Op 20 december 2013 heeft de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, uitspraak gedaan in de zaak betreffende de terbeschikkingstelling van de betrokkene, die op 15 september 1998 was veroordeeld tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wegens opzettelijke brandstichting. De officier van justitie had op 22 augustus 2013 een vordering ingediend tot verlenging van de terbeschikkingstelling met een jaar. Tijdens de zitting op 6 december 2013 zijn verschillende deskundigen gehoord, waaronder psychologen en reclasseringswerkers, die hun adviezen gaven over de situatie van de betrokkene. De deskundigen gaven aan dat de betrokkene een chronisch psychotisch toestandsbeeld vertoont en dat er een hoog recidivegevaar is, wat een langdurige begeleiding en toezicht vereist.
De rechtbank heeft de processtukken en het adviesrapport van de kliniek bestudeerd, waarin werd geadviseerd om de terbeschikkingstelling te beëindigen. De rechtbank overwoog dat de betrokkene, ondanks zijn problematiek, in dezelfde zorgsetting kan blijven functioneren, ook als de terbeschikkingstelling zou eindigen. De rechtbank concludeerde dat de terbeschikkingstelling niet voorwaardelijk was beëindigd, wat in strijd is met de wet. De rechtbank oordeelde dat een onmiddellijke beëindiging van de terbeschikkingstelling niet zou leiden tot een abrupte vrijlating, aangezien er een overgang naar een opname onder de Wet BOPZ zou plaatsvinden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling afgewezen, met inachtneming van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank besloot dat de betrokkene onder de rechterlijke machtiging dezelfde zorg en begeleiding zou ontvangen, wat het recidiverisico op een aanvaardbaar niveau zou houden. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken op 20 december 2013.