ECLI:NL:RBGEL:2013:5975

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 december 2013
Publicatiedatum
20 december 2013
Zaaknummer
05/075072-98
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verlenging van terbeschikkingstelling in strafzaak

Op 20 december 2013 heeft de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, uitspraak gedaan in de zaak betreffende de terbeschikkingstelling van de betrokkene, die op 15 september 1998 was veroordeeld tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wegens opzettelijke brandstichting. De officier van justitie had op 22 augustus 2013 een vordering ingediend tot verlenging van de terbeschikkingstelling met een jaar. Tijdens de zitting op 6 december 2013 zijn verschillende deskundigen gehoord, waaronder psychologen en reclasseringswerkers, die hun adviezen gaven over de situatie van de betrokkene. De deskundigen gaven aan dat de betrokkene een chronisch psychotisch toestandsbeeld vertoont en dat er een hoog recidivegevaar is, wat een langdurige begeleiding en toezicht vereist.

De rechtbank heeft de processtukken en het adviesrapport van de kliniek bestudeerd, waarin werd geadviseerd om de terbeschikkingstelling te beëindigen. De rechtbank overwoog dat de betrokkene, ondanks zijn problematiek, in dezelfde zorgsetting kan blijven functioneren, ook als de terbeschikkingstelling zou eindigen. De rechtbank concludeerde dat de terbeschikkingstelling niet voorwaardelijk was beëindigd, wat in strijd is met de wet. De rechtbank oordeelde dat een onmiddellijke beëindiging van de terbeschikkingstelling niet zou leiden tot een abrupte vrijlating, aangezien er een overgang naar een opname onder de Wet BOPZ zou plaatsvinden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling afgewezen, met inachtneming van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank besloot dat de betrokkene onder de rechterlijke machtiging dezelfde zorg en begeleiding zou ontvangen, wat het recidiverisico op een aanvaardbaar niveau zou houden. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken op 20 december 2013.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/075072-98
Datum zitting : 06 december 2013
Datum uitspraak : 20 december 2013
Beslissing van de meervoudige kamer naar aanleiding van de vordering tot verlenging van de TBS ingediend door

de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland

betreffende de terbeschikkinggestelde

naam: [betrokkene], hierna: betrokkene,

geboren op : [geboortedatum],
thans verblijvende te [adres].
Raadsman : mr. J.A. Schadd, advocaat te Arnhem.

Procedure

Betrokkene is op 15 september 1998 bij vonnis van de rechtbank te Arnhem veroordeeld tot onder meer terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege ter zake van opzettelijke brandstichting, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
De vordering van de officier van justitie in dit arrondissement van 22 augustus 2013, ter griffie van deze rechtbank ingekomen op 27 augustus 2013, strekt tot verlenging van de bij laatstgenoemd vonnis opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege met betrekking tot betrokkene voor de duur van één jaar.
De rechtbank heeft kennis genomen van de processtukken, waaronder het adviesrapport van de kliniek d.d. 30 juli 2013 en een afschrift van de aantekeningen, beide als bedoeld in artikel 509o, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. In voornoemd adviesrapport wordt geadviseerd de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege te beëindigen. Daarnaast is op initiatief van de kliniek de reclassering gevraagd een maatregelenrapport op te stellen.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van:
  • de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 26 november 2013. Hierin is ter zake betrokkene een voorlopige machtiging verleend onder de opschortende voorwaarde dat de terbeschikkingstelling onvoorwaardelijk is geëindigd, tot 26 mei 2014.
  • een reclasseringsrapport, d.d. 26 september 2013. In voornoemd reclasseringsrapport wordt geadviseerd betrokkene in aanmerking te laten komen voor een voorwaardelijke beëindiging van de maatregel van terbeschikkingstelling.
Ter zitting van 06 december 2013 zijn gehoord:
- betrokkene;
- voornoemde raadsman mr. J.A. Schadd;
- deskundige [psycholoog], GZ-psycholoog en hoofd behandeling;
- deskundige [psycholoog], reclasseringswerker;
- deskundige [reclasseringsmedewerker], reclasseringswerker, en
- de officier van justitie, mr. P.A. de Boer.
De officier van justitie heeft ter zitting aangevoerd dat de maatregel van terbeschikkingstelling dient te worden verlengd met één jaar onder beëindiging van de dwangverpleging met daarbij de voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering.
De raadsman van betrokkene heeft het woord gevoerd en gepleit voor beëindiging van de maatregel. Voor betrokkene is een voorlopige rechterlijke machtiging afgegeven, welke ingaat op het moment dat de terbeschikkingstelling wordt beëindigd. Betrokkene zal in dezelfde behandel- dan wel zorgsetting blijven, zodat voldoende waarborgen ter voorkoming van recidive zijn gegeven.

Overwegingen

In bovengenoemd adviesrapport van de kliniek staat -onder meer- het volgende vermeld:

“4.4 Recidivegevaar

Het risicomanagement zal bij de heer [betrokkene] levenslang aangewezen zijn. De heer [betrokkene] is een kwetsbare, moeilijk begeleidbare man die afhankelijk zal blijven van externe structurering en begrenzing. Er is sprake van een chronisch psychotisch toestandsbeeld bij een man die neigt tot grensoverschrijdend gedrag. Er is een gebrek aan zelfinzicht en het is niet de verwachting dat de heer [betrokkene] tijdens het resocialisatietraject nog veel groei door zal maken. Extern toezicht, begeleiding en structuur zal dus langdurig binnen een gedwongen kader moeten plaatsvinden.

Recidivegevaar t. a. v. het TBS indexdelict
Het indexdelict heeft plaatsgevonden in een hulpverleningscontext, waar de heer [betrokkene] zich onvoldoende gehoord en begrepen voelde. Deze thematiek is nog altijd actueel. Door externe controle, begrenzing en intensieve begeleiding wordt het risico gemanaged. Dit is en blijft echter een voortdurend afstemmen van behoeften omdat - psychotische en persoonlijkheids - problematiek niet zal verschuiven. (…)

BOX 9 SAMENVATTING Specifieke conclusie en prognose

Samenvattende beschrijving m.b.t. het verband tussen stoornis, gevaar, geboden behandeling en de prognose
De primaire stoornis (schizofrenie) zal niet genezen. De heer [betrokkene] is middels de huidige medicatie afdoende gestabiliseerd en bovendien medicatietrouw. Bij voortgezette behandeling en toezicht is de prognose ten aanzien van het recidiverisico goed.
Prognose in relatie tot de geclassificeerde stoornis (zie Box 2, 2.1)
De heer [betrokkene] verblijft nog steeds op de afdeling langdurige zorg van [instelling 1]. De reclassering is inmiddels al een jaar betrokken bij het traject van de heer [betrokkene]. Bij de multidisciplinaire bespreking is op 11 juli 2013 door [instelling 1] bevestigd dat de heer [betrokkene] daar in zorg kan blijven, ook wanneer de tbs-maatregel wordt vervangen door een RM in het kader van de Wet BOPZ. Zelf opteert de heer [betrokkene] hier voor.
Advies verlenging TBS maatregel
Gezien de bovengeschetste omstandigheid dat het ministerie (in navolging van het AVT) géén proefverlof wil toestaan, terwijl de rechtbank en het gerechtshof in Arnhem aandringen op afwikkeling van de TBS adviseren wij deze juridische patstelling als volgt te doorbreken.
Wij adviseren de tbs-maatregel te beëindigen. Wij adviseren middels een rechterlijke machtiging een overgang naar de Wet BOPZ te bewerkstelligen.“
Ter zitting heeft de deskundige het rapport aangevuld in die zin dat de voorkeur van de kliniek uitgaat naar een beëindiging van de terbeschikkingstelling onder plaatsing van betrokkene op basis van de afgegeven rechterlijke machtiging. Betrokkene zou lange tijd begeleiding nodig hebben. Gezien de problematiek bij betrokkene kan hij op basis van de rechterlijke machtiging binnen [instelling 2] goed blijven functioneren.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting leidt de rechtbank af dat het risicomanagement van betrokkene in [instelling 2] adequaat is om het recidiverisico door betrokkene op een aanvaardbaar laag niveau te handhaven. Betrokkene kan zowel in het kader van een rechterlijke machtiging als in het kader van een voorwaardelijke beëindiging opgenomen blijven in [instelling 2] en zal (ongeacht het kader) dezelfde zorg, begeleiding en behandeling krijgen. Derhalve dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verlenging van de terbeschikkingstelling wel aangewezen is.
Artikel 509t, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat beëindiging van de terbeschikkingstelling niet plaatsvindt dan nadat de verpleging van overheidswege gedurende minimaal een jaar voorwaardelijk beëindigd is geweest. De rechtbank stelt vast dat de terbeschikkingstelling van betrokkene niet voorwaardelijk beëindigd is geweest.
In de nota van wijziging, [1] waarbij het invoeren van deze zinsnede in artikel 509t tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is voorgesteld, staat hierover, voor zover thans van belang, het volgende opgemerkt:
“De voorgestelde wijziging van artikel 509t Wetboek van Strafvordering vloeit voort uit een toezegging van de toenmalige Staatssecretaris van Justitie aan de Tweede Kamer, gedaan tijdens het Algemeen Overleg van 14 mei 2009. Zij zegde toe de wenselijkheid en haalbaarheid te laten onderzoeken van omzetting van de contraire beëindiging van de
maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging in een voorwaardelijke beëindiging van de tbs. De aanleiding hiertoe was de volgende:
Als de rechter de tbs met verpleging contrair aan de adviezen van deskundigen beëindigt, heeft dat tot gevolg dat de tbs-gestelde zonder enige vorm van begeleiding nog dezelfde dag wordt vrijgelaten. Een dergelijke abrupte terugkeer in de maatschappij vergroot het recidive risico. Wanneer aan de beëindiging van de tbs voorwaarden worden verbonden, zodat de reclassering en het forensisch psychiatrisch centrum maximaal toezicht kunnen houden, vindt de terugkeer van de tbs-gestelde geleidelijker en met meer waarborgen omkleed plaats.
Naar aanleiding van de bovengenoemde toezegging is een nadere inventarisatie opgemaakt van het aantal contraire beëindigingen in de jaren 2008—2009 en van een aantal losse dossiers uit de jaren 2005—2007. Deze inventarisatie gaf hetzelfde beeld te zien als uit het door het WODC verrichte onderzoek naar voren kwam. Een harde contraire beëindiging komt nog steeds zeer weinig voor.
Ik acht het echter in het algemeen wenselijk de terugkeer van de terbeschikkinggestelde in de maatschappij goed voor te bereiden teneinde het recidiverisico zoveel mogelijk te beperken. Door middel van een periode waarin de terbeschikkingstelling met tenminste één of anders met twee jaar wordt verlengd, terwijl tegelijkertijd de verpleging voorwaardelijk wordt beëindigd, kan de terbeschikkinggestelde zich onder toezicht van de
reclassering weer in het maatschappelijk verkeer begeven. In deze periode verblijft de terbeschikkinggestelde niet meer in de kliniek en staat hij onder forensisch psychiatrisch toezicht. Het forensisch psychiatrisch toezicht is een vernieuwde vorm van toezicht op tbs-gestelden waarbij de reclassering en het forensisch psychiatrisch centrum, ieder vanuit de eigen expertise, betrokken zijn bij het toezicht. Op deze wijze kan optimaal vorm aan de terugkeer in de maatschappij worden gegeven. De voorgestelde wijziging beoogt een dergelijke voorwaardelijke beëindiging van de verpleging na een periode van verpleging van overheidswege in alle gevallen te realiseren en daarmee ook het probleem van de contraire beëindiging op te lossen. Hierbij is de tijd van een jaar bedoeld als minimale periode. De voorwaardelijke beëindiging van de verpleging kan op grond van artikel 38j, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, in totaal ten hoogste negen jaar duren.”
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat doel en strekking van deze bepaling in artikel 509t, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering is het tegengaan van een abrupte beëindiging van de terbeschikkingstelling, waarbij sprake kan zijn van een verhoging van het recidiverisico.
De rechtbank overweegt dat indien de terbeschikkingstelling van betrokkene per direct zou worden beëindigd, er geen sprake zal zijn van een abrupte beëindiging (dan wel een ‘vrijlating’ op dezelfde dag). Immers, er zal, gelet op de afgegeven voorwaardelijke rechtelijke machtiging, op dat moment een naadloze overgang plaatsvinden naar een opname in het kader van de BOPZ op basis van de afgegeven rechterlijke machtiging. Betrokkene zal opgenomen blijven te [instelling 2] en zal daar een adequate begeleiding, zorg en behandeling krijgen, gelijk aan het huidige risicomanagement. De feitelijke situatie voor betrokkene zou niet wezenlijk verschillen.
Naar het oordeel van de rechtbank is een beëindiging van de terbeschikkingstelling in dit specifieke geval geenszins in strijd met doel en strekking van artikel 509t, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Gelet op het voorgaande en nu het recidiverisico binnen een kader van een rechtelijke machtiging op een aanvaardbaar laag niveau gehandhaafd zal blijven, is de rechtbank, met het oog op de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, van oordeel dat een beëindiging van de terbeschikkingstelling in dit geval aangewezen is.
De rechtbank zal dan ook de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling afwijzen.
De rechtbank zal dan ook beslissen als hierna te melden en neemt daarbij de desbetreffende wetsartikelen in aanmerking.

BESLISSING:

Wijst afde vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling van [betrokkene].
Aldus gegeven door mr. A.M. van Gorp, voorzitter, mr. N.K. van den Dungen-Dijkstra en mr. M.G.J. Post, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 20 december 2013

Voetnoten

1.Nota van wijziging, Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 337, nr. 7.