnel onder de N246 kruising Kerkstraat te Wormerveer, gemeente Zaanstad.
2.3.
Liander heeft op 15 juni 2011 aan PNH een offerte verstrekt voor de door haar uit te voeren werkzaamheden. Uit die offerte wordt het volgende geciteerd:
“(…)
Kosten
De kosten van de werkzaamheden welke voor rekening van provincie Noord-Holland zijn, hebben wij geraamd op € 92.600,- (…).
(…)
Algemene voorwaarden
Op deze aanbieding zijn de ‘Algemene voorwaarden voor het uitvoeren van werkzaamheden en diensten door Liander N.V.’ van toepassing. Deze hebben we voor u bijgevoegd bij deze aanbieding.
(…)
Opdrachtbevestiging
Op basis van de door Liandon opgestelde offerte wordt door provincie Noord-Holland een voorstel voor een projectovereenstemming toegezonden. In deze projectovereenstemming zullen onder andere worden opgenomen: de bepaling van de kosten, de kostenverdeling en de planning van de werkzaamheden.
(…)
Bijlagen:
 Algemene voorwaarden Liander N.V.
(…)”
2.4.
In de Algemene voorwaarden voor het uitvoeren van werkzaamheden en diensten door Liander N.V. van november 2009 (hierna: algemene voorwaarden van Liander) staat in artikel 17.2 het navolgende bepaald:
“Behoudens het recht van Opdrachtgever een geschil voor te leggen aan de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, voorzover zij zich daartoe bevoegd verklaart, zullen alle geschillen voortvloeiende uit of samenhangende met de Overeenkomst ter beslechting worden voorgelegd aan de ter zake bevoegde rechter te Arnhem”
2.5.
Per brief van 13 juli 2011 heeft PNH gereageerd op de offerte van Liander van 15 juni 2011. Uit die brief wordt het volgende geciteerd:
“Hierbij ontvangt u het overzicht van de met u gemaakte afspraken met betrekking tot de noodzakelijke aanpassingen aan de voorzieningen van Liandon betreffende het Projectplan N246 fietstunnel Kerkstraat te Wormerveer.
(….)
2 Begroting
De kosten van de in deze brief bedoelde aanpassingen zijn door Liandon aangegeven per brief van 15 juni 2011, met kenmerk LNDR-OFF-60011246A voor € 92.600,- (…), exclusief BTW.
(…)
Bijlage 2: Algemene Inkoopvoorwaarden voor leveringen en diensten P4”
2.6.
Liander is haar werkzaamheden gestart in week 35 van 2011. De werkzaamheden zijn afgerond in februari 2012. Over de betaling van de door Liander gestuurde facturen is tussen partijen een geschil ontstaan.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
Liander heeft zich in de hoofdzaak in verband met de bevoegdheid van de rechtbank Gelderland beroepen op artikel 17.2 van haar algemene voorwaarden. PNH vordert thans bij wege van incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Daarbij stelt zij zich op het standpunt dat de algemene voorwaarden van Liander niet van toepassing zijn op de tussen partijen gesloten overeenkomst.
3.2.
In verband met haar stelling dat de algemene voorwaarden van Liander niet van toepassing zijn, heeft PNH primair een beroep gedaan op artikel 6:225 lid 1 BW. Subsidiair heeft PNH gesteld dat artikel 6:225 lid 3 BW niet van toepassing is.
3.3.
Liander voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.5.
De vraag ligt allereerst voor, gelet op de primaire grondslag van PNH, of de (inhoud van de) brief van 13 juli 2011 van PNH een aanvaarding betreft die van het aanbod van Liander van 15 juni 2011 afwijkt, zodanig dat het heeft te gelden als een nieuw aanbod zoals is bedoeld in artikel 6:225 lid 1 BW. Ter onderbouwing van die stelling heeft PNH slechts gesteld dat zij op wezenlijke punten (waaronder de prijs) een nieuw aanbod heeft gedaan. Niet nader geconcretiseerd of gemotiveerd is wat dan die wezenlijke punten zijn waarop het nieuwe aanbod van PNH afwijkt van het oorspronkelijke aanbod van Liander. Ten aanzien van de prijs volgt bovendien uit de brief van PNH van 13 juli 2011 dat wordt begroot conform de brief van Liander van 15 juni 2011, zodat zonder nadere motivering, die ontbreekt, binnen het kader van dit incident niet geoordeeld kan worden dat PNH ten aanzien van de prijs een nieuw aanbod heeft gedaan. PNH heeft voorts nog gesteld dat haar aanbod in die zin afwijkt van de offerte van Liander, dat zij verwijst naar haar eigen algemene voorwaarden. Ook dat punt kan niet leiden tot het oordeel dat sprake is van een nieuw aanbod zoals bedoeld in artikel 6:225 lid 1 BW. Voor dat geval is namelijk een aparte wettelijke bepaling opgenomen in artikel 6:225 lid 3 BW, waarover hierna meer. De primaire grondslag kan niet tot toewijzing van de vordering leiden.
3.6.
Dan de subsidiaire grondslag, de toepasselijkheid van artikel 6:225 lid 3 BW. Ter onderbouwing van haar stelling dat dat artikel niet van toepassing is heeft PNH gesteld dat bij Liander bekend is – gelet op het feit dat zij veelvuldig zaken met elkaar hebben gedaan – dat PNH de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden uitdrukkelijk van de hand wijst. Er vindt namelijk landelijk overleg plaats tussen overheden en kabelexploitanten over een uniforme regeling en in afwachting van dat overleg worden ondertussen de algemene voorwaarden van partijen zoals Liander niet geaccepteerd, aldus PNH. Liander heeft betwist dat PNH altijd de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van de hand heeft gewezen.
3.7.
De rechtbank stelt allereerst binnen het kader van dit incident vast dat in dit concrete geval PNH de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van Liander niet uitdrukkelijk van de hand heeft gewezen. Zulks is immers gesteld noch gebleken. In beginsel komt dan op grond van artikel 6:225 lid 3 BW aan de tweede verwijzing door PNH naar haar eigen algemene voorwaarden geen werking toe. De stelling van PNH dat zij in het verleden altijd de algemene voorwaarden van Liander uitdrukkelijk van de hand heeft gewezen, heeft PNH niet nader geconcretiseerd of van een (schriftelijke) onderbouwing voorzien. Ook op dit punt heeft PNH niet aan haar stelplicht voldaan. Daarom komt de rechtbank niet toe aan de vraag of artikel 6:225 lid 3 BW eventueel buiten toepassing zou moeten worden gelaten. Ook de subsidiaire grondslag kan niet tot toewijzing van de vordering leiden.
3.8.
De slotsom is dan dat de incidentele vordering moet worden afgewezen.
3.9.
PNH zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt PNH in de kosten van het incident, aan de zijde van Liander tot op heden begroot op € 452,00,
in de hoofdzaak
4.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
8 januari 2014voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2013.
Cc: AB