In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Gelderland, is een vordering aan de orde van een eiser die terugbetaling van een geldlening vordert van de nabestaanden van de gedaagden. De rechtbank heeft op 27 november 2013 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin de verjaring van de vordering centraal staat. De eiser stelt dat de lening moet worden beschouwd als een lening zonder bepaald tijdstip voor nakoming, wat zou leiden tot een verjaringstermijn van 20 jaar. De rechtbank oordeelt echter dat de lening een duidelijke regeling voor aflossing bevatte, waardoor de verjaringstermijn van 5 jaar van toepassing is. De rechtbank wijst erop dat de verjaringstermijn op 2 januari 2003 is verstreken, en dat er geen stuiting van de verjaring heeft plaatsgevonden. De eiser heeft geprobeerd te betogen dat de verjaring is gestuit door een brief en betalingen, maar de rechtbank oordeelt dat deze argumenten niet opgaan, aangezien de vordering al verjaard was op het moment van de betalingen. De rechtbank concludeert dat de gedaagden, die niet verschenen zijn, zich op de verjaring kunnen beroepen. De vordering van de eiser wordt afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.