ECLI:NL:RBGEL:2013:6359

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
23 januari 2014
Zaaknummer
240340
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging en/of ontbinding van overeenkomsten binnen maatschap en aansprakelijkheid voor facilitaire kosten

In deze zaak, gewezen door de Rechtbank Gelderland op 13 november 2013, staat de vordering van [eisers] centraal, die bestaat uit een verzoek tot vernietiging en/of ontbinding van de overeenkomsten die zijn gesloten met [gedaagden]. De kern van het geschil betreft de vraag of er omstandigheden zijn die aanleiding geven tot deze juridische stappen. [Eiser sub 1] is in 2010 toegetreden tot de maatschappen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De eisers stellen dat zij niet voldoende zijn geïnformeerd over de financiële en juridische situatie binnen de maatschap, wat hen heeft doen besluiten om hun lidmaatschap op te zeggen. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de feiten en omstandigheden die door de eisers zijn aangevoerd, waaronder de vermeende wanprestatie van [gedaagden] en de schending van de informatieplicht. De rechtbank oordeelt dat de eisers onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun claims en dat de vrijwaring die hen is geboden, ook betrekking heeft op de door hen genoemde problemen. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van bedrog, dwaling of onrechtmatig handelen door [gedaagden]. De vorderingen van [eisers] worden afgewezen, en de zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling in reconventie, waarbij [gedaagden] haar vorderingen nader moet onderbouwen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/240340 / HA ZA 13-148
Vonnis van 13 november 2013
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 1],
gevestigd te [plaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 2],
gevestigd te [plaats],
3.
[eiser sub 3],
wonende te [plaats],
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser sub 4],
gevestigd te [plaats],
5.
[eiser sub 5],
wonende te [plaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. J. Goemans te Arnhem,
tegen
1. de burgerlijke maatschap
[gedaagde sub 1],
gevestigd te [plaats],
2. de burgerlijke maatschap
[gedaagde sub 2],
gevestigd te [plaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3],
gevestigd te [plaats],
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. R. van Biezen te Leidschendam.
Eisers in conventie, verweerders in reconventie zullen hierna gezamenlijk [eisers] (vrouwelijk enkelvoud) en ieder voor zich [eiser sub 1], [eiser sub 2], [eiser sub 3], [eiser sub 4] en [eiser sub 5] worden genoemd. Gedaagden in conventie, eiseressen in reconventie zullen hierna gezamenlijk [gedaagden] (vrouwelijk enkelvoud) en ieder voor zich [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 12 juni 2013
  • het verkort proces-verbaal van comparitie van 3 september 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] (destijds handelend onder de naam [eiser sub 1]) is in 2010 toegetreden tot de maatschap [gedaagde sub 1] en tot de maatschap [gedaagde sub 2]. De akte van toetreding dateert van 6 oktober 2010 en is namens [eiser sub 1] ondertekend door [eiser sub 5] (in privé en in hoedanigheid van bestuurder van [eiser sub 4], bestuurder van [eiser sub 1]) en [eiser sub 3] (in privé en in hoedanigheid van bestuurder van [eiser sub 1], bestuurder van [eiser sub 1]). In de akte van toetreding (waarin [eiser sub 1] wordt aangeduid met haar voormalige naam [eiser sub 1]) is onder meer het volgende bepaald.
Aanvang lidmaatschap
Partijen leggen hierbij vast dat de maatschap en de goodwillmaatschap ten aanzien van [eiser sub 1] een aanvang hebben genomen met ingang van 5 februari 2010. Economisch zal worden gehandeld als ware de toetreding per 1 januari 2010 geëffectueerd. Het betreft een toetreding tot het
Profitcenter [onderneming](genoegzaam bij partijen bekend), waarbij de onderneming wordt geëxploiteerd in [eiser sub 1] (= vorenbedoeld profitcenter), tot welk [onderneming] als enig winstgerechtigde toetreedt.
(…)
Vrijwaring
Aansprakelijkheden voortvloeiende uit de exploitatie van [gedaagden] tot en met 1 januari 2010 komen geheel voor rekening en risico van laatstgenoemde maatschap. [eiser sub 1] en [eiser sub 5] en [eiser sub 3] worden door [gedaagden] gevrijwaard van alle aansprakelijkheden uit welke hoofde dan ook waarvoor [gedaagden] wordt aangesproken over de periode vóór 1 januari 2010. Tevens worden [eiser sub 1], [eiser sub 5] en [eiser sub 3] door [gedaagden] gevrijwaard van alle aansprakelijkheden uit hoofde van de overeenkomst tussen [gedaagden] en haar bankier (=[bankier]) waarvoor [gedaagden] wordt aangesproken over de periode na 1 januari 2010.
(…)
2.2.
In de bij de akte van toetreding behorende bijlage 1 met als titel “Basisafspraken” is onder meer het volgende opgenomen.
De kosten over 1 januari 2010 t/m 30 juni 2010, zoals weergegeven in bijlage 2, die door/voor [eiser sub 1] zijn gemaakt tot en met 30 juni 2010 zullen door de heer [eiser sub 5] en mevrouw [eiser sub 3] aan [gedaagden] worden vergoed alvorens de aandelen aan hen/hun houdstervennootschappen worden geleverd (= opschortende voorwaarde).
Ook de kosten over het derde kwartaal 2010, inclusief een stuk rentevergoeding vanaf 17 juli 2010 tot de dag betaling over de kosten voor het eerste en tweede kwartaal 2010 (rentevergoeding is in het aangehechte overzicht meegenomen tot en met 16 juli 2010) zullen door de heer [eiser sub 5] en mevrouw [eiser sub 3] aan [gedaagden] worden vergoed en wel uiterlijk op 30 oktober 2010 (zie bijlage 2).
Deze kosten, waarin begrepen zijn onder meer de facilitaire dienstverlening [gedaagden] verricht voor [eiser sub 1], zijn berekend en in rekening gebracht conform de berekeningssystematiek van [gedaagden], die inmiddels bij de heer [eiser sub 5] en mevrouw [eiser sub 3] bekend en erkend is en qua systematiek door hen ook voor de toekomst erkend en aanvaard is. (…)
4. (…)
Met betrekking tot het winstaandeel van [eiser sub 1] en de vaststelling daarvan wordt volledigheidshalve vermeld dat de bij [gedaagden] gebruikelijke regelingen (…) in deze niet van toepassing zal zijn, maar in plaats daarvan een 3% regeling ten gunste van [gedaagde sub 3] komend van toepassing zal zijn en blijven.
Deze door [eiser sub 1] maandelijks aan [gedaagde sub 3] af te dragen vergoeding is 3 (drie) procent van alle door [eiser sub 1] en/of door haar (toekomstige) deelnemingen (…) gefactureerde omzet. (…)
5. Facilitaire diensten
Algemeen
[eiser sub 1] neemt gedurende haar lidmaatschap van de maatschap [gedaagden], evenals alle andere profitcenters van [gedaagden] de facilitaire diensten van de maatschap [gedaagden] resp. haar rechtsopvolger af op de in bijlage 3, 4 en 9 opgenomen voorwaarden en tegen de in die bijlage 3 (voor 2010 als voorbeeld) verplicht bepaalde kosten en conform de in bijlage 3, 4 en 9 weergegeven jaarlijks af te nemen facilitaire diensten.
(…)
Jaarlijks, voor het eerst met betrekking tot het jaar 2011, zal update van kosten plaatsvinden aan de hand van werkelijke facilitaire – en tevens [gedaagden] bestuurskosten – in het desbetreffende jaar, zie de hiervoor genoemde bijlage 3 voor de berekeningssystematiek.
(…)
Facturering zal ultimo van de maand plaatsvinden en betaling dient uiterlijk 30 dagen nadien plaats te hebben gevonden.
De door [eiser sub 1] af te nemen facilitaire diensten worden hierna (nogmaals) benoemd:
Vaktechniek:(…)
Automatisering:(…)
Marketing:(…)
Beroepsaansprakelijkheidsverzekering:(…)
Ecovis:(…)
Secretariaat bestuur:(…)
Bestuur:(…)
Juridische diensten maatschap:(…)
Meerwerk (…)
P&O: (…)
7. Uittreden van [eiser sub 1]/minimale duur maatschapsovereenkomst
Opzegging van het lidmaatschap van de maatschap [gedaagden] door [eiser sub 1] dient te geschieden met inachtneming alle bepalingen van de maatschapovereenkomst.
De maatschapsovereenkomst wordt aangegaan voor een minimale periode van vijf (5) jaar te rekenen vanaf de datum van ondertekening van de toetredingsakte.
Indien [eiser sub 1] c.q. haar vennoten daarmee in strijd handelt dan wel opzegt binnen een voornoemde periode van vijf (5) jaar en daarmee (onder andere) voortijdig de afname van de facilitaire diensten staakt, betekent dit een derving voor [gedaagden] vanwege het door haar ingerichte en daaruit voorvloeiende te dekken kosten van het facilitair apparaat.
In enig dergelijk geval van een strijdig handelen met de maatschapsovereenkomst door [eiser sub 1] dan wel opzegging binnen een periode van vijf (5) jaar zal, onafhankelijk van de omstandigheden van het geval, [eiser sub 1] een verplichting tot afname en betaling van de in het laatste exit jaar afgenomen facilitaire diensten en daarmee overeenkomende kosten en de drie (3) procent vergoeding continueren gedurende de initiële periode van vijf (5) jaar met een minimum van drie (3) jaar na exit. Indien opzegging plaatsvindt binnen de eerste drie (3) jaar van de initiële periode, wordt voor de berekening van de verplichte afname en betaling de exit omzet in dat kalenderjaar gesteld op € 1.000.000,00 (zegge één miljoen Euro) of de werkelijk omzet indien die hoger is, ongeacht de omstandigheid of de € 1.000.000,00 omzet is gerealiseerd in het exit jaar.
Indien [eiser sub 1] uittreedt als vennoot binnen deze periode van vijf (5) jaar, is zij gedurende deze vijf (5) jaar (en derhalve na haar feitelijke uittreden) (met het voornoemde minimaal aantal jaren) verplicht tot na exit voortgaande afname en betaling van:
a. a) alle door haar bij toetreding gecontracteerde facilitaire diensten conform de [gedaagden] facilitaire kosten/regelen (zoals verschuldigd in het jaar van exit) (het voornoemde minimum bedrag/omzet berekend) en
b) de betaling jaarlijks (na haar feitelijke uittreden) van de drie (3) procent vergoeding aan [gedaagde sub 3] conform de regelen gedefinieerd.
De minimale betaling van ad a) en ad b) zal na uittreden van haar bedragen minimaal drie (3) jaar (met het voornoemd minimum bedrag/omzet) onafhankelijk van de omstandigheden van het geval en ongeacht of en zo ja in hoeverre [eiser sub 1] van de facilitaire diensten gebruik heeft gemaakt tijdens de betaling van deze diensten.
(...)
De personal holdings van de heer [eiser sub 5] en mevrouw [eiser sub 3] verbinden zich ieder hoofdelijk tot betaling van de facilitaire kosten en de 3%-vergoeding zoals bedoeld onder dit punt 7 aan [gedaagden] resp. [gedaagde sub 3]
(…).
2.3.
In de bij de akte van toetreding behorende bijlage 2 zijn de kosten in de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 juni 2010 nader gespecificeerd.
2.4.
In de bij de akte van toetreding behorende bijlage 3 zijn de tarieven van de af te nemen facilitaire diensten nader gespecificeerd.
2.5.
[eisers] heeft bij brief van 3 oktober 2011 de overeenkomsten met [gedaagden] opgezegd. Uit die brief wordt het volgende geciteerd.
Tot het moment van onze toetreding op 6 oktober 2010 zijn wij op geen enkele wijze geïnformeerd over (mogelijke) conflicten en financiële zaken die spelen binnen de maatschap [gedaagden]. Voor onze toetreding hebben wij verzocht ons een due diligence onderzoek te laten uitvoeren naar de financiële en juridische zaken binnen de maatschap [gedaagden]. Hiervoor is ons geen toestemming verleend. Dit is door het bestuur van de maatschap opgelost door ons een vrijwaring te geven voor alle aansprakelijkheid die de maatschap loopt voor de periode tot onze toetreding van 1 januari 2010. Wij hebben dit geaccepteerd, aangezien wij er vanuit gingen dat wij vanaf het moment van toetreding door het bestuur volledig op de hoogte zouden worden gehouden over de lopende financiële en juridische zaken van de maatschap.
Onlangs is bij ons bekend geworden dat er binnen de maatschap [gedaagden] een aantal zaken spelen op financieel en juridisch gebied, waarbij wij als lid door het bestuur niet of onvoldoende over zijn geïnformeerd, maar die voor ons als vennoot van deze maatschap wel aansprakelijkheidsrisico’s tot gevolg kunnen hebben. De belangrijkste feiten en omstandigheden op een rij (niet noodzakelijkerwijs in chronologische volgorde:
  • [bank] heeft het account “[gedaagden]” onder bijzonder beheer geplaatst. Hoewel [eiser sub 1] gevrijwaard wordt voor alle verplichtingen jegens de bankier, is er een potentieel risico dat [eiser sub 1] aanzienlijke schade ondervindt van de slechte financiële gang van zaken bij maatschap [gedaagden] en gelieerde ondernemingen en mogelijk discontinuïteit van dienstverlening op het gebied van facilitaire zaken.
  • Door [dochter], een dochteronderneming van de maatschap [gedaagden], is bij de belastingdienst betalingsonmacht gemeld inzake de BTW. Hierover zijn wij als vennoten niet geïnformeerd.
  • Wij ontvangen als vennoten geen informatie over de tegen de maatschap lopende juridische procedures, waaronder, maar niet uitsluitend, met de maten van [plaats]. Inmiddels blijkt er door de maatschap [plaats] een rechtszaak te zijn aangespannen waarbij de maatschap [gedaagden] (en dus wij als vennoten) een van de gedaagden zijn. Inhoudelijke besprekingen hierover worden gehouden buiten de maatschap met als argument dat wij hierin geen partij zijn.
  • Sinds onze toetreding hebben wij geen enkele jaarrekening ontvangen van de maatschap [gedaagden] of voor haar dochterondernemingen die niet tot de profit centers behoren, zoals bijvoorbeeld [dochter], noch is aan ons toestemming gevraagd voor uitstel van opmaking van de jaarstukken.
  • Bij de aankoop door ons van de aandelen van [eiser sub 1] op 6 oktober 2010 was onderdeel van de transactie dat wij voor deze aandelen € 18.000 zouden betalen en dat op de bankrekening, die dezelfde dag aan ons zou worden overgedragen € 18.000 zou staan. Inmiddels bezitten wij documenten waarop te zien is dat op 15 oktober 2010 zonder ons daarin te kennen € 15.000 is overgemaakt naar de maatschap [gedaagden], terwijl hiervoor gezien de aandelenoverdracht geen formele bevoegdheid bestond. Tevens heeft de overdracht van de bankrekening naar ons nooit plaatsgevonden en waren wij genoodzaakt middels onze bevoegdheid als eigenaar de rekening zelf bij de [bankier] op te zeggen.
  • Wij zijn door het bestuur niet geïnformeerd over het feit dat de compliance officer van [bureau], [persoon], een officiële berisping heeft ontvangen van onze beroepsgroep en dit terwijl wij werken onder dezelfde vergunning en onder dezelfde beroepsaansprakelijkheidsvergunning.
(….) Al dit bovenstaande in ogenschouw genomen hebben wij besloten ons lidmaatschap van de maatschap [gedaagden] per 1 oktober 2011 op te zeggen en hiervoor geen enkele opzegtermijn in acht te nemen zoals opgenomen in de bijlage bij de akte van toetreding. Wij stellen hiervoor in de plaats een Service Level Agreement, waarbij [eiser sub 1] diensten van [gedaagden] tegen vooraf overeengekomen tarieven en voorwaarden afneemt, onder meer op het gebied van automatisering en vaktechniek. Hiervoor hebben wij een overeenkomst opgesteld, welke in de bijlage aan deze opzegging is meegenomen. (…).
2.6.
[eisers] heeft op 23 november 2012 als volgt aan [gedaagde sub 1] geschreven.
(…) Wij stellen dan ook vast dat door onze opzegging d.d. 3 oktober 2011 ons lidmaatschap van de maatschap zal zijn beëindigd per 31 december 2012.
Maar tevens stellen wij vast dat geen enkele verbetering is opgetreden in de in onze opzeggingsbrief benoemde punten die aanleiding zijn geweest om op te zeggen. Er zijn alleen maar nog meer zaken boven water gekomen waarover wij in het verleden niet eerder zijn geïnformeerd. En er zijn nog meer onderwerpen bij gekomen die de reeds gerezen vraagtekens verstrekken en bevestigen.
Laten we nog een keer helder zijn: als wij van te voren volledig geïnformeerd waren over wat er allemaal speelde binnen de maatschap, niet alleen intern maar ook extern, en over de financiële toestand van de maatschap, dan waren wij nooit lid geworden. (…)
Al met al komen wij tot het volgende: omdat de maatschap een wanprestatie levert en omdat wij niet en/of niet voldoende zijn geïnformeerd voor toetreding, waar dit wel had moeten gebeuren, kunnen wij niet gehouden worden aan de bepalingen van de maatschapsovereenkomst. Het doet nu even niet ter zake of dit nu dwaling of bedrog moet heten, of veranderde omstandigheden. Wel van belang is of jullie hieraan willen meewerken. Dat wil zeggen dat wij per 1 januari 2013 geen enkele facilitaire dienst meer zullen afnemen en ook verder geen verplichtingen hebben naar de maatschap. (…).
2.7.
[eisers] heeft vervolgens per brief op 14 december 2012 de overeenkomst met [gedaagden] vernietigd dan wel ontbonden. In die brief staat onder meer geschreven.
(…) Tot op heden hebben wij niet een inhoudelijke reactie mogen ontvangen. Wel heeft u op 30 november 2012 aangegeven daaraan niet te willen meewerken. Thans vragen wij uw aandacht voor het volgende.
Hierbij delen wij u mede dat wij op grond van de benoemde wanprestatie dan wel dwaling en/of bedrog en/of onvoorziene omstandigheden de overeenkomst met u d.d. 4 oktober 2010 zoals getekend op 6 oktober 2010 (Akte van toetreding met kenmerk (….)) ontbinden met ingang van heden. Aangezien de betreffende overeenkomst feitelijk enkel betreft een overeenkomst tot het afnemen van een aantal diensten, en dus niet een overeenkomst tot het aangaan van een maatschap ondanks de benoeming daartoe, is deze ontbinding rechtsgeldig. (…).
2.8.
Bij vonnis in kort geding van 27 oktober 2013 heeft de voorzieningenrechter afgewezen de vorderingen van [gedaagde sub 1] en [dochter] jegens [eiser sub 1], [eiser sub 4] en [eiser sub 2] strekkende tot betaling van de maandelijkse voorschotten voor facilitaire diensten, voor zover deze niet zijn voldaan, over de jaren 2010 tot en met 2012 en voor de toekomst, tot 6 oktober 2015, alsmede tot betaling van een aantal andere facturen.

3.De vordering en het verweer in conventie

3.1.
[eisers] vordert – samengevat –:
I.
primaireen verklaring voor recht dat de overeenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd dan wel ontbonden met verklaring dat [eisers] niets meer verplicht is aan [gedaagden],
subsidiairde vernietiging dan wel ontbinding van de overeenkomsten met bepaling dat [eisers] niets meer verplicht is aan [gedaagden],
meer subsidiaireen wijziging van de gevolgen van de overeenkomsten in die zin dat het nadeel van [eisers] wordt opgeheven,
II. de hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling aan [eisers] van schadevergoeding nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2013,
III. de hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis en de nakosten van € 131,00 zonder betekening van dit vonnis dan wel € 199,00 met betekening aan [gedaagden]
3.2.
[eisers] legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. [eisers] beroept zich op (buitengerechtelijke) vernietiging en/of ontbinding van de tussen partijen gesloten overeenkomsten omdat de overeenkomsten niet kwalificeren als maatschapsovereenkomst in de zin van artikel 7A:1655 BW en sprake is van bedrog, dwaling, onrechtmatig handelen, toerekenbaar tekortschieten dan wel onvoorziene omstandigheden. Volgens [eisers] heeft [gedaagden] ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten en ook daarna (opzettelijk) informatie achtergehouden en is [gedaagden] de tegenover [eisers] in acht te nemen zorgplicht niet nagekomen. Meer in het bijzonder stelt [eisers] dat haar niets is medegedeeld ten aanzien van de omstandigheden als door haar opgesomd in de brief van 3 oktober 2011. [gedaagden] wist althans moest begrijpen dat met deze informatie [eisers] de overeenkomsten niet zouden hebben getekend. Het voornoemde zwijgen althans niet verstrekken van de informatie is een schending van de informatieplicht die op [gedaagden] rustte uit hoofde van de betamelijkheid in het maatschappelijk verkeer en de redelijkheid en billijkheid ex artikel 6:248 BW.
3.3.
[gedaagden] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De vordering en het verweer in reconventie

4.1.
[gedaagden] vordert:
de hoofdelijke veroordeling van [eiser sub 1], [eiser sub 4] en [eiser sub 1] tot betaling aan [gedaagde sub 1] van een bedrag van € 236.789,48, zijnde de openstaande posten tot 8 januari 2013, te vermeerderen met de contractueel overeengekomen rente over de onbetaalde facturen,
de hoofdelijke veroordeling van [eiser sub 1], [eiser sub 4] en [eiser sub 1] tot betaling aan [gedaagde sub 1] van een bedrag van € 4.484,28 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf twee dagen na betekening van dit vonnis,
de hoofdelijke veroordeling van [eiser sub 1], [eiser sub 4] en [eiser sub 1] tot betaling aan [gedaagde sub 1] de maandelijkse voorschotnota’s van € 11.616,- inclusief btw vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015 subsidiair tot 6 oktober 2015,
[eiser sub 1] te gelasten om tot mei 2016 jaarlijks uiterlijk per 1 mei van het opvolgende jaar de voor de eindafrekening van facilitaire kosten en de 3%-regeling noodzakelijke gegevens aan te leveren over het voorgaande jaar, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per week dat [eiser sub 1] daarmee in gebreke blijft, een deel van een week tot een volledige week rekenend,
de hoofdelijke veroordeling van [eiser sub 1], [eiser sub 4] en [eiser sub 1] in de proceskosten.
4.2.
[gedaagden] legt aan haar vorderingen ten grondslag – samengevat – dat [eiser sub 1], [eiser sub 4] en [eiser sub 1] gehouden zijn de ingevolge de overeenkomst van 6 oktober 2010 op hen rustende betalingsverplichtingen na te komen.
4.3.
[eiser sub 1], [eiser sub 4] en [eiser sub 1] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie

5.1.
In het midden kan blijven of er sprake is van een maatschap gelet op het hierna volgende.
5.2.
Kern van het geschil betreft de vraag of er sprake is van omstandigheden die ertoe kunnen leiden dat de overeenkomsten kunnen worden vernietigend en/of ontbonden en/of dat de gevolgen van de overeenkomsten kunnen worden gewijzigd. Hieromtrent geldt het volgende. Ter comparitie heeft [eisers] haar vordering nader toegelicht. Zij heeft benadrukt dat de in de brief van 3 oktober 2011 genoemde omstandigheden ten grondslag liggen aan alle vorderingen. [gedaagden] heeft haar zorgplicht geschonden door ten onrechte (1) niet te melden dat [bank] het account “[gedaagden]” onder bijzonder beheer heeft geplaatst, (2) niet mede te delen dat een dochteronderneming van [gedaagden] betalingsonmacht heeft gemeld inzake btw, (3) geen informatie te geven over de tegen [gedaagde sub 1] lopende juridische procedures, waaronder, maar niet uitsluitend, met de maten in [plaats], (4) sinds de toetreding van [eiser sub 1] geen jaarrekening te verstrekken en ook geen toestemming te vragen voor uitstel voor het opmaken van de jaarstukken en (5) geen informatie te geven over de berisping van de compliance officer van [bureau], [persoon], terwijl [eisers] werkt onder dezelfde vergunning en dezelfde beroepsaansprakelijkheidsvergunning (bedoeld zal zijn: beroepsaansprakelijkheidsverzekering). Daarnaast heeft [gedaagde sub 3] in weerwil van de 3%-regeling en zonder opdracht van [eisers] al haar werkzaamheden in rekening gebracht, aldus [eisers]
5.3.
[gedaagden] betwist de stellingen van [eisers] Volgens [gedaagden] is [eiser sub 1] voor en bij toetreding geen informatie onthouden over conflicten en financiële kwesties binnen [gedaagde sub 1]. Zij wijst erop dat [eisers] bijna tien maanden bij [gedaagden] betrokken was alvorens de overeenkomst van 6 oktober 2010 is aangegaan en dat [eiser sub 3] en [eiser sub 5] gelijk alle maten van de maatschap konden beschikken over alle door hen gewenste informatie. Dat [eisers] ten tijde van de toetreding wist of kon weten van de mogelijke juridische en financiële problemen bij [gedaagde sub 1] blijkt volgens [gedaagden] onder meer uit de in overeenkomst van 6 oktober 2010 ten behoeve van [eisers] opgenomen vrijwaring die mede betrekking heeft op de kwestie met [bank], de betalingsonmacht inzake de btw en het geschil met de maten in [plaats]. Daarnaast blijkt dit uit de welbewuste keuze van [eisers] om af te zien van een due diligence en geen nader onderzoek te doen naar de eventuele juridische en financiële risico’s. Bovendien volgt uit de verslaglegging van de maatschapsvergaderingen dat er bijvoorbeeld op 2 november 2010 in aanwezigheid van [eiser sub 3] en [eiser sub 5] is gesproken over lopende juridische procedures. Ook wisten [eiser sub 3] en [eiser sub 5] dat nog niet alle jaarrekeningen van de maatschap en haar ondernemingen gereed waren en dat [persoon] een berisping had ontvangen, althans zij konden deze zaken weten omdat zij waren uitgenodigd voor de vergaderingen waarin deze kwesties zijn besproken. Voor zover [eiser sub 3] en [eiser sub 5] over de door hen genoemde kwesties niet of onvoldoende waren geïnformeerd, treft [gedaagden] daarvan geen verwijt. [eiser sub 3] en [eiser sub 5] hebben zelf gekozen niet bij alle vergaderingen aanwezig te zijn. Daar komt bij dat geen sprake is van schade door het later gereed komen van de jaarstukken en de berisping van [persoon], aldus telkens [gedaagden] Wat betreft [gedaagde sub 3] wordt als verweer aangevoerd dat [eiser sub 1] steeds heeft getekend voor de bij haar naast de 3%-regeling in rekening gebrachte kosten en dat – voor zover er teveel kosten zouden zijn berekend – geen sprake is van een tekortkoming die een vernietiging of ontbinding van de overeenkomst van 6 oktober 2010 rechtvaardigt.
5.4.
De rechtbank overweegt als volgt. [gedaagden] heeft – gezien haar hiervoor weergegeven verweer – gemotiveerd weersproken dat sprake is (geweest) van omstandigheden die tot de conclusie kunnen leiden dat sprake is van bedrog, dwaling, onrechtmatig handelen, toerekenbaar tekort schieten dan wel onvoorziene omstandigheden. Het had op de weg van [eisers] gelegen om haar stellingen vervolgens nader te onderbouwen. Dat heeft zij echter nagelaten. Zij heeft meer in het bijzonder niet betwist dat de in de overeenkomst van 6 oktober 2010 opgenomen vrijwaring ook ziet op de kwestie met [bank], de betalingsonmacht inzake de btw en het geschil met de maten in [plaats]. Dat betekent dat niet valt in te zien waarom er op die punten sprake zou zijn van een (verdere) informatieplicht of zorgplicht van [gedaagden] Daarnaast heeft [eiser sub 3] ter zitting verklaard dat [eisers] heeft afgezien van een due diligence onderzoek omdat [gedaagden] de onder 2.1. opgenomen vrijwaring en een balansgarantie voor [eiser sub 1] had verstrekt. Voor zover er dan al een informatieplicht en/of zorgplicht zou zijn geschonden, staat daar tegenover dat [eisers] zelf niet aan haar onderzoeksplicht heeft voldaan. [eisers] heeft verder niet betwist dat zij tot 3 oktober 2011 niet bij iedere vergadering aanwezig is geweest waarvoor zij was uitgenodigd, terwijl zij heeft erkend vanaf 3 oktober 2011 ervoor te hebben gekozen geen vergadering meer bij te wonen. Het is dan aan haar zelf te wijten dat ze bepaalde informatie heeft gemist. Van onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW kan dan ook geen sprake zijn. [eisers] heeft voorts niet of onvoldoende concreet gesteld dat zij schade heeft geleden door de uitgestelde totstandkoming van de jaarstukken of de berisping van [persoon]. Nu niet meer of andere stellingen aan de vorderingen ten grondslag zijn gelegd, kan niet worden vastgesteld dat sprake is van wanprestatie of onrechtmatigde daad dan wel dwaling, bedrog of onvoorziene omstandigheden. Daarom zijn de vorderingen niet toewijsbaar en is er geen grond om [eisers] toe te laten tot het leveren van bewijs. Hieraan kan niet afdoen, indien al juist, de stelling van [eisers] dat [gedaagde sub 3] haar teveel kosten in rekening heeft gebracht, nu zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien dat zulks een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst van 6 oktober 2010 oplevert.
5.5.
De overige stellingen van partijen kunnen onbesproken blijven, nu deze niet ter zake van het onderhavige geschil dienend zijn of tot een andersluidend oordeel zullen leiden.
5.6.
In afwachting van de beoordeling in reconventie zal iedere verdere beslissing in conventie worden aangehouden.
in reconventie
5.7.
[gedaagden] stelt zich op het standpunt dat [eiser sub 1] zich op grond van de overeenkomst van 6 oktober 2010 met bijlagen heeft verbonden om de in bijlage 1 onder 5. genoemde facilitaire diensten af te nemen gedurende een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf de dag van de ondertekening. Echter met een minimum periode van drie jaar na exit, zodat door de opzegging per 31 december 2012 de verplichting tot afname eindigt per 31 december 2015. Een aantal van die diensten wordt aangeboden tegen een vaste prijs, zoals automatisering. Dit is een vaste prijs per werkplek. Ook vaktechniek wordt per (relevante) medewerker in rekening gebracht. Andere kosten worden doorberekend op basis van een percentage van de omzet. In de contracten is nader omschreven welke kosten worden doorberekend en volgens welke methode of verdeelsleutel. Maandelijks worden deze kosten op basis van voorschotnota’s in rekening gebracht en na ontvangst van de jaarstukken en de bezettingsinformatie (aantal medewerkers) wordt een eindafrekening opgesteld, waarbij de reeds gefactureerde voorschotten worden verrekend. [eiser sub 4] en [eiser sub 1] zijn op grond van de overeenkomst van 6 oktober 2010 hoofdelijk aansprakelijk voor de openstaande schulden aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3], aldus telkens [gedaagden]
5.8.
[eiser sub 1], [eiser sub 4] en [eiser sub 1] voeren in de eerste plaats als verweer aan dat de vorderingen tot betaling van de openstaande en toekomstige facturen niet aan [gedaagde sub 1] toekomt. Zij stellen dat die facturen zijn verstuurd door de besloten vennootschap [dochter]en dat deze vennootschap geen partij is in deze procedure. De rechtbank verwerpt dit verweer, nu [gedaagden] onderbouwd heeft gesteld dat [gedaagde sub 1] bevoegd is op eigen naam alle vorderingen van [dochter] op [eisers] te incasseren, terwijl [eisers] heeft nagelaten haar betwisting hiervan nader te onderbouwen.
5.9.
[eiser sub 1], [eiser sub 4] en [eiser sub 1] voeren voorts als verweer aan dat de ingeroepen vernietiging dan wel ontbinding maakt dat [gedaagde sub 1] op grond van de overeenkomst van 6 oktober 2010 van hen niets meer te vorderen kan hebben. Van een vernietiging dan wel ontbinding van die overeenkomst kan evenwel geen sprake zijn, gezien hetgeen in conventie is geoordeeld. Het verweer faalt dus. Hetzelfde geldt voor het beroep op verrekening van [eiser sub 1], [eiser sub 4] en [eiser sub 1] omdat [gedaagde sub 1] volgens hen in de advisering aan [eiser sub 1] zou zijn tekortgeschoten. Voor zover aan het beroep op verrekening niet dezelfde verwijten ten grondslag zijn gelegd als waarover in conventie is geoordeeld, heeft te gelden dat de rechtbank het beroep op verrekening afwijst met toepassing van artikel 6:136 BW.
5.10.
Naast de hiervoor besproken meer algemene verweren hebben [eiser sub 1], [eiser sub 4] en [eiser sub 1] ook meer specifiek verweer gevoerd tegen de vorderingen van [gedaagden] en – voor zover van toepassing – de daaraan ten grondslag liggende facturen, met dien verstande dat [eiser sub 1], [eiser sub 4] en [eiser sub 1] ter comparitie de verschuldigdheid van de van het bedrag van € 236.789,48 deel uitmakende telefoonkosten ten bedrage van € 2.603,94 hebben erkend, zodat dit laatste bedrag voor toewijzing gereed ligt. Op de zitting heeft [gedaagden] de gegrondheid van haar vorderingen en de gemotiveerd betwiste facturen nader toegelicht. Gelet hierop en gezien de omvang van de met de vorderingen van [gedaagden] gemoeide bedragen en het grote aantal facturen dat concreet is betwist, ziet de rechtbank aanleiding [gedaagden] in de gelegenheid te stellen zich nader bij akte uit te laten over haar vorderingen en per factuur gemotiveerd aan te geven op grond waarvan de daarin opgenomen bedragen door [eiser sub 1] zijn verschuldigd en per bedrag te vermelden of sprake is van een voorschot of van meerwerk. De zaak zal daarom naar de rol worden verwezen.
5.11.
Iedere verdere beslissing in reconventie zal worden aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
6.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
27 november 2013voor het nemen van een akte door [gedaagden] over hetgeen is vermeld onder 5.10., waarna [eisers] op de rol van twee weken daarna een antwoordakte kan nemen,
6.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2013.