2.Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser geen arbeidsovereenkomst met [naam onderneming] heeft gehad. Eiser was daarom geen werknemer en was derhalve niet verzekerd voor de WW en de ZW, omdat niet is voldaan aan de vereisten daarvoor zoals vermeld in artikel 3 van de WW en artikel 3 van de ZW. Eiser had dan ook met ingang van 1 augustus 2011 geen recht op ziekengeld, noch had hij recht op een uitkering krachtens hoofdstuk IV van de WW. Eiser heeft in dit verband zijn inlichtingenverplichting geschonden, zodat terecht is overgegaan tot het met terugwerkende kracht intrekken van de toekenningsbeslissingen. Daaruit vloeit voort dat eveneens terecht het onterecht betaalde ziekengeld en de onterecht betaalde WW-uitkering van hem zijn teruggevorderd.
3.1De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of uit het in onderhavige zaak van belang zijnde feitencomplex kan worden afgeleid of ten tijde in geding sprake was van een dienstbetrekking tussen eiser en [naam onderneming] Verweerder heeft deze vraag ontkennend beantwoord. Eiser heeft betoogd dat wel sprake was van een dienstbetrekking.
3.2Uit het bepaalde in de artikelen 3, eerste lid, van de WW en 3, eerste lid, van de ZW volgt dat werknemer is de natuurlijke persoon, die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
3.3Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon. Daarbij merkt de rechtbank op dat alleen als aan alle criteria is voldaan, er sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Hierbij moet, aldus de CRvB, acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien, en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stonden, maar dient ook acht te worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun overeenkomst en aldus daaraan inhoud hebben gegeven.
3.4Gelet op het verhandelde ter zitting is tussen partijen niet in geschil dat – al ware er een gezagsverhouding – deze zou moeten bestaan tussen [naam algemeen directeur], als aandeelhouder en vertegenwoordiger van de onderneming, en eiser als werknemer.
3.5In de Beleidsregels beoordeling dienstbetrekking (hierna: Beleidsregels) is met betrekking tot de gezagsverhouding het volgende bepaald: “Een gezagsverhouding kan worden aangenomen als de opdrachtgever met betrekking tot de werkzaamheden in principe opdrachten en aanwijzingen kan geven die de opdrachtnemer dient op te volgen. In hoeverre daadwerkelijk opdrachten en aanwijzingen worden gegeven is niet doorslaggevend. Ook als in verband met de eenvoud van het werk of gelet op de bekwaamheden van de opdrachtnemer nauwelijks opdrachten en aanwijzingen worden gegeven, kan er toch sprake zijn van een gezagsverhouding. (…) Gezag zal zich in de praktijk veelal uiten in aanwijzingen over de uitvoering van het werk en hetgeen daaraan gekoppeld is, maar kan ook op een andere manier tot uitdrukking komen. Voorschriften die niet de uitvoering van het werk direct raken zijn met name van belang als de opdrachtgever niet over de noodzakelijke deskundigheid beschikt om over het werk zelf aanwijzingen te geven (…). De opdrachtgever zal dan vaak zelf niet deskundig zijn (…), maar oefent niettemin gezag uit. Gezag kan ook tot uitdrukking komen in:
- het geven van opdrachten en aanwijzingen anders dan ten aanzien van de feitelijke werkzaamheden, bijvoorbeeld: over werktijden, productie-eisen, representativiteit, omgang met de klanten, kenbaarheid middels bedrijfskleding, logo’s op vervoersmiddelen en visitekaartjes;
- het houden van toezicht en controle;
- het door de opdrachtgever in behandeling nemen van klachten over (het werk van) de opdrachtnemer;
- het door de opdrachtgever vragen van verantwoording anders dan over de inhoud van het werk middels bijvoorbeeld urenstaatjes, voortgangsrapportages enzovoorts.
3.6In zijn verklaring, afgelegd ten overstaan van de verbalisanten Van der Hoeff en D.O. van Asselt, heeft [naam algemeen directeur] verklaard dat (…) aan hem gevraagd had of hij een bedrijf, [naam onderneming], op zijn naam wilde zetten. De volgende dag is hij met (…) naar een notariskantoor gegaan. [naam algemeen directeur] verklaart dat dit ergens in december 2010 is geweest. [naam algemeen directeur] verklaart verder dat (…) bij de notaris het woord deed, dat hij niet wist waar het over ging, dat in de akte van overdracht een bedrag van enkele duizenden euro’s werd genoemd, die hij voor de overname van het bedrijf zou hebben betaald, maar dat hij nimmer geld heeft betaald. [naam algemeen directeur] verklaart verder dat hij nooit bestuurlijke werkzaamheden heeft uitgevoerd voor [naam onderneming]. Voor zover hij weet heeft hij nooit als bestuurder van [naam onderneming] een handtekening hoeven zetten, dan wel een bestelling hoeven doen. [naam algemeen directeur] verklaart dat hij verder ook helemaal niet wist wat voor bedrijf het was of waar dat bedrijf was gevestigd. [naam algemeen directeur] verklaart verder dat hij helemaal niet weet wat de werkzaamheden voor een bestuurder van een bedrijf zijn of wat de functie inhoudt. Op de vraag van de verbalisanten wie de feitelijke leiding had in het bedrijf [naam onderneming] op het moment dat hij daar als bestuurder/aandeelhouder geregistreerd stond, heeft [naam algemeen directeur] geantwoord dat hij niet anders weet dan dat (…) overal de leiding over had, dus dat zal ook wel het geval zijn bij [naam onderneming]. [naam algemeen directeur] weet wel dat de broer van (…) en een andere vrouw werkzaam waren in de winkel in [vestigingsplaats], omdat hij daar wel eens kwam om bedden te bezorgen. [naam algemeen directeur] verklaart dat de relatie tussen hem en (…) steeds slechter werd en dat hij in januari of februari 2011 met (…) heeft gebroken. Daarop wilde hij de B.V.’s (
de rechtbank begrijpt: waaronder [naam onderneming]), die hij op naam had, van zijn naam af hebben, aldus [naam algemeen directeur] in zijn verklaring. [naam algemeen directeur] verklaart dat hij toen contact heeft opgenomen met eiser, die hij kende via (…). [naam algemeen directeur] verklaart dat hij eiser kenbaar had gemaakt dat hij van [naam onderneming] afwilde en heeft toen een afspraak gemaakt met eiser bij de Kamer van Koophandel in Arnhem. Volgens [naam algemeen directeur] heeft hij zich daar als bestuurder laten uitschrijven en heeft eiser zich als bestuurder laten inschrijven voor het bedrijf [naam onderneming]. De bestuurswissel heeft volgens [naam algemeen directeur] ergens omstreeks maart 2011 plaatsgevonden. [naam algemeen directeur] verklaart verder dat hij geen administratie heeft overgedragen aan eiser, dat hij niet weet of eiser daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht voor het bedrijf [naam onderneming] en dat hij eiser na de overname ook niet meer heeft gesproken of gezien. Op de vraag van de verbalisanten wat voor werkzaamheden hij heeft verricht in de onderneming, heeft [naam algemeen directeur] geantwoord dat hij chauffeurswerkzaamheden heeft gedaan. Hij deed met name het bezorgen en de montage van bedden bij de klanten thuis. Op de vraag wat hij verder kan vertellen over [naam onderneming], toentertijd gevestigd in [vestigingsplaats], toen hij daarvan bestuurder en aandeelhouder was verklaart [naam algemeen directeur] dat hij in die periode wel eens in [vestigingsplaats] is geweest om bedden op te halen of te brengen, deze bedmeubels haalde hij dan op bij een leverancier en hij leverde ze dan onder andere af bij de winkel in [vestigingsplaats]. [naam algemeen directeur] verklaarde dat hij alle werkzaamheden deed waarvoor (…) hem kon gebruiken. Dit varieerde van tuinonderhoud tot chauffeurswerkzaamheden.
3.7Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij begin 2011 door [naam algemeen directeur] was benaderd om de onderneming [naam onderneming] over te nemen. Verder heeft eiser verklaard dat hij met [naam algemeen directeur] naar de Kamer van Koophandel is gegaan om de overdracht te formaliseren. Daarna is [naam algemeen directeur] uit beeld verdwenen, aldus eiser.
3.8Gelet op de verklaring van [naam algemeen directeur] ten overstaan van de verbalisanten en eisers verklaring ter zitting, is de rechtbank van oordeel dat uit het gehele feitencomplex niet volgt dat sprake was van een gezagsverhouding tussen [naam algemeen directeur] en eiser in de periode in geding. Voor de rechtbank staat genoegzaam vast dat [naam algemeen directeur] op geen enkele wijze feitelijk opdrachten en aanwijzingen heeft gegeven als bedoeld in de Beleidsregels, ook niet ten aanzien van eiser. Evenmin is aannemelijk geworden dat [naam algemeen directeur] ook dergelijke opdrachten en aanwijzingen had kunnen geven. Ook anderszins in niet gebleken van feiten en omstandigheden die maken dat van een gezagsverhouding kan worden gesproken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking de positie die [naam algemeen directeur] blijkens zijn verklaring binnen de onderneming heeft bekleed, namelijk die van chauffeur en zogenaamde klusjesman. Na de formalisering van de overdracht van de bestuursfunctie aan eiser is [naam algemeen directeur] vervolgens helemaal uit beeld verdwenen en is gesteld noch gebleken dat [naam algemeen directeur] met de onderneming feitelijk nog enige bemoeienis had dan wel had kunnen hebben. Deze feitelijke toestand komt overeen met hetgeen [naam algemeen directeur] ten overstaan van de verbalisanten heeft verklaard. De verwijzing van eiser naar een uitspraak van de Hoge Raad van 21 januari 1955 doet hieraan niet af.