ECLI:NL:RBGEL:2013:6365

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 mei 2013
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
236791
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrijgende verjaring van erfdienstbaarheid van overpad

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 29 mei 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en gedaagden over de verkrijging van een erfdienstbaarheid van overpad. Eiser, eigenaar van een varkenshouderij, deed een beroep op verkrijgende verjaring van een erfdienstbaarheid van overpad op basis van artikel 3:105 BW. Hij stelde dat hij sinds 1988 een pad had gebruikt dat over het perceel van gedaagden liep, en dat hij hierdoor recht had op een erfdienstbaarheid. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet had aangetoond dat hij gedurende twintig jaar het feitelijk gebruik van het pad had gehad, zodat zijn beroep op verkrijgende verjaring niet kon slagen. De rechtbank wees de vorderingen van eiser in conventie af en oordeelde dat gedaagden recht hadden op herstel van hun perceel, dat door eiser was verhard met puin. Eiser werd veroordeeld om het perceel te herstellen en in de kosten van de procedure. De rechtbank benadrukte dat het gebruik van het perceel door gedaagden in de periode van twintig jaar niet was betwist, wat de claim van eiser ondermijnde. De beslissing van de rechtbank was uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: 236791 / HA ZA 12-833
Vonnis van 29 mei 2013
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser in conventie
verweerder in reconventie
advocaat mr. M.J.A. Arts te Nijmegen
tegen
[gedaagde]en
[gedaagde]
beiden wonende te[woonplaats]
gedaagden in conventie
eisers in reconventie
advocaat mr. E.H.M. Harbers te Nijmegen
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 februari 2013
- het proces-verbaal van comparitie van partijen.
1.2
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
[eiser] is sinds 1988 eigenaar van een varkenshouderij op een perceel, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] en kadastraal bekend gemeente [adres] In de loop der jaren zijn de twee stallen op het terrein in zuidelijke richting uitgebreid.
2.2
Het perceel van [eiser] wordt aan de zuidzijde begrensd door het terrein van [gedaagde], dat grotendeels in Duitsland is gelegen. Een smal strookje van de eigendom van [gedaagde] ligt in Nederland, tegen de staatsgrens aan. Het betreft het kadastrale perceel [adres]. De strook is ongeveer 30 meter lang en 1.50 meter breed.
2.3
Aan de hand van een door [eiser] in het geding gebracht uittreksel uit de kadastrale kaart van 4 september 2012 (noordgericht) kunnen de eigendommen van partijen als volgt - waarbij door de rechter die dit vonnis wijst enkele handgeschreven aanduidingen zijn toegevoegd - in beeld worden gebracht.
2.4
[eiser] heeft recentelijk het oostelijk gedeelte van zijn perceel ook met stallen bebouwd. Ten behoeve van deze werkzaamheden heeft hij in september 2012 op het zuidelijk deel daarvan en op perceel 400 de grond met puin verhard.
voor

3.Het geschil

3.1
Volgens [eiser] lag er, toen hij de grond verkreeg in 1988, ten zuiden van de stallen al een met beton (semi)verhard pad van ongeveer 4 meter breed. Het pad liep over een breedte van 2.50 meter over eigen grond en over een breedte van 1.50 meter op perceel 400. [eiser] stelt dat hij vanaf dat moment het genoemde pad, ook voor zover dat liep over perceel 400, ongehinderd heeft gebruikt om zijn bedrijf te bereiken, zowel naar het binnenterrein tussen de twee stallen, waar zich twee krachtvoersilo’s bevinden, als naar zijn land ten oosten van de stallen, dat recentelijk nog braak lag. [eiser] leidt hieruit af dat hij al die tijd het bezit van een erfdienstbaarheid van overpad heeft gehad, als gevolg waarvan hij op grond van artikel 3:105 BW zulk een erfdienstbaarheid heeft verkregen.
3.2
[eiser] vordert, kort gezegd, een verklaring voor recht dat er ten behoeve van zijn perceel een erfdienstbaarheid van overpad is ontstaan om vanaf de [adres] - primair in zijn geheel en subsidiair over een breedte van 1.50 meter daarvan - naar zijn perceel te gaan, ook met gemotoriseerd verkeer, alsmede [gedaagde] te verbieden het gebruik van die erfdienstbaarheid te belemmeren.
3.3
In reconventie vorderen [gedaagde] herstel van perceel 400 in de toestand voordat [eiser] in september 2012 het puin aanbracht, alsmede een bevel om het kadaster op kosten van [eiser] perceel 400 te laten inmeten.

4.De beoordeling

4.1
De rechtbank ontleent haar rechtsmacht in dit geschil aan artikel 22 EEX-Verordening. Nu het in geding zijnde perceel 400 zich geheel in Nederland bevindt, wordt het goederenrechtelijke regime met betrekking tot dit perceel ingevolge artikel 10:127 lid 1 BW beheerst door het Nederlandse recht.
4.2
[eiser] doet een beroep op verkrijgende verjaring van een erfdienstbaarheid van overpad (via de weg van artikel 3:105 BW). Nu bezit van een dergelijke erfdienstbaarheid naar oud BW (art. 593 lid 2) in het algemeen niet mogelijk was en artikel 95 Overgangswet Nieuw BW deze bepaling nog twintig jaar overeind heeft gehouden, gaat de rechtbank ervan uit dat [eiser] zich erop beroept dat verkrijging als door hem gewenst op 1 januari 2012 heeft plaatsgehad. Alsdan is voor die verkrijging nodig dat [eiser] in de twintigjarige periode daarvóór het feitelijk gebruik van perceel 400 als onderdeel van het pad heeft gehad, zodanig dat derden - waaronder in het bijzonder [gedaagde] en hun rechtsvoorgangers - daaruit niet anders hebben kunnen afleiden dan dat [eiser] dat deed op grond van de uitoefening van een recht van erfdienstbaarheid daartoe.
4.3
Met het bovenstaande is al onverenigbaar dat [gedaagde] in de genoemde periode perceel 400 voor kortere of langere tijd zelf ten behoeve van opslag hebben gebruikt. [gedaagde] hebben in dit verband twee luchtfoto’s afkomstig van de gemeente Zevenaar in het geding gebracht. Op de oudste foto, uit 2001, is volgens [gedaagde] te zien dat een groot gedeelte van perceel 400 wordt gebruikt voor de opslag van balen. Om aan te geven dat een dergelijke opslag niet incidenteel was, hebben [gedaagde] een krantenartikel uit 1996 overgelegd, uit de foto waarbij volgens hen af te leiden is dat een dergelijke opslag toen ook daar plaatsvond. Dat de locatie van opslag toen gelijk was aan die uit 2001 kan de rechtbank uit de laatstgenoemde foto niet afleiden, wel dat de stallen van [eiser] toen verder van de staatsgrens gelegen waren, dat zich voor die stallen toen een onverhard pad bevond, maar dat zich tussen de Nederlands-Duitse grenspaal en het pad nog een strook hoog gras bevond die naar het lijkt geheel of gedeeltelijk samenvalt met de breedte van perceel 400.
4.4
Een gebruik van perceel 400 anders dan als pad ten behoeve van het perceel van [eiser] wordt door de genoemde foto’s, die [eiser] qua datering en inhoud niet heeft betwist, bevestigd. [eiser] heeft ter comparitie slechts opgemerkt dat er op de foto uit 2001 een doorgang te zien is. Dat is juist maar dat is dan wel een doorgang (vrijwel) geheel op eigen terrein. Daarnaast heeft [eiser] onvoldoende feiten gesteld die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat perceel 400 ook oostelijker dan ter hoogte van de silo’s door hem op min of meer reguliere basis als pad is gebruikt.
4.5
Reeds om bovengenoemde redenen kan er geen sprake zijn van verkrijging door verjaring van een recht van overpad als door [eiser] gesteld. In conventie zullen de vorderingen dan ook worden afgewezen.
4.6
In reconventie geldt dat [eiser] geen bevoegdheid had om perceel 400 met puin te verharden. De desbetreffende vordering van [gedaagde], waarvan de modaliteiten verder onbetwist zijn gelaten, is dus toewijsbaar. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd.
4.7
Dat [eiser] het kadaster op zijn kosten perceel 400 zou moeten laten inmeten ontbeert echter een rechtsgrond. Die vordering zal daarom worden afgewezen.
4.8
Zowel in conventie als in reconventie zal [eiser], als de geheel dan wel overwegend in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van de procedure worden veroordeeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie:
wijst het gevorderde af,
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, tot dit vonnis aan de zijde van [gedaagde] bepaald op € 267,- voor griffierecht en op € 904,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (tarief II, 2 punten),
in reconventie:
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis perceel 400 te herstellen in de toestand waarin dit verkeerde voordat [eiser] in september 2012 het puin daarop aanbracht, hetgeen inhoudt de verwijdering van dat puin en het ter plaatse aanbrengen van gecertificeerde schone landbouwgrond, dit op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat [eiser] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 50.000,-,
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, tot dit vonnis aan de zijde van [gedaagde] bepaald op € 452,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (tarief II, 1 punt),
verklaart de gegeven veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2013.