ECLI:NL:RBGEL:2013:4996

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 november 2013
Publicatiedatum
3 december 2013
Zaaknummer
864992 \ BH VERZ 13-10042 \ PH\276\ma
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.A. Huidekoper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klachten tegen bewindvoerder in onderbewindstelling

In deze zaak heeft de kantonrechter te Zutphen op 28 november 2013 uitspraak gedaan in een procedure waarin klagers klachten hebben ingediend tegen hun bewindvoerder. De klachten zijn ingediend door zes klagers, die allen in persoon procederen, en zijn gericht tegen de bewindvoerder, vertegenwoordigd door mr. K.W.A. Wools. De procedure is gestart met een verzoekschrift op 18 februari 2013, gevolgd door een verweerschrift van de bewindvoerder op 2 april 2013 en diverse producties en correspondentie. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er eerder een bewind was ingesteld over de goederen van twee rechthebbenden, met benoeming van de bewindvoerder. De klagers hebben verschillende klachten geuit, waaronder het onterecht kopen van auto’s door de rechthebbenden, problemen met de Rabobank en het niet tijdig voldoen van huurbetalingen. De kantonrechter heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat de bewindvoerder niet verwijtbaar heeft gehandeld. De kantonrechter heeft de klagers sub 1 en sub 3 tot en met 6 niet ontvankelijk verklaard en de klachten ongegrond verklaard. Tevens zijn de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is openbaar uitgesproken door de kantonrechter.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team bewind en erfrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaakgegevens 864992 \ BH VERZ 13-10042 \ PH\276\ma
uitspraak van 28 november 2013
beschikking
in de zaak van
1.
[klager A]
woonplaats kiezende te[plaats]
procederend in persoon

2.

[klager B]
woonplaats kiezende te [plaats]
procederend in persoon

3.

[klager C]
woonplaats kiezende te [plaats]
procederend in persoon

4.

[klager D]
woonplaats kiezende te [plaats]
procederend in persoon

5.

[klager E]
woonplaats kiezende te [plaats]
procederend in persoon
6.
[klager F]
woonplaats kiezende te [plaats]
gemachtigde mr. P.G.W. van Wees
klagers
en
[bewindvoerder]
gevestigd te [plaats]
gemachtigde mr. K.W.A. Wools
verwerende partij/bewindvoerder

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 18 februari 2013;
  • het verweerschrift van 2 april 2013;
  • de brief van 29 mei 2013 van verweerder;
  • de productie van verweerster van 4 juni 2013;
  • de productie bijlage 10 van 4 juni 2013 aan de zijde van verweerder;
  • de specificatie van de werkelijk gemaakte advocaatkosten van 6 juni 2013 van verweerder;
  • de aantekeningen van de griffier van de gehouden mondelinge behandeling van 6 juni 2013.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 5 september 2008 heeft de kantonrechter te Nijmegen een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan [naam 1], geboren op [1982] te [plaats], met benoeming van [bewindvoerder] als bewindvoerder.
2.2.
Bij beschikking van 5 september 2008 heeft de kantonrechter te Nijmegen een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan [naam 2], geboren op [1977] te [plaats], met benoeming van [bewindvoerder] als bewindvoerder.

3.De klachten en het verweer

3.1.
Klagers klagen over de bewindvoerder en vragen hierbij het oordeel van de kantonrechter over hun klachten.
3.2.
De klachten komen worden als volgt, samengevat, hierna weergegeven:
rechthebbende [naam 2]blijft auto’s kopen met instemming van de bewindvoerster;
de Rabobank heeft de relatie opgezegd met de bewindvoerster, hierover zijn de rechthebbenden door de Rabobank schriftelijk geïnformeerd, het bankpasje is aan rechthebbende verstrekt door de Rabobank waardoor rechthebbenden over hun bankrekeningen konden beschikken;
de huur over de maanden januari en februari 2013 is niet voldaan door bewindvoerster waardoor een huurachterstand is ontstaan van € 1748,00.
3.3.
De klachten worden onderbouwd zoals is weergegeven in het klaagschrift.
3.4.
De bewindvoerder voert verweer, waarop de kantonrechter hierna, voor zover van belang van de beoordeling van de klachten, zal ingaan. Voorts verzoekt [bewindvoerder] de kantonrechter klagers te veroordelen in de kosten van dit geding waarbij [bewindvoerder] de kantonrechter verzoekt de daadwerkelijk gemaakte kosten te vergoeden.

4.De beoordeling

4.1.
Op de eerste plaats dient de kantonrechter te beslissen of iedere verzoeker/klager afzonderlijk kan worden ontvangen in zijn klacht.
4.2.
Klagers onder sub 1 en sub 4 zijn, alhoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Klager onder sub 2 heeft ter zitting verklaard dat zij de klachten niet handhaaft en niet door kantonrechter gehoord wenst te worden.
4.3.
De kantonrechter is bevoegd op grond van artikel 1:448 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de bewindvoerder ambtshalve ontslag te verlenen op grond van gewichtige redenen. Het onderzoek naar de klacht is gericht op het al of niet aanwezig zijn van een dergelijke gewichtige reden. De kantonrechter kan informanten horen omtrent hun opvattingen over het gevoerde bewind. Zij zijn echter geen partij in een dergelijke procedure en kunnen ook niet optreden als zelfstandig verzoeker.
De kantonrechter zal daarom klager sub 5 in haar hoedanigheid als informant te horen.
De kantonrechter heeft op grond van artikel 1:346 lid 2 BW de bevoegdheid te allen tijde de bewindvoerder op te roepen ten einde de kantonrechter inlichtingen te verstrekken die de kantonrechter van belang vindt. De bewindvoerder is verplicht hieraan medewerking te verlenen. Op grond daarvan is de bewindvoerder opgeroepen voor deze mondelinge behandeling en verzocht inlichtingen te verstrekken over de klachten.
4.4.
Nu partijen betogen dat zij op grond van het tweede lid van artikel 798 Rv wel dienen te worden toegelaten tot deze procedure, zal de kantonrechter het belanghebbende begrip uitleggen, mede aan de hand van jurisprudentie van de Hoge Raad. In voornoemd artikel is bepaald dat in zaken van curatele, onderbewindstelling of mentorschap als belanghebbenden worden verstaan de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel en de kinderen of, bij gebreke van dezen, de ouders, broers en zusters van degene wiens curatele, goederen of mentorschap het betreft. De kantonrechter dient daarom eerst vast te stellen betreffende onderhavige klachtprocedure sprake is van een zaak van onderbewindstelling. In het arrest van 11 januari 2002 met zaaknummer R01/025HR, oordeelde de Hoge Raad dat een machtigingsprocedure als bedoeld in artikel 1:438 lid 2 BW en 1:441 lid 2 BW, niet kan worden aangemerkt als “een zaak van onderbewindstelling” als bedoeld in artikel 798 lid 2 Rv, nu in die bepaling opgenomen uitbreiding van de kring van belanghebbenden niet in overstemming is met de aard en strekking van een dergelijke procedure. Het gaat bij een machtigingsverzoek immers om beperkte regeling waarbij slechts rechthebbende en bewindvoerder zijn betrokken. Naar het oordeel van de kantonrechter geldt deze redenering tevens voor onderhavige procedure. De wijze waarop het bewind door de bewindvoerder wordt uitgevoerd betreft rechtstreeks en uitsluitend de vermogensrechtelijke (rechts)positie van rechthebbenden. Hieruit volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat ook de klachtprocedure een zaak is tussen de bewindvoerder en de rechthebbenden.
4.5.
Dit leidt ertoe dat de kantonrechter klagers sub 1 en sub 3 tot en met 6 niet ontvankelijk zullen worden verklaard.
4.6.
Nu de klachten de uitvoering van het bewind betreffen, zijn rechthebbenden opgeroepen ten einde gehoord te worden op de klachten. Het bewind treft immers hun vermogensbestanddelen en rechtspositie.
De rechthebbenden hebben verklaard niet achter de klachten te staan zoals opgenomen in het klaagschrift. De kantonrechter zal op grond van de verstrekte informatie over het gevoerde bewind ambtshalve toetsten of sprake is van gewichtige reden die moet leiden tot ambtshalve ontslag van de bewindvoerder.
4.7.
Ten aanzien van de klacht onder a) oordeelt de kantonrechter ambtshalve als volgt.
Gelet op hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken en in de stukken, acht de kantonrechter aannemelijk dat geen sprake is geweest van aanschaf van vele auto’s door rechthebbenden. Rechthebbende geeft aan dat hij een oude auto heeft gekocht en dat deze is stuk gegaan. Ook heeft geeft rechthebbende aan dat hij een auto heeft gekregen en in diverse geleende auto’s heeft gereden. Vervolgens is de kapotte auto ingeruild toen rechthebbende over geld kon beschikken. Hiervan is in januari 2013 een Fiat Stilo gekocht welke rechthebbende nog steeds in zijn bezit heeft. De bewindvoerder geeft aan dat het geld waarover rechthebbenden konden beschikken bedoeld was voor een verhuizing, niet voor een de aanschaf van een auto. Ongeveer € 7.000,00 kan niet verantwoord worden door de bewindvoerder omdat rechthebbenden hiervoor geen verantwoording aan de bewindvoerder afleggen. Nu is verklaard op welke wijze rechthebbende aan een auto is gekomen en de bewindvoerder in deze geen verwijt gemaakt kan worden, is de kantonrechter van oordeel dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard.
4.8.
Ten aanzien van de klacht onder b) oordeelt de kantonrechter ambtshalve als volgt. Vast staat dat de Rabobank de samenwerkingsrelatie met [bewindvoerder] heeft opgezegd.
De Rabobank heeft om haar moverende redenen besloten de rechthebbenden hiervan op de hoogte te stellen. Door middel van toezending van bankpasjes en pincodes konden rechthebbenden over hun tegoeden beschikken. De kantonrechter is door de bewindvoerder geïnformeerd over de problemen met de Rabobank. Oorzaak hiervan is te wijten aan het gewijzigde beleid van de Rabobank ten aanzien van het bewindvoerderskantoor. Het betreft een zakelijk geschil. De eenzijdige actie van de bank jegens de bewindvoerder, leidt niet tot de conclusie dat de bewindvoerder een slecht bewind voert. De kantonrechter is op de hoogte gebracht door de bewindvoerder over de achtergrond van de handelswijze van de Rabobank. Daardoor kon de kantonrechter toezicht blijven houden op de bewindvoerder.
De bewindvoerder heeft onmiddellijk nieuwe beheerrekeningen ten behoeve van rechthebbenden geopend bij een andere bank. Het banksaldo kon meteen worden overschreven, maar het grootste deel was op dat moment niet meer aanwezig op de Rabobank rekeningen.
4.9.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft de bewindvoerder in deze situatie niet verwijtbaar gehandeld, maar zag zij zich als bewindvoerderskantoor geconfronteerd met de gewijzigde opstelling van de Rabobank. In plaats van te informeren bij en te communiceren met de bewindvoerder heeft [klager F] rechthebbenden ervan overtuigd dat het geld beter bij haar in bewaring gegeven kon worden dan bij de bewindvoerder. Op dat moment hebben rechthebbenden haar “advies” gevolgd. [klager F] heeft volstrekt in strijd met de wet gehandeld, nu over het vermogen van rechthebbenden door de kantonrechter een bewind was ingesteld, waarvan zij uitdrukkelijk op de hoogte was. De klacht dat de bewindvoerder verwijtbaar heeft gehandeld, zal gelet op het hiervoor overwogene ambtshalve ongegrond worden verklaard.
4.10.
Ten aanzien van de klacht onder c.) oordeelt de kantonrechter ambtshalve als volgt. De huur over de maanden januari en februari 2013 is niet c.q. niet tijdig voldaan door de bewindvoerder, aldus klagers. De bewindvoerder voert aan dat de betaling niet heeft plaatsgevonden door het stopzetten van de bankrelatie met de bewindvoerder door de Rabobank. Het tegoed is overgemaakt door rechthebbenden aan [klager F] toen zij de beschikking kregen over de bankpasjes in combinatie met pincodes. Het blijkt dat € 1.000,00 op de voormalige beheerrekening van de Rabobank is achtergebleven, zodat de automatische incasso van de huur zou kunnen plaatsvinden, volgens rechthebbenden en klagers.
De bewindvoerder voert aan dat zij nooit automatische incasso’s verstrekken, ook niet ten aanzien van de huur. Zij geven aan dat zij geen toegang tot de bankrekening bij de Rabobank meer had en om die reden geen betaling van de huur konden doen. Daarbij heeft [klager F] diverse instanties aangeschreven dat zij het beheer ging voeren met betrekking tot de financiële zaken van rechthebbenden. Betalingen zijn dubbel gedaan of helemaal niet volgens de bewindvoerder. [klager F] heeft erkend dat zij per 24 januari 2013 het financiële beheer heeft overgenomen en het saldo, op € 1.000,00 na, naar haar eigen bankrekening heeft geboekt. De bewindvoerder voert aan dat op dit moment € 1.500,00 ontbreekt nadat [klager F] € 5.400,00 heeft teruggeboekt. De kantonrechter stelt op dit punt vast dat het nog niet volstrekt helder is of deze € 1.500,00 volledig of deels ten behoeve van rechthebbenden zijn gespendeerd of dat (een deel van) dit bedrag zich nog bij In ’ t Veld bevindt. De klacht dat de bewindvoerder verwijtbaar heeft gehandeld ten aanzien van het niet voldoen van de huur over de maanden januari en februari 2013, zal ongegrond worden verklaard.
4.11.
Op grond van het voorgaande, is er geen aanleiding voor de kantonrechter te oordelen dat de bewindvoerder slecht bewind heeft gevoerd dan wel dat er anderszins gewichtige redenen bestaan voor het verlenen van ambtshalve ontslag door de kantonrechter.
4.12.
Nu klagers onder sub 1 en sub 3 tot en met 6 niet ontvankelijk worden verklaard, de kantonrechter tot het oordeel komt dat er geen gewichtige reden aanwezig zijn voor ambtshalve ontslag van de bewindvoerder of anderszins oordeelt dat sprake is van slecht bewind en voorts gelet het familierechtelijk karakter van de zaak, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. De kantonrechter is van oordeel dat geen grondslag bestaat rechthebbenden te veroordelen in de proceskosten nu zij deze kwestie niet hebben geïnitieerd.

5.De beslissing

De kantonrechter,
5.1.
verklaart verzoekers sub 1 en sub 3 tot en met 6 niet ontvankelijk;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
verklaart ambtshalve de klachten ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. P.A. Huidekoper en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2013.