In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 11 juni 2013, wordt de zaak behandeld van een werkneemster die na haar bevalling geen recht meer zou hebben op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). De werkneemster had van 1 oktober 2011 tot en met 20 januari 2012 een uitkering ontvangen in verband met haar zwangerschap en bevalling. Na haar bevalling op 26 oktober 2011 meldde zij zich ziek vanwege rugklachten die zich vijf dagen na de bevalling openbaarden. De verzekeringsarts concludeerde dat de rugklachten niet langer een gevolg waren van de zwangerschap of bevalling, wat leidde tot het besluit van 25 oktober 2012 dat de werkneemster geen recht meer had op ZW-uitkering.
Eisers, de werkneemster en haar werkgever, hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 22 april 2013 werd de zaak gevoegd behandeld. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden rondom de bevalling en de daaropvolgende hernia. De rechtbank wijst erop dat de Standaard “Zwangerschap en bevalling als oorzaak van arbeidsongeschiktheid” niet adequaat is betrokken in de beoordeling van verweerder. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om de gebreken in de motivering van het bestreden besluit te herstellen binnen zes weken na de verzending van deze tussenuitspraak.
De rechtbank concludeert dat de werkneemster mogelijk recht heeft op een uitkering, afhankelijk van de heroverweging door verweerder. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de medische situatie van de werkneemster in relatie tot haar zwangerschap en bevalling. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan totdat verweerder zijn standpunt heeft heroverwogen.