ECLI:NL:RBGEL:2013:5423

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 december 2013
Publicatiedatum
10 december 2013
Zaaknummer
05/720324-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en bewezen poging zware mishandeling na messteek in rug

In deze zaak werd de verdachte beschuldigd van poging tot doodslag en poging zware mishandeling na een incident op 23 augustus 2013, waarbij zij met een mes in de rug en arm van het slachtoffer stak. De rechtbank onderzocht de zaak op 27 november 2013 en sprak op 11 december 2013 haar vonnis uit. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, omdat niet wettig en overtuigend kon worden aangetoond dat de verdachte opzet had om het slachtoffer te doden. De rechtbank concludeerde dat de steekwond niet diep genoeg was om fataal letsel te veroorzaken en dat de verdachte niet met kracht had gestoken. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, maar achtte de poging zware mishandeling wel bewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door te steken in de rug van het slachtoffer bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat zij zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De rechtbank legde een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op van 357 dagen, waarvan 240 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder klinische en ambulante behandeling. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 400,- schadevergoeding aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/720324-13
Datum zitting : 27 november 2013
Datum uitspraak: 11 december 2013
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte],
geboren op : [1977] te [geboorteplaats],
adres : [adres 1],
plaats : [woonplaats],
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
raadsvrouw : mr. K. Coenders- El Dahri, advocaat te Beuningen.
1. De inhoud van de tenlastelegging [1]
Verdachte wordt verweten dat zij op 23 augustus 2013 te Nijmegen [slachtoffer] met een mes heeft gestoken in zijn rug en arm. Primair is dit ten laste gelegd als poging doodslag en subsidiair als poging zware mishandeling.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 27 november 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. K. Coenders- El Dahri, advocaat te Beuningen.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd en is ter terechtzitting verschenen de heer [slachtoffer].
De officier van justitie heeft de veroordeling van verdachte gevorderd.
Verdachte en haar raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs [2]
Ten aanzien van het primaire
De officier van justitie acht poging tot doodslag bewezen nu verdachte ongericht en bewust gestoken heeft in de rug van de heer [slachtoffer]
(hierna te noemen: aangever), in een gebied waar dit fataal letsel, te weten een klaplong, op kan leveren. De officier van justitie baseert dit op de verklaring van aangever de verklaring van [getuige], de eerste verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd en de letselbeschrijving van de forensisch arts. Verdachte ontkent het opzet te hebben gehad om aangever van het leven te beroven. De raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte in een opwelling heeft gehandeld en dat er geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever.
De rechtbank overweegt het volgende.
Op basis van het dossier en de verklaring van verdachte kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte willens en wetens aangever om het leven heeft willen brengen.
Ten aanzien van een voorwaardelijk opzet geldt dat bewezen zal moeten worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij aangever zou kunnen doden door hem op deze wijze met een mes in de rug te steken.
Volgens vaste rechtspraak is de beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomst aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Aangever is gestoken in zijn arm en op zijn rug, één tot twee centimeter links uit de middellijn, ter hoogte van de middelste borstwervels. Voor beantwoording van de vraag of sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood is het letsel aan de arm niet van belang nu daarvan vast staat dat dit slechts oppervlakkig was en het steken, ook als de wond dieper zou zijn geweest, geen vitale structuren zou hebben geraakt.
Uit het dossier is niet af te leiden dat verdachte aangever met kracht gestoken heeft. Dit is ook niet uit het letsel af te leiden. Volgens de ambulanceverpleegkundige betrof het een oppervlakkige verwonding waarop zwaluwstaartjes zijn geplakt (p. 6, 16). Behandeling in het ziekenhuis was niet nodig.
De forensisch arts die een letselbeschrijving heeft gegeven beschrijft dat de diepte van de steekwond op de rug niet goed is te beoordelen. Aangever heeft verklaard dat hij voelde dat het mes afketste op zijn bot. De forensisch arts vermeldt in de letselbeschrijving dat wanneer het mes mogelijk dieper in de borstkas zou zijn gedrongen, dat een klaplong veroorzaakt zou kunnen hebben. Volgens de arts is de kans daarop groter naarmate de wond verder uit de middellijn van de rug zou zijn toegebracht. Rond de wervelkolom bevinden zich veel beschermende structuren als bot en spieren. Uit de letselverklaring valt evenwel niet op te maken of de plaats waar verdachte heeft gestoken zich in de visie van de arts al dan niet verder uit de middenlijn bevindt en hoe groot de kans op een klaplong is geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het voorgaande niet wettig en overtuigend bewezen worden dat er een aanmerkelijke kans bestond dat het mes dieper in de borstkas zou zijn gedrongen en daarmee mogelijk fataal letsel zou ontstaan. De rechtbank acht derhalve, met de raadsvrouw, poging doodslag niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van het subsidiaire
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte van het tenlastegelegde vrij te spreken nu niet bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk geprobeerd heeft aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Er was immers slechts sprake van oppervlakkige wonden die geen verdere behandeling behoefden.
Naar het oordeel van de rechtbank levert het steken met een mes in de rug rond de wervelkolom een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in dat gebied veel spierweefsel en ook zenuwbanen bevinden en dat die door het steken met een mes dusdanig beschadigd kunnen worden, dat dit tot zwaar lichamelijk letsel kan leiden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door te steken in de rug van aangever bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel op zou kunnen lopen. Aldus acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk, in de zin van voorwaardelijk opzet, geprobeerd heeft aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Bewezen is dat verdachte
op 23 augustus 2013 in de gemeente Nijmegen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in het lichaam ((boven)rug en (boven)arm) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het subsidiaire:
Poging zware mishandeling
Het feit is strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de poging doodslag zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 18 maanden voorwaardelijk met de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich houdt aan een meldplicht, dat zij een klinische behandeling volgt voor de duur van maximaal 4 maanden en daarna een ambulante behandeling, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De officier van justitie heeft verzocht aan de algemene voorwaarden een proeftijd van 2 jaren te verbinden en aan de bijzondere voorwaarden een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie is tot deze eis gekomen vanwege de ernst van het feit, omdat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd en vanwege het advies van de psycholoog en de reclassering.
Ook heeft de officier van justitie gevorderd dat het onder verdachte inbeslaggenomen mes wordt onttrokken aan het verkeer en de onder haar inbeslaggenomen kleding aan haar zal worden teruggegeven.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte een straf op te leggen die fors lager is dan geëist, wellicht gedeeltelijk voorwaardelijk en daarbij rekening te houden met de inhoud van het psychologisch rapport, waaronder de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met het feit dat verdachte twee dagen voor het gebeuren ernstig mishandeld is, in het bijzijn van aangever, en uit paniek heeft gehandeld omdat verdachte in haar beleving (non)verbaal werd aangevallen door aangever.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
 het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 4 november 2013;
 een beknopt reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, d.d. 27 augustus 2013, betreffende verdachte;
 een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, d.d. 22 oktober 2013, betreffende verdachte;
 een monodisciplinair rapport van drs. [psycholoog], psycholoog, gedateerd 28 oktober 2013, betreffende verdachte en
 een aanvullend reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, d.d. 26 november 2013, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft aangever meermalen gestoken waaronder één keer in zijn rug. Dat dit slechts heeft geleid tot oppervlakkige verwondingen is niet aan verdachte te danken geweest.
Verdachte heeft in haar eerste verklaring bij de politie, een dag na het gebeuren, verklaard dat ze veel woede in zich op voelde komen, het mes heeft gepakt, naar aangever toe is gelopen en hem gestoken heeft. Zij heeft ook verklaard dat ze aangever pijn wilde doen.
Dat verdachte uit paniek gehandeld heeft omdat zij zich bedreigd voelde door aangever acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk. Dit volgt niet uit de verklaringen van aangever en getuige [getuige] en ook verdachtes eerdere verklaring luidt anders.
Bij de bepaling van de hoogte van de straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van het feit en de impact die dit op het slachtoffer heeft gehad. Daarnaast slaat de rechtbank acht op het psychologisch rapport waarin staat dat verdachte, gelet op haar borderline persoonlijkheidsstoornis en vanwege oplopende stress in de periode voorafgaand aan het feit, waaronder de uithuisplaatsing van de kinderen van verdachte, verminderd toerekeningsvatbaar is.
Door de psycholoog en reclassering wordt geadviseerd om verdachte eerst voor een (korte) periode klinisch te laten behandelen voor haar borderlineproblematiek, middelengebruik en haar angstklachten waarna een intensieve ambulante behandeling wordt geadviseerd.
In het kader daarvan heeft verdachte een intake gehad bij [kliniek] alwaar zij op 18 december 2013 opgenomen kan worden.
Gelet op de ernst van het feit en het belang van behandeling van verdachtes problematiek ter voorkoming van recidive, zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 357 dagen waarvan 240 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Het onvoorwaardelijk gedeeltelijke van de straf is gelijk aan de tijd tot aan het moment van opname op 18 december 2013. De forse voorwaardelijke straf dient ertoe om de ernst van het feit te benadrukken en verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw dergelijke feiten te plegen. Aan de voorwaardelijke straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden van een klinische behandeling voor de duur van maximaal 6 maanden, nu dit de maximale termijn is die aan verdachte is medegedeeld; een ambulante behandeling gericht op behandeling van verdachtes problematiek zoals omschreven in het psychologisch rapport en een meldplicht bij de reclassering.
De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen indien zij zonder enige vorm van behandeling weer op vrije voeten komt.
De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op de inhoud van het psychologisch rapport waarin staat omschreven dat de leefsituatie van verdachte te beschrijven is als een overlevingssituatie. Verdachte heeft een invaliderende gezinssituatie als achtergrond, een traumatiserende relatie met haar eerste partner en is geconfronteerd met de uithuisplaatsing van haar kinderen in maart 2013. Bij beëindiging van de detentie is de leefsituatie van verdachte identiek als voor het tenlastegelegde. Intensieve behandeling is noodzakelijk om recidive te voorkomen. De rechtbank zal dan ook bevelen dat de gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Gelet op de duur van de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank de voorlopige hechtenis opheffen met ingang van de dag waarop deze straf gelijk is aan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis.
Het inbeslaggenomen mes waarmee het bewezenverklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven kleding toebehoort aan de verdachte en aan haar zullen moeten worden teruggegeven.
6a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 1.000,- vanwege geleden immateriële schade.
Op de zitting is door een medewerker van Slachtofferhulp verteld dat de benadeelde door het voorval zijn arm niet meer goed kan bewegen omdat zijn spieren zijn aangetast.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair, gelet op haar betoog tot vrijspraak, verzocht de benadeelde niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Subsidiair heeft zij verzocht de vordering af te wijzen omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
Beoordeling door de rechtbank
Dat de benadeelde door het feit zijn arm niet goed meer zou kunnen bewegen, is door het slachtoffer onvoldoende onderbouwd.
Voor het overige kan de rechtbank in deze strafrechtelijke procedure niet exact vaststellen welk bedrag aan vergoeding voor de geleden immateriële schade juist is. Zij is echter van oordeel dat het aannemelijk is dat het feit psychische gevolgen heeft gehad voor de benadeelde en dat in ieder geval een bedrag van € 400,- aan schadevergoeding op zijn plaats is, zodat zij dit bedrag in ieder geval zal toewijzen aan het slachtoffer. Voor zover de vordering strekt tot vergoeding van een hoger bedrag wegens immateriële schade levert de behandeling van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk is en de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 23 augustus 2013.
Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14 e, 24c, 27, 36b, 36c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 357 (driehonderdzevenenvijftig) dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 240 (tweehonderdveertig) dagen niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren navolgende (bijzondere) voorwaarde(n) niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
4. zich gedurende maximaal 6 maanden, met ingang van 18 december 2013 om 11.15 uur, zal laten opnemen en zal verblijven in [kliniek] -
nadat zij door middel van justitieel vervoer daar naartoe is gebracht -gericht op behandeling van haar borderline-problematiek, haar middelengebruik en haar angstklachten, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer)-directeur van die instelling zullen worden gegeven;
5. zich aansluitend op de klinische behandeling onder ambulante behandeling zal stellen van een door de reclassering, mogelijk in nader overleg met [kliniek], aan te wijzen ambulante behandelinstelling, gericht op behandeling van verdachtes borderline-problematiek, haar middelengebruik en haar angstklachten op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die zij in het kader van die behandeling door of namens de behandelaar zullen worden gegeven;
6. zich binnen een werkdag na vrijlating meldt bij Reclassering Nederland op het telefoonnr. [telefoonnummer]. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht.
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het bevel voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde straf.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het inbeslaggenomen mes.
Beveelt de teruggave van de onder veroordeelde inbeslaggenomen kleding, aan veroordeelde.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
  • Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer], te betalen € 400,- (vierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
  • Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
  • Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen € 400,- (vierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 8 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. M.F. Gielissen (voorzitter), mr. R.M. Maanicus en mr. M.G.J. Post, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. ter Horst, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 december 2013.
BIJLAGE I
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
zij op of omstreeks 23 augustus 2013, in de gemeente Nijmegen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam ((boven)rug en/of (boven)arm) heeft
gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
Subsidiair
zij op of omstreeks 23 augustus 2013, in de gemeente Nijmegen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam ((boven)rug en/of (boven)arm) heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
BIJLAGE II
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de volgende bewijsmiddelen zijn vervat.
Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de regiopolitie Oost Nederland, Flex recherche Stad Nijmegen, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2013084505, gesloten op 30 september 2013 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
De bewijsmiddelen zijn, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], p. 12, 13:
Op 23 augustus 2013 was ik op de [adres 2] te Nijmegen. [verdachte] was daar ook. Ik zag dat zij opstond. Na enkele minuten voelde ik een steek in mijn bovenrug en daarna nog een steek in mijn linkerbovenarm.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 november 2013:
Ik heb op 23 augustus 2013 in de woning aan de [adres 2] te Nijmegen [slachtoffer] gestoken met een mes.
Een schriftelijk bescheid zijnde een letselbeschrijving van aangever, opgemaakt door forensisch arts [arts], p. 41, 42:
Op de rug ongeveer 1 tot 2 cm links uit de middellijn bevindt zich een steekwond ter hoogte van de middelste borstwervels.

Voetnoten

1.De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
2.De bewijsmiddelen zijn als bijlage II aan dit vonnis gehecht.