ECLI:NL:RBGEL:2013:5810

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
17 december 2013
Zaaknummer
05/820388-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens feitelijke aanranding van de eerbaarheid met voorwaardelijke gevangenisstraf en werkstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 december 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De verdachte, geboren in 1962 in Marokko, werd ervan beschuldigd op 25 januari 2013 in Ede, door middel van geweld en andere feitelijkheden, de aangeefster te hebben gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster in het trappenhuis van hun flat heeft gezoend en haar op ongepaste wijze heeft betast. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, en een werkstraf van 120 uren. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de aangeefster het initiatief had genomen tot de zoen en dat de verdachte geen seksuele gevoelens had door zijn ziekte. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar waren en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden op, alsmede een werkstraf van 120 uren. De rechtbank overwoog dat de verdachte onvoldoende respect had getoond voor de waardigheid van de aangeefster en dat zijn handelen bijdroeg aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde de sancties op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/820388-13
Datum zitting : 05 december 2013
Datum uitspraak : 18 december 2013
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte],
geboren op : [1962] te [geboorteplaats] (Marokko),
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
raadsvrouw : mr. N. van den Berg, advocaat te Ede.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 januari 2013 te Ede, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit betasten/bevoelen en/of aanraken van de borst(en) en/of de vagina, althans van de schaamstreek en/of het zoenen op/tegen de wang(en) en/of de hals/nek en/of het vastpakken en/of (vervolgens) brengen van de hand van die [slachtoffer] naar en/of op/tegen zijn, verdachtes, (stijve) penis en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het achterna lopen van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) het op/tegen een muur drukken en/of gedrukt houden van die [slachtoffer] en/of een arm om de nek/hals leggen van die [slachtoffer] en/of (daarbij) het onverhoeds betasten/bevoelen en/of aanraken van de borst(en) en/of vagina, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer].

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 05 december 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. N. van den Berg, advocaat te Ede.
De officier van justitie, mr. M.R. van Nes, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs [1]
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 25 januari 2013 heeft verdachte aangeefster [slachtoffer] in het trappenhuis van de flat waar verdachte en aangeefster wonen, gezoend op de wangen [2] .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De officier van justitie wijst daarbij op de gedetailleerde verklaring van aangeefster en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]. Daarentegen acht de officier van justitie de verklaringen van verdachte ongeloofwaardig en niet aannemelijk.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak gepleit. Verdachte heeft wel gezoend met aangeefster maar het initiatief kwam vanuit aangeefster. De andere tenlastegelegde handelingen heeft verdachte niet gepleegd. Hij heeft geen seksuele gevoelens vanwege zijn ziekte. De aangifte wordt niet ondersteund door andere objectieve getuigenverklaringen. Bovendien bevonden verdachte en aangeefster zich in een verlicht trappenhuis vlak bij de huisdeuren op de galerij op een tijdstip dat anderen hen konden zien en horen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid en dat hij aldus het tenlastegelegde heeft begaan. Daartoe wordt het volgende overwogen.
[slachtoffer] heeft in haar aangifte onder meer het volgende verklaard.
Verdachte liep haar die avond achterna de trap op. Hij duwde haar tegen de muur boven aan de tweede trap. Hij hield met zijn handen haar hoofd vast en begon haar overal op haar wangen en in haar nek te zoenen en ook haar borsten te betasten. Hij ging voor haar staan zodat ze geen kant op kon. Hij zei tegen haar dat hij al heel lang verliefd op haar was. Zij moest hem helpen en aan zijn geslachtsdeel zitten. Hij trok aan haar hand en duwde haar hand in de richting van zijn geslachtsdeel. Aangeefster zei tegen verdachte dat hij op moest houden dat hij haar los moest laten. Zij wilde naar de deur van de galerij lopen maar hij pakte haar weer beet bij de arm en deed zijn arm stevig om haar nek. Zij stond met de rug tegen de muur en hij begon haar richting de trap te duwen. Hij begon haar weer te zoenen en pakte haar ook bij haar kruis. Hij pakte haar stevig vast en deed met zijn handpalm haar jas omhoog. Zij voelde zijn vingers tegen haar kruis aandrukken. Zij had het idee dat zij de twee middelste vingers precies tegen haar vagina voelde. Het was onder haar jas en over haar kleding. Ze heeft gezegd dat ze dit niet wilde en dat hij moest ophouden. Hij stopte niet en bleef haar vasthouden. Even later kon zij toch loskomen [3] .
Verdachte heeft erkend dat hij die dag aangeefster op haar wang gezoend heeft maar stelt dat aangeefster het initiatief daartoe nam. Ook heeft hij erkend dat hij gezegd heeft dat hij van haar hield maar hij stelt dat dit was omdat zij ook tegen hem zei dat zij van hem hield. Verdachte erkent dat hij zijn hand tegen het kruis van aangeefster heeft gehouden, maar hij zegt dat aangeefster zijn hand daarnaartoe trok. Verdachte ontkent dat hij aangeefster onzedelijk heeft betast [4] .
Aldus lopen de verklaringen van [slachtoffer] en verdachte sterk uiteen. De verklaring van aangeefster vindt echter steun in andere bewijsmiddelen.
Zo heeft getuige [getuige 2] verklaard dat op vrijdag 26 januari 2013 (naar de rechtbank begrijpt moet dit vrijdag 25 januari 2013 zijn) zijn aanstaande ex-vrouw [slachtoffer] (aangeefster) naar binnen kwam en dat hij direct zag dat ze overstuur was, dat zij aan het trillen was en dat zij huilde. Hij zag direct dat er iets gebeurd was omdat ze zo overstuur was. Ze kwam moeilijk uit haar woorden en stotterde [5] . Vervolgens geeft getuige aan wat [slachtoffer] hem verteld heeft over wat de Marokkaanse man, zijnde verdachte, gedaan had. Haar vriend [getuige 1] was hier niet bij en blijkbaar had [slachtoffer] op de galerij een aantal keren geprobeerd [getuige 1] te bellen maar hij nam niet op [6] .
Daarnaast heeft [getuige 1] ([getuige 1]) verklaard dat hij toen hij die avond thuis kwam 7 oproepen had gemist van [slachtoffer] (aangeefster). Hij had ook twee voicemailberichten van [slachtoffer]. Hij heeft [slachtoffer] teruggebeld en hoorde dat [slachtoffer] overstuur was. Ze moest huilen. Hij kon nog net opmaken dat er iemand aan haar had gezeten in het trappenhuis [7] .
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar en geloofwaardig. Zij verklaart gedetailleerd en consistent. Zij heeft bovendien vrijwel direct ook de politie gebeld. De verklaring van verdachte over de gang van zaken acht de rechtbank daarentegen niet aannemelijk. Verdachte verklaart naar het oordeel van de rechtbank vaag, inconsistent en zelfs ongeloofwaardig. Zo heeft verdachte verklaard dat hij aangeefster niet kent maar toch gaat hij haar (zonder enige bijbedoeling) aanspreken en vragen stellen over een man met wie hij aangeefster heeft zien zoenen. Vervolgens zou er, terwijl verdachte aangeefster niet kent, aanleiding zijn geweest om een afscheidszoen te geven. De rechtbank acht dit niet aannemelijk, althans niet in de lezing van de gebeurtenissen die verdachte heeft gegeven. Voorts acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte, die stelt dat hij een slechte gezondheid heeft door zijn ziekte, samen met aangeefster, die hij niet kent, voor enkel een gesprek met haar mee met de trap naar de eerste verdieping loopt terwijl hij op de zesde verdieping woont en normaal de lift neemt. De verklaringen die de verdachte geeft voor het zoenen van aangeefster acht de rechtbank zoals hiervoor overwogen niet geloofwaardig. Ditzelfde geldt voor de verklaring van verdachte waarom hij tegen aangeefster zei dat hij van haar hield. Het is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat aangeefster zelf het initiatief zou nemen tot het zoenen van haar en het zich laten bevoelen door een onbekende man terwijl zij juist daarvóór heeft staan zoenen met haar huidige vriend. Tenslotte volgt uit de hiervoor genoemde getuigenverklaringen dat zij overstuur thuiskomt, hetgeen niet past bij de lezing van de gebeurtenissen die verdachte heeft gegeven. Concluderend acht de rechtbank de verklaringen van verdachte ongeloofwaardig.
De door aangeefster beschreven handelingen zijn zonder meer seksueel van aard en vonden plaats tegen de ook voor verdachte kenbare wil van aangeefster. Verdachte heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
ConclusieDe rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 25 januari 2013 te Ede, door geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit betasten/bevoelen
van de borsten en de schaamstreek en het zoenen op de wangen en de hals/nek en het vastpakken en vervolgens brengen van de hand van die [slachtoffer] op zijn, verdachtes, (stijve) penis en bestaande dat geweld of die andere feitelijkheid uit het achterna lopen van die [slachtoffer] en vervolgens het tegen een muur drukken en gedrukt houden van die [slachtoffer] en een arm om de nek/hals leggen van die [slachtoffer] en daarbij het onverhoeds betasten/bevoelen van de borsten
en de schaamstreek, van die [slachtoffer].
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Het feit is strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft gesteld dat er, mocht de rechtbank het feit bewezen achten, bij verdachte sprake was van psychische overmacht. Door de plotseling veranderde houding van aangeefster, die verdachte naar zich toe zou hebben getrokken, was verdachte perplex en handelde hij impulsief. Hij kon hieraan geen weerstand bieden en gaf als reactie op de begroetende kus van aangeefster een reactie terug in de zin van dat hij haar terug zoende.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat verdachte geen geslaagd beroep kan doen op psychische overmacht nu hij zelf achter aangeefster aan is gelopen. De situatie was niet zodanig dat de drang bij verdachte dusdanig groot was dat hij zijn wil niet meer kon bepalen.
De beoordeling door de rechtbank
Bij psychische overmacht is sprake van een psychische drang veroorzaakt door een van buiten de dader komende kracht. Deze psychische drang moet van zodanig aard zijn dat de wilsvrijheid van de dader is aangetast en dat de dader de drang redelijkerwijs niet hoeft te weerstaan. Als gevolg van die druk verricht de dader handelingen die hij zonder de uitgeoefende druk achterwege zou hebben gelaten.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat sprake is geweest van een dergelijke psychische drang bij verdachte. Zoals de rechtbank reeds heeft overwogen acht zij de feitelijke gang van zaken, zoals geschetst in de lezing van de gebeurtenissen door verdachte, niet aannemelijk en daaruit vloeit voort dat ook een daarop gevolgde psychische drang niet aannemelijk is geworden.
Derhalve is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht. De officier van justitie is tot deze eis gekomen vanwege de ernst van het feit en de omstandigheid dat verdachte geen inzicht heeft gegeven in zijn beweegredenen voor het plegen van het tenlastegelegde feit, waardoor er mogelijk een kans op herhaling is. Voorts is de officier van justitie van mening dat artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, zijnde het taakstrafverbod, in de weg staat aan het opleggen van een werkstraf.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit, indien de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komt, om verdachte schuldig te verklaren zonder een straf of maatregel op te leggen dan wel een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
 het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 12 november 2013 en
 een voorlichtingsrapportage van de Reclassering Nederland, d.d. 14 oktober 2013, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de aanranding van een vrouw in haar eigen flatgebouw. Verdachte heeft er met zijn handelen blijk van gegeven dat hij onvoldoende respect heeft voor de waardigheid van andere personen. Ook heeft verdachte met zijn handelen bijgedragen aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving in het algemeen.
Hoewel het bewezenverklaarde feit overtreding van artikel 246 Sr betekent, aanranding van de eerbaarheid, waarop een maximale gevangenisstraf van acht jaren staat, overweegt de rechtbank dat, gezien de context van het gebeurde en de aard van de bewezenverklaarde handeling, onder meer het -kortdurend- betasten van het kruis en de borsten
over de kleding, het bewezenverklaarde in casu niet kan worden aangemerkt als een "ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit" als bedoeld in artikel 22b lid 1 Sr, zoals dat geldt sinds 3 januari 2012. Het staat de rechtbank daarom vrij een taakstraf op te leggen zonder een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Gezien het vorenstaande en mede gelet op de omstandigheid dat verdachte uiteindelijk niet verder is gegaan dan het over de kleding betasten van aangeefster, zal de rechtbank
verdachte een werkstraf opleggen voor de duur van 120 uren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. De rechtbank is van oordeel dat door de verdediging onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat verdachte geen taakstraf kan uitvoeren.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet tenuitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
het verrichten van een werkstraf gedurende 120 (honderdtwintig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 60 (zestig) dagen
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten
4 (vier) uren, zijnde 2 (twee) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. W.A. Holland (voorzitter), mr. G.M.L. Tomassen en mr. F.M.A. 't Hart , rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.G. Wessels-Harmsen, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 december 2013.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de regiopolitie Gelderland-Midden, WVV/Staf District/Leiding, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL07AH 2013009658, gesloten op 12 maart 2013 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 5 december 2013.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer], pagina 17 helemaal en pagina 18, 2e tot en met 4e alinea en 8ste alinea.
4.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 5 december 2013.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], pagina 27, onderaan.
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], pagina 28, 1ste tot en met 3e alinea.
7.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], pagina 24, 5e en 8ste alinea,