ECLI:NL:RBGEL:2013:5791

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 december 2013
Publicatiedatum
16 december 2013
Zaaknummer
861854
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boetebeding in arbeidsovereenkomst; matiging van boete en recht op schadevergoeding

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Gelderland, ging het om een geschil tussen de besloten vennootschap RT/Raiffeisen Touristic Netherlands B.V. en een gedaagde partij over de toepassing van een boetebeding in een arbeidsovereenkomst. De kantonrechter had eerder in een tussenvonnis op 4 oktober 2013 geoordeeld dat de gedaagde partij het geheimhoudingsbeding had geschonden, maar dat het boetebeding op grond van artikel 7:651 BW nietig was. Dit leidde tot een verdere beoordeling van de vordering van RT, waarbij de kantonrechter de mogelijkheid gaf aan beide partijen om hun standpunten te verduidelijken.

RT stelde dat er geen sprake was van nietigheid van het boetebeding en dat zij recht had op zowel de boete als een schadevergoeding. De kantonrechter oordeelde echter dat het boetebeding nietig was, omdat het recht op schadevergoeding slechts bestond voor zover de schade het boetebedrag oversteeg. De kantonrechter concludeerde dat de boete als gefixeerde schadevergoeding moest worden gezien, wat betekende dat de gedaagde partij niet tegelijkertijd een boete en schadevergoeding verschuldigd was.

De kantonrechter beoordeelde vervolgens de hoogte van de boete en kwam tot de conclusie dat de gevorderde boete van € 454,00 per dag over een periode van 373 dagen, die door RT was ingeroepen, niet in verhouding stond tot het salaris van de gedaagde partij. De kantonrechter matigde de boete tot € 2.500,00, te vermeerderen met wettelijke rente, en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis werd uitgesproken door de kantonrechter mr. B.J. Engberts op 13 december 2013.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 861854 \ CV EXPL 13-793 \ 340 \ 157
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RT/Raiffeisen Touristic Netherlands B.V.
gevestigd te Hoofddorp
eisende partij
gemachtigde mr. I.N.E.M. van Dongen
tegen
[gedaagde partij]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
gemachtigde mr. R.J. Verweij
Partijen worden hierna RT en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 oktober 2013 en de daarin genoemde processtukken
- de akte van de zijde van RT
- de akte van de zijde van [gedaagde partij].

2.De verdere beoordeling van het geschil

2.1
De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van
4 oktober 2013. In dat tussenvonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat [gedaagde partij] het bepaalde in artikel 15.2 van de arbeidsvoorwaarden heeft geschonden. Voorts heeft de kantonrechter geoordeeld dat [gedaagde partij] niet veroordeeld kan worden tot betaling van de in artikel 15.3 bedongen boete, nu het beding op grond van artikel 7:651 BW nietig is. Omdat de nietigheid van het boetebeding niet ter sprake is gekomen tijdens de comparitie zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich hierover bij akte uit te laten.
2.2
RT stelt zich bij akte op het standpunt dat er geen sprake is van nietigheid van het boetebeding, nu zij op grond van artikel 15.3 een keuze kan maken tussen het opeisen van de boete dan wel het vorderen van een schadevergoeding. Voorts voert zij aan dat deze uitleg van het beding tussen partijen niet in geschil is en dat de strekking van het beding voor beide partijen duidelijk is. Tot slot verzoekt RT om toewijzing van de (subsidiair) gevorderde schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, nu de onrechtmatigheid van de gedraging van [gedaagde partij] reeds is vastgesteld.
2.3
[gedaagde partij] concludeert dat de vordering van RT op grond van de tweede zin van artikel 7:651 lid 1 BW niet voor toewijzing in aanmerking kan komen.
2.4
De kantonrechter is van oordeel dat artikel 15.3 van de arbeidsvoorwaarden toch niet, de kantonrechter komt terug op het eerder gegeven voorlopig oordeel, als nietig moet worden aangemerkt. In artikel 15.3 is weliswaar bepaald dat een werknemer bij overtreding van artikel 15 een boete is verschuldigd en dat ook recht bestaat op volledige schadevergoeding, maar dat recht op volledige schadevergoeding bestaat slechts voor zover die schade meer bedraagt dan het boetebedrag. Dit betekent dat bij niet-nakoming van
artikel 15
naasteen boete niet tevens recht bestaat op schadevergoeding, maar dat die boete moet worden gezien als een gefixeerde schadevergoeding die dus ongeacht de werkelijke schade verschuldigd is. Tevens kan de boete worden gezien als een prikkel tot nakoming
van artikel 15.
2.5
De volgende vraag is welke boete [gedaagde partij] is verschuldigd. RT gaat uit van de datum van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst (1 januari 2012) stellende dat [gedaagde partij] het geheimhoudingsbeding vanaf die datum heeft geschonden. RT stelt voorts dat [gedaagde partij] er geen blijk van heeft gegeven de klantgegevens uit zijn klantmailbestand te hebben verwijderd. De (primair) gevorderde boete betreft de periode van 1 januari 2012 tot en met
8 januari 2013, zijnde 373 dagen maal het in art. 15.3 genoemde boetebedrag van € 454,00 per dag. 8 januari 2013 is, zo is ter comparitie toegelicht, ‘de dag van de dagvaarding’.
2.6
[gedaagde partij] heeft – zo begrijpt de kantonrechter – aangevoerd dat hij op 20 juli 2012 de volledige lijst met alle e-mailadressen (naar wie [gedaagde partij] zijn e-mail bericht van 21 juni 2012 zond) aan RT heeft gezonden.
2.7
De kantonrechter is van oordeel dat RT haar stelling dat [gedaagde partij] er geen blijk van heeft gegeven de klantgegevens uit zijn klantmailbestand te hebben verwijderd, niet althans onvoldoende, heeft onderbouwd. Onweersproken is immers dat [gedaagde partij] zijn volledige lijst met e-mailadressen aan RT heeft gegeven. Voor zover RT bedoelt dat daarmee nog niet is gebleken dat de e-mail adressen uit zijn klantmailbestand zijn verwijderd, geldt dat zij dan had moeten aangeven en onderbouwen welke maatregelen [gedaagde partij] had moeten nemen en/of welke informatie hij RT had moeten geven. Daar komt bij dat RT in deze procedure daaromtrent geen vordering heeft ingesteld en vanaf een tamelijk willekeurige datum geen boete meer vordert. De conclusie is daarom dat hooguit over de periode tot
20 juli 2012 de contractuele boete van € 454,00 per dag is verschuldigd.
2.8
[gedaagde partij] heeft tevens (subsidiair) betoogd dat de boete moet worden gematigd tot nihil. In artikel 7:650 lid 6 BW is bepaald dat de kantonrechter bevoegd is een boete, verschuldigd door een werknemer op grond van een boetebeding in een arbeidsovereenkomst, op een kleinere som te bepalen, indien de opgelegde boete hem bovenmatig voorkomt. De kantonrechter is van oordeel dat dat het geval is. Hierbij is allereerst van belang dat de boete enerzijds dient als prikkel tot nakoming van de verplichting tot afgifte van – in dit geval – een computerbestand maar anderzijds als schadevergoeding heeft te gelden. Uit de omstandigheid dat RT de boete enerzijds vordert over de periode tot 8 januari 2013 en anderzijds geen vordering instelt met betrekking tot het verwijderen van gegevens uit het klantbestand (mailadressen) van [gedaagde partij], moet worden afgeleid dat de boete voor RT met name een gefixeerde schadevergoeding is. RT is echter in deze procedure niet in staat gebleken aannemelijk te maken dat zij enige schade heeft geleden. RT heeft wel gesteld (brief van 7 september 2012) dat haar werkelijke schade meer dan € 35.000,00 bedraagt maar zij heeft dit in deze procedure niet onderbouwd noch geconcretiseerd. Verder moet als vast staand worden aangenomen dat de e-mail adressen van klanten van RT in de computer van [gedaagde partij] zijn gekomen toen [gedaagde partij], met toestemming van RT, thuis werkzaamheden verrichtte en dat hij daarvoor zijn eigen computer gebruikte. Dat het om een groot aantal e-mailadressen gaat, kan worden verklaard door de lange periode waarin [gedaagde partij] thuis werkte. Tevens is van belang dat het salaris van [gedaagde partij] slechts
€ 2.084,00 bruto per maand bedroeg zodat de gevorderde boete in geen enkele verhouding tot dat salaris staat (zie ook artikel 7:650 lid 5 BW).
2.9
De kantonrechter ziet anderzijds geen aanleiding om de boete tot nihil te matigen. [gedaagde partij] heeft na ontvangst van de sommatie van RT van 12 juli 2012 niet voortvarend gehandeld bij het verstrekken van de informatie aan RT. [gedaagde partij] heeft deze immers eerst op 20 juli 2012 (ongeveer 7 dagen later) aan RT verstrekt. Uit de door RT overgelegde – en door [gedaagde partij] niet betwiste – lijst met e-mail adressen blijkt voorts dat een zeer groot deel (meer dan de helft) van de gebruikte e-mail adressen klantcontacten met RT bleken te zijn, zijnde in totaal 697 klantcontacten.
2.1
De kantonrechter matigt, gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, de gevorderde boete tot € 2.500,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 21 juni 2012.
2.11
Aan de beoordeling van de subsidiair gevorderde volledige schadevergoeding wordt niet toegekomen.
2.12
De kantonrechter zal de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1
bekrachtigt de verklaring voor recht dat [gedaagde partij] het geheimhoudingsbeding als bedoeld in artikel 15 van de arbeidsovereenkomst heeft geschonden;
3.2
veroordeelt [gedaagde partij] om aan RT te betalen een bedrag van € 2.500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 juni 2013 tot aan de dag van volledige betaling;
3.3
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. B.J. Engberts en in het openbaar uitgesproken op