ECLI:NL:RBGEL:2013:6363

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 november 2013
Publicatiedatum
23 januari 2014
Zaaknummer
C/06/135787 / HA ZA 13-26
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huurpenningen door de gemeente Lelystad aan [gedaagde]

In deze zaak vorderde de gemeente Lelystad betaling van huurpenningen van [gedaagde], die als externe rentmeester van N.V. PGEM fungeerde. De rechtbank Gelderland oordeelde dat [gedaagde] een bedrag van € 19.399,00 aan de gemeente Lelystad moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding op 7 januari 2013. De vordering was gebaseerd op het feit dat [gedaagde] huurpenningen had geïncasseerd van de huurder van een woning die de gemeente Lelystad in eigendom had verkregen. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] de huurpenningen had ontvangen namens de gemeente en dat hij tekort was geschoten in zijn verplichtingen door deze niet af te dragen. De rechtbank verwierp het verweer van [gedaagde] dat er geen rechtsverhouding bestond tussen hem en de gemeente Lelystad, en dat de vordering verjaard was. De rechtbank concludeerde dat de gemeente Lelystad de verjaring had gestuit door [gedaagde] in december 2008 te verzoeken om betaling. De rechtbank wees de vordering tot betaling van de huurpenningen voor de periode van 9 augustus 1999 tot en met november 2003 af, omdat deze was verjaard. De proceskosten werden aan de zijde van de gemeente Lelystad begroot op € 3.071,79. Het vonnis werd uitgesproken op 6 november 2013.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/06/135787 / HA ZA 13-26
Vonnis van 6 november 2013
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE LELYSTAD,
zetelend te Lelystad,
eiseres,
advocaat mr. R. Dijkema te Hilversum,
tegen
[gedaagde],
handelend onder de naam
[naam rentmeesters],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat:
voorheen: mr. F.W. van Dijk te Wageningen
thans: mr. A.P. van Delden te Den Haag.
Partijen zullen hierna Gemeente Lelystad en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van comparitie van 30 mei 2013
  • de akte overlegging producties na gehouden comparitie van partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Gemeente Lelystad heeft op 9 augustus 1999 het eigendom van een woning, gelegen te Lelystad aan het adres [adres] van N.V. Nuon Energie-onderneming voor Gelderland, Friesland en Flevoland, verder: Nuon, verkregen.
2.2.
De woning werd reeds door Nuon en daarvoor door haar rechtsvoorgangster N.V. PGEM, verhuurd aan [huurder], verder: de huurder. De huurprijs bedraagt € 204,20 per maand.
2.3.
[gedaagde] is in 1979 benoemd als externe rentmeester van N.V. PGEM. [gedaagde] heeft in die hoedanigheid de huurpenningen van de huurder ontvangen, voor zover relevant, in de periode van 9 augustus 1999 tot en met 8 november 2011. Het totale bedrag aan ontvangen huurpenningen in deze periode is € 30.017,40.
2.4.
Op 16 december 2008 heeft [gedaagde] een e-mailbericht aan [naam], werkzaam bij de gemeente Lelystad, gestuurd met de volgende inhoud:
“(…)
Hierbij ontvangt u de eindafrekening huur welke door de heer [huurder], wonende aan de [adres] (…) op rekening (…) van Hr. [naam rentmeesters] NV PGEM (…) is voldaan sinds de verkoop van het onroerend goed door PGEM aan de Gemeente Lelystad op 6 augustus 1999 (zie tevens bijgevoegde akte).
Het betreffende saldo op rekening (…) bedraagt per 05-12-08: € 17.475,01. Dit bedrag wordt u overgemaakt met de mededeling aan de heer [huurder] dat hij het maandelijkse bedrag per 1 september 2008 moet storten op een door u aan te geven rekeningnummer.
De reden dat wij dit niet is afgerond omdat er ooit in het verleden weliswaar contact met de Gemeente Lelystad en ondergetekende (voorheen [rentmeester]) is geweest doch dat hier nimmer door de Gemeente Lelystad op is teruggekomen.
De berekening is als volgt:
Eigendomsperiode 6 augustus 1999 t/m 5 december 2008=9 jr en 4 mnd=112 maanden.
112 maanden x € 204,20= € 22.870,40 totaalbedrag aan ontvangen huur van [huurder].
Jaarlijkse kosten [naam rentmeesters] PGEM= € 485,78+ € 92,30 BTW= € 578,08
(administratie- en Rentmeesterskosten beheer 20% tot € 2,500,00, 15% tot € 5,000 en 10% vanaf € 5.000,00).
Totale kosten [gedaagde] € 22.870,40 -/- € 5.395,39 = € 17.475,01 (zijnde huidige saldo).
(Indien de heer [huurder] het maandbedrag van januari ook nog op genoemd postbanknummer heeft gestort wordt dit uiteraard in meerdering gebracht op het tegoed).
Graag ontvangen wij (…) het bankrekeningnummer van de Gemeente Lelystad om het geld over te maken en de zaak verder af te wikkelen.
(…)”
2.5.
Op 16 december 2008 heeft [naam] namens de gemeente Lelystad een
e-mailbericht gestuurd aan [gedaagde] waarbij, voor zover relevant, het rekeningnummer van de gemeente Lelystad vermeld wordt. Vervolgens zijn er op 27 januari 2009, 30 maart 2009, 27 mei 2009, 1 oktober 2009 en 15 juni 2010 diverse e-mailberichten gestuurd door verschillende medewerkers van de gemeente Lelystad aan [gedaagde].

3.De vordering

3.1.
Gemeente Lelystad vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 32.468,54, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 30.017,40 vanaf 27 juni 2011 tot de dag van de algehele voldoening en [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
Gemeente Lelystad legt aan haar vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de navolgende stellingen ten grondslag. De woning aan de [adres] te Lelystad is door de gemeente Lelystad in eigendom verkregen op 9 augustus 1999. Deze woning werd door haar rechtsvoorgangsters, respectievelijk N.V. PGEM en Nuon, verhuurd aan de huurder. Al vóór de eigendomsoverdracht ontving [gedaagde], als beherend rentmeester van N.V. PGEM, de huurpenningen van de huurder. Door de eigendomsoverdracht aan de gemeente Lelystad zijn de rechten en verplichtingen uit de huurovereenkomst overgegaan op de gemeente Lelystad. [gedaagde] heeft daarom namens de gemeente Lelystad de huurpenningen geïncasseerd, hetgeen [gedaagde] heeft erkend in zijn e-mailbericht van
16 december 2008. In de periode van 9 augustus 1999 tot en met 8 november 2011 heeft [gedaagde] namens gemeente Lelystad van de huurder een bedrag van € 30.017,40 aan huurpenningen ontvangen. Ondanks de toezegging van [gedaagde] dat hij na ontvangst van het rekeningnummer van de gemeente Lelystad de ontvangen huurpenningen zou overmaken, heeft hij dit nagelaten. [gedaagde] is daarnaast de wettelijke rente over dit bedrag verschuldigd. Hij is op 27 juni 2011 in gebreke gesteld zodat thans een bedrag van
€ 1.293,14 aan wettelijke rente verschuldigd is, berekend van 27 juni 2011 tot 12 september 2012. Daarnaast heeft de gemeente Lelystad buitengerechtelijke incassokosten gevorderd ten bedrage van € 1.158,00. Het ingeschakelde incassobureau heeft meer dan vier uur aan werkzaamheden besteed, anders dan werkzaamheden bedoeld in artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, verder: Rv.

4.Het verweer

[gedaagde] concludeert dat de rechtbank de gemeente Lelystad niet-ontvankelijk verklaart in haar vorderingen, dan wel deze vorderingen afwijst, met veroordeling van de gemeente Lelystad in de kosten van het geding en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaart. [gedaagde] legt aan zijn primaire verweer tegen de achtergrond van de vaststaande feiten het navolgende ten grondslag. [gedaagde] is rentmeester geweest voor N.V. PGEM. Hij ontkent het bestaan van de vordering. Hij is nooit betrokken geweest bij enige transactie met de gemeente Lelystad. [gedaagde] is niet eerder dan de brief van de gemeente Lelystad in 2008 erachter gekomen dat de huurder al die tijd onverschuldigd aan hem de huur heeft betaald. De gemeente Lelystad heeft niet aangegeven op welke juridische grondslag zij haar vorderingen baseert. [gedaagde] heeft niet in opdracht van de gemeente Lelystad gehandeld respectievelijk huur geïncasseerd. Er is geen sprake van een overeenkomst noch is onrechtmatig gehandeld. Het in het geding ingebrachte e-mailbericht van 16 december 2008 betreft een voorstel omtrent de afwikkeling waarbij ook courtages zouden moeten worden verrekend. Dit voorstel is niet aanvaard door de gemeente Lelystad en om die reden is het komen te vervallen. [gedaagde] is nergens aan gebonden en kan niet aan de tekst van dat e-mailbericht worden gehouden. Gemeente Lelystad dient zich te wenden tot de huurder van de woning. Subsidiair stelt [gedaagde] dat de vordering van de gemeente Lelystad verjaard is. Datzelfde geldt ook voor de gevorderde wettelijke rente. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn niet onderbouwd en dienen eveneens afgewezen te worden.

5.De beoordeling

Rechtsverhouding

5.1.
[gedaagde] heeft het bestaan van de vordering ontkend. Volgens [gedaagde] bestaat geen rechtsverhouding tussen [gedaagde] en de gemeente Lelystad omdat [gedaagde] niet in opdracht van de gemeente Lelystad de huur heeft geïncasseerd. Het onder punt 2.4. genoemde
e-mailbericht, verder: het e-mailbericht, betreft slechts een voorstel omtrent de afwikkeling. Nu dit voorstel door de gemeente Lelystad niet is aanvaard, kan [gedaagde] niet aan de tekst daarvan worden gehouden.
5.1.2.
De rechtbank volgt dit verweer niet en overweegt als volgt. [gedaagde] was werkzaam als rentmeester voor NV PGEM, de voormalige eigenaar van de woning aan de [adres] te Lelystad, en is in die hoedanigheid huur gaan/blijven incasseren toen het eigendom van de woning overging van NV PGEM op Nuon. Ter zitting is gebleken dat [gedaagde] over een akte beschikt waaruit blijkt dat het eigendom van de woning door Nuon aan de gemeente Lelystad is overgedragen. Hieruit volgt dat [gedaagde] op de hoogte is gesteld van deze transactie en dat hij de huurpenningen (klaarblijkelijk) mocht blijven incasseren voor de nieuwe eigenaar -de gemeente Lelystad- hetgeen als een nieuw aanbod kan worden gezien. Vast staat ook dat [gedaagde] de huurpenningen als tussenpersoon is gaan/blijven incasseren. Dat hij dit namens de nieuwe eigenaar, de gemeente Lelystad, is gaan/blijven doen volgt ook uit het feit dat [gedaagde] vanaf de overdrachtsdatum -9 augustus 1999- geen huurpenningen meer heeft afgedragen aan de vorige eigenaar, Nuon, althans het tegendeel daarvan is niet gesteld, maar ook niet gebleken.
5.1.3.
Uit deze handelwijze van [gedaagde] valt af te leiden dat hij (stilzwijgend) akkoord is gegaan met het incasseren van de huurpenningen namens de nieuwe eigenaar, de gemeente Lelystad. Dat hij deze opdracht niet zou hebben aanvaard is niet gesteld maar blijkt ook niet uit zijn gedragingen. De rechtbank vindt steun voor haar oordeel ook in het e-mailbericht waarin [gedaagde] erkent dat “al in het verleden contact is geweest” tussen hem en de gemeente Lelystad. Dat [gedaagde] niet eerder dan de brief van de gemeente Lelystad van december 2008 heeft geweten dat de huur van de woning op zijn rekening werd overgemaakt, zoals hij ter zitting heeft verklaard, is gelet op het voorgaande niet geloofwaardig. Dat het e-mailbericht slechts een (vervallen) voorstel zou betreffen wordt evenmin gevolgd. [gedaagde] spreekt zelf over een eindafrekening en nergens uit blijkt dat dit slechts een voorstel, zonder enig rechtsgevolg, zou zijn. In het e-mailbericht erkent [gedaagde] de huurpenningen te hebben ontvangen en zegt expliciet toe de ontvangen huurpenningen te zullen overmaken, onder aftrek van zijn beheerskosten. Gelet op al deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat tussen [gedaagde] en de gemeente Lelystad sprake is geweest van een overeenkomst. Uit de expliciete erkenning van [gedaagde] in zijn e-mailbericht is de rechtbank van oordeel dat voldoende is gebleken dat [gedaagde] wist dat hij de verplichting had om de huurpenningen af te dragen. Vast staat dat hij hieraan niet heeft voldaan en daarmee staat ook vast dat hij tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen.
Beroep op verjaring
5.2.
[gedaagde] heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de vordering van de gemeente Lelystad is verjaard. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Periode december 2003-december 2008
Rechtsvorderingen tot betaling van huren verjaren door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden, zo blijkt uit artikel 3:307 van het Burgerlijk Wetboek, verder: BW. Krachtens artikel 3:317 BW wordt de verjaring van een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Vast staat dat de gemeente Lelystad eerst in december 2008 [gedaagde] verzocht heeft over te gaan tot betaling van de door hem geïncasseerde huurpenningen. Daarmee heeft de gemeente Lelystad de verjaring gestuit. Dit betekent dat de vordering van de gemeente Lelystad betrekking hebbend op niet afgedragen huurpenningen in de vijf jaar voorafgaand aan december 2008, niet verjaard is. Het gaat om huurpenningen in de periode van december 2003 tot en met november 2008, derhalve
95 maanden x € 204,20 = € 19.399,--. Dit bedrag zal worden toegewezen.
Periode augustus 1999-november 2003
Het beroep op verjaring betreffende de huurpenningen geïncasseerd in de periode van
9 augustus 1999 tot en met november 2003 slaagt. Gemeente Lelystad heeft zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde] afstand heeft gedaan van zijn beroep op verjaring gelet op zijn e-mailbericht. De rechtbank volgt dit verweer niet. Artikel 3:322 lid 2 BW bepaalt dat afstand van verjaring geschiedt door een verklaring van hem die de verjaring kan inroepen. De enkele erkenning van het bestaan van de schuld kan evenwel níet worden beschouwd als afstand van een verkregen verjaring. Vereist is dat de rechthebbende de bevoegdheid kent waarvan hij afstand doet. [gedaagde] heeft in zijn e-mailbericht weliswaar erkend dat hij de huurpenningen dient af te dragen maar hij heeft daarmee niet expliciet verklaard afstand te doen van zijn beroep op verjaring. Overigens, er is ook niet gebleken dat hij deze bevoegdheid kende. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de vordering betrekking hebbend op de huurpenningen geïncasseerd in de periode van 9 augustus 1999 tot en met november 2003, verjaard is. Het gaat om 52 maanden x € 204,20 = € 10.618,40. De vordering betreffende deze periode zal worden afgewezen.
Wettelijke rente
5.3.
Gemeente Lelystad heeft een bedrag van € 1.293,14 aan wettelijke rente gevorderd. In artikel 6:85 BW is bepaald dat de schuldenaar verplicht is tot vergoeding van schade wegens vertraging in de nakoming over de tijd waarin hij in verzuim is geweest. Het verzuim treedt in, wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld, en nakoming binnen deze termijn uitblijft, zo blijkt uit artikel 6:82 BW. Weliswaar heeft de gemeente Lelystad onweersproken gesteld dat zij op 27 juni 2011 [gedaagde] in gebreke heeft gesteld en dat [gedaagde] vanaf die datum wettelijke rente verschuldigd is, echter gesteld noch gebleken is welke termijn voor nakoming aan [gedaagde] is gegeven zodat niet vast is komen te staan vanaf welk moment [gedaagde] in verzuim is komen te verkeren. De rechtbank zal daarom de gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 27 juni 2011 afwijzen en toekennen op hierna te melden wijze.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.4.
Gemeente Lelystad heeft een bedrag van € 1.158,-- aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd maar heeft nagelaten te onderbouwen welke andere werkzaamheden dan die waarvoor de artikelen 237 tot en met 240 Rv een vergoeding plegen in te sluiten, zijn verricht. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen derhalve worden afgewezen.
Proceskosten
5.5.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van de gemeente Lelystad op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding €  105,79
- griffierecht 1.836,00
- salaris advocaat
1.130,00(2,5 punten × tarief € 452,00)
Totaal €  3.071,79

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan de gemeente Lelystad te betalen een bedrag van € 19.399,00 (negentien duizend driehonderd negenennegentig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van de dag van de dagvaarding, 7 januari 2013, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente Lelystad tot op heden begroot op € 3.071,79,
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2013.
MB/Vr