ECLI:NL:RBGEL:2013:4806

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 november 2013
Publicatiedatum
25 november 2013
Zaaknummer
06/940220-12
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Kropman
  • A. van Apeldoorn
  • J. Ouweneel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het handelen in harddrugs en het medeplegen van het aanwezig hebben van cocaïne en heroïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 26 november 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het handelen in harddrugs en het medeplegen van het aanwezig hebben van cocaïne en heroïne. De verdachte werd op 25 mei 2012 in Zutphen aangehouden, samen met een medeverdachte, op verdenking van overtreding van de Opiumwet. Tijdens de aanhouding werden bij de verdachte een geldbedrag van € 624,00 en meerdere mobiele telefoons aangetroffen. Bij een fouillering op het bureau werden in zijn onderbroek harddrugs aangetroffen, waaronder 28,94 gram cocaïne en 10,92 gram heroïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 mei 2011 tot en met 24 mei 2012 meermalen heeft gehandeld in verdovende middelen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de tenlastelegging, ondanks het verweer van de verdediging dat de fouillering onrechtmatig was. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op van negen maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk, en een werkstraf van 240 uur. De rechtbank weegt hierbij de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte mee, waaronder het feit dat hij een first offender is. De rechtbank concludeert dat de verdachte, ondanks de ernst van de feiten, het voordeel van de twijfel verdient en geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf oplegt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige kamer
Parketnummer: [jw.sys.1.verdachte_1_parketnummer]06/940220-12
Uitspraak d.d.: 26 november 2013
tegenspraak

VONNIS

in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboortedatum],
wonende te [adres].
Raadsman: mr. C.Y. Kekik, advocaat te Schiedam.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
21 augustus 2012 en 12 november 2013.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 mei 2012 te Zutphen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, 28,94 gram cocaïne en/of 10,92 gram heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 mei 2011 tot en met 24 mei 2012 in de gemeente Zutphen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/of alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
Taal- en/of schrijffouten
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Vaststaande feiten / aanleiding van het onderzoek
Op 25 mei 2012 is verdachte te Zutphen, samen met medeverdachte [medeverdachte] (hierna:[medeverdachte]) aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet.
Voorafgaand aan de aanhouding is bij een onderzoek aan de kleding in een schoudertas van verdachte een geldbedrag van € 624,00 aangetroffen als ook een viertal mobiele telefoons.
Na aanhouding is bij het onderzoek aan de kleding en het lichaam van verdachte in zijn onderbroek een hoeveelheid – zo wees later onderzoek uit – harddrugs aangetroffen.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide tenlastegelegde feiten. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en verder toegelicht.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat geen sprake is geweest van een redelijk vermoeden van schuld en dat enkel en alleen gecontroleerd is omdat verdachte en[medeverdachte] zijn aangetroffen op een plek die (kennelijk) als dealplek bekend was bij de verbalisanten. Ook de fouillering is onrechtmatig geweest, daar zijn immers ernstige bezwaren voor nodig en die ontbraken, aldus de raadsman. Ondanks dat de fouillering niets opleverde, is verdachte aangehouden en is hij vervolgens op het bureau aan zijn kleding en lichaam onderzocht, waarna de harddrugs in zijn onderbroek zijn aangetroffen. Dit alles kan echter niet door de beugel, zodat de resultaten van het onderzoek voor het bewijs moeten worden uitgesloten. Dit zou moeten leiden tot vrijspraak voor beide feiten.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt aangaande het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting als volgt.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben in hun proces-verbaal van bevindingen [2] , beiden op ambtsbelofte, onder meer vermeld:
- dat zij op 25 mei 2012 omstreeks 19:30 uur reden over de Halvemaanstraat richting de Melatensteeg in Zutphen;
- dat de Melatensteeg bij de politie bekend staat als locatie waar vaak gedeald wordt en dat zij daarom deze locatie in hun controle/surveillance meenamen;
- dat zij in het verlengde van de Halvemaanstraat een auto – een blauwe Opel Signum – geparkeerd zagen staan, met daarin twee jongens, en een brandende binnenverlichting;
- dat op dat moment links van hun een manspersoon, met de opvallende uiterlijke kenmerken van een junk, kwam aanfietsen die zichtbaar schrok van hun aanwezigheid;
- dat die persoon (
de junk) zich in hun bijzijn nerveus gedroeg en meerdere malen oogcontact maakte met de inzittenden van de blauwe Opel en dat bij hun het vermoeden bestond dat de inzittenden en de fietsende man elkaar kenden of een afspraak met elkaar hadden;
- dat de auto midden op de rijbaan naar de garageboxen geparkeerd stond, op een dusdanige wijze dat er geen enkele andere auto meer door kon;
- dat verbalisant [verbalisant 1] beide inzittenden van de auto heeft verzocht een geldig identiteitsbewijs te overleggen en zij daaraan hebben voldaan;
- dat verbalisant [verbalisant 1] beide inzittenden heeft geverifieerd bij de regionale meldkamer van de politie in Apeldoorn;
- dat bijrijder[medeverdachte] geregistreerd stond voor de Opiumwet; en
- dat er tijdens het controleren onafhankelijk van elkaar nog twee personen op de Melatensteeg kwamen met de uiterlijke kenmerken van een junk, die zich omkeerden bij het zien van verbalisanten.
Op 27 november 2012 heeft verbalisant [verbalisant 1] bij de rechter-commissaris in aanvulling op het voorgaande nog verklaard [3] dat het voertuig dusdanig geparkeerd stond dat dit niet in één oogopslag te zien was. Er was genoeg parkeergelegenheid tegenover. De auto blokkeerde de doorgang naar de garageboxen. Hij stond vlak tegen de gevel. Voorts waren de telefoons (
van de twee personen in de auto, zo begrijpt de rechtbank) steeds stand-by en gingen telkens hoorbaar af.
Uit bovenvermeld relaas trekt de rechtbank het gevolg, dat ten aanzien van de verdachte ernstige bezwaren bestonden terzake van handelingen in strijd met artikel 2 van de Opiumwet, zodat de verdachte(n) op grond van het bepaalde bij artikel 9, tweede lid, van die wet aan de kleding mocht(en) worden onderzocht.
Vervolgens, is in bovenvermeld proces-verbaal van bevindingen gerelateerd dat verbalisant [verbalisant 1] bij die fouillering in de schoudertas van[medeverdachte] twee mobiele telefoons en een grote hoeveelheid papiergeld heeft gezien, in eerste oogopslag een aantal bankbiljetten van vijftig en twintig euro. Ook bij verdachte zijn veel contanten en meerdere, namelijk vier, mobiele telefoons aangetroffen. Deze aanvullende bevindingen rechtvaardigen, mede gelet op hetgeen hierboven reeds is weergegeven, naar het oordeel van de rechtbank zonder meer dat beide personen vervolgens op verdenking van overtreding van de Opiumwet zijn aangehouden en zijn overgebracht naar het bureau. Ter gelegenheid van het onderzoek aan het lichaam is vervolgens bij verdachte in diens onderbroek een hoeveelheid hard drugs aangetroffen, zoals hierna uiteen zal worden gezet.
Er zijn geen onregelmatigheden die zouden nopen tot bewijsuitsluiting.
Verdere overwegingen omtrent het bewijs

In het bijzonder ten aanzien van feit 2

Door de politie in Apeldoorn is gerelateerd [4] dat er een groep is, die zich ‘[naam groep]’ noemt, en die handelt in harddrugs. Door een in april 2012 aangehouden verdachte is het telefoonnummer
(nummer) vermeld als handelstelefoon.
Op 25 mei 2012 is onder verdachte een aantal mobiele telefoons in beslag genomen. Twee van deze telefoons waren in gebruik [5] . Over het toestel met telefoonnummer [nummer] heeft verdachte verklaard dat deze van hemzelf was. De telefoon met nummer [nummer] heeft hij naar eigen zeggen op 25 mei 2012, vlak voor zijn aanhouding, gekocht van een man uit Zutphen. Uit onderzoek is gebleken dat de telefoon met nummer [nummer] als handelstelefoon moet worden aangemerkt nu hierin veel contacten staan die kunnen worden gelinkt aan gebruikers van harddrugs. Zij zijn als getuige gehoord.
Getuige [getuige 1] heeft op 15 juni 2012 verklaard [6] dat hij het telefoonnummer [nummer] herkent. Na het tonen van de foto van verdachte heeft [getuige 1] verklaard dat dit de dealer is die hij kent als ‘[naam groep]’. Die bollere jongen bracht de laatste tijd vaker drugs, aldus getuige, die heeft verklaard zeker het laatste half jaar bij hem te hebben gekocht, maar het kan iets langer zijn. Getuige heeft verklaard ongeveer 15 of 20 keer bij hem te hebben gekocht.
Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 1] verklaard [7] dat hij van mei 2012 tot augustus-september 2012 van ‘[naam groep]’ heeft afgenomen. De persoon op de foto op pagina 168 (verdachte) reed altijd in de auto waarmee de drugs werden bezorgd, aldus [getuige 1].
Bij het uitlezen van de handelstelefoon is het telefoonnummer van [getuige 1] ([nummer]) aangetroffen. Er zijn sms-jes van 26 en 27 mei 2012 gevonden van dit telefoonnummer naar de handelstelefoon, met de tekst: ‘Yo maat chabber hier heb je ff tijd? Eendenweg’ [8] . Getuige heeft verklaard dat dit zijn sms-jes zijn en dat hij altijd hetzelfde bericht stuurde. Volgens getuige is verdachte de ontvanger van deze berichten [9] .
Getuige [getuige 2] heeft op 19 juni 2012, na confrontatie met de foto van verdachte, verklaard [10] dat hij (getuige) sinds twee jaar regelmatig drugs bij verdachte heeft gekocht, gemiddeld drie keer in de maand.
Het telefoonnummer van [getuige 2] ([nummer]) is gevonden in de handelstelefoon, onder de naam ‘[bijnaam getuige 2]’, de bijnaam van getuige [11] . Uit onderzoek is gebleken dat er op 23, 24 en 25 mei 2012 door getuige is gebeld naar de handelstelefoon [12] . Volgens getuige ging het daarbij waarschijnlijk over het leveren van cocaïne.
Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 2] verklaard [13] dat het geen twee jaar is, maar hoogstens een jaar. Getuige koopt sinds vorige zomer wel eens cocaïne bij verdachte.
Getuige [getuige 3] heeft op 19 juni 2012 verklaard [14] dat hij een Polo heeft en hij daarom onder ‘[bijnaam getuige 3]’ in de telefoon met nummer [nummer] staat. Na het tonen van de foto van verdachte heeft getuige verklaard dat dit de kleine dikke is die hij bedoelt en waarvan hij regelmatig heroïne heeft gekocht. Getuige heeft verklaard tientallen keren bij verdachte te hebben gehaald.
Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 3] verklaard [15] dat de paar maanden dat hij gekocht heeft een paar maanden voor zijn eerste verklaring waren. Na die verklaring heeft getuige nog één keer bij “[naam groep]” gekocht.
Getuige [getuige 4] heeft op 25 juni 2012 verklaard [16] dat hij als ‘[bijnaam getuige 4]’ in de handelstelefoon staat, dat is de naam een maat van hem. Nadat hem een foto van verdachte is getoond, heeft getuige verklaard dat dit de bolle is waar hij cocaïne van heeft gekocht. Getuige koopt zolang als hij gebuikt bij deze dealer, dus een jaartje nu. Getuige heeft wel iedere dag contact om iets te kopen. Nadat hem is verteld dat zijn telefoonnummer heel vaak, in één maand bijna tachtig keer, in de handelstelefoon is te vinden [17] heeft getuige verklaard dat hij dan bestelt en dan nog een paar keer achter elkaar belt om te vragen waar het blijft.
Bij de rechter-commissaris heeft [getuige 4] verklaard [18] dat hij in een periode van een half jaar, vanaf begin 2012, regelmatig heeft gekocht, een paar keer in de week, soms elke dag.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij de handelstelefoon eerst op 25 mei 2012 heeft gekocht, ongeloofwaardig, nu meerdere getuigen onafhankelijk van elkaar verklaren al (ruim) vóór die datum via deze telefoon contact met verdachte te hebben gehad. Voorts wees onderzoek aan de handelstelefoon en de eigen telefoon van verdachte uit, dat veel telefoonnummers (22 stuks) uit de ene telefoon ook voorkwamen in de andere (o.a. pagina 10 van het stamproces-verbaal). Dat ligt niet voor de hand als verdachte de handelstelefoon net zou hebben overgenomen van een persoon die eigenlijk helemaal niet tot zijn vaste kennissenkring behoort, zoals hij ter zitting heeft aangegeven.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte in de periode tussen 1 mei 2011 tot en met 24 mei 2012 meermalen heeft gedeald in verdovende middelen.
Het ten laste gelegde medeplegen acht de rechtbank niet bewezen, nu hiervoor onvoldoende bewijsmiddelen aanwezig zijn.

In het bijzonder ten aanzien van feit 1

Na de bovenvermelde aanhouding van verdachte en[medeverdachte] op 25 mei 2012 in Zutphen zijn zij op het politiebureau in Zutphen aan het lichaam gefouilleerd. Daarbij is bij[medeverdachte] niets aangetroffen. Bij verdachte zijn meerdere plastic zakjes, een zakje met meerdere kleine bolletjes apart verpakt en een plastic zakje met hierin meerdere apart verpakte bolletjes en twee sealpacks in zijn ondergoed aangetroffen [19] .
Verbalisant [verbalisant 3] heeft de partij, die bestond uit 10,92 gram (netto) bruin poeder, verpakt in bolletjes [20] , en 28,94 gram (netto) crèmekleurig poeder, verpakt in bolletjes [21] , bemonsterd en deze monsters verzonden naar het NFI. Het bruine poeder heeft nummer AAEC7067NL gekregen en het crèmekleurige poeder nummer AAEC7068NL.
Het NFI heeft beide monsters onderzocht. Het monster met nummer AAEC7067NL bevat heroïne [22] en het monster met nummer AAEC7068NL bevat cocaïne [23] .
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte op 25 mei 2012 in Zutphen een hoeveelheid van 28,94 gram cocaïne en een hoeveelheid van 10,92 gram heroïne aanwezig heeft gehad. Naar het oordeel van de rechtbank is hierbij sprake van medeplegen.
Verdachte heeft immers verklaard dat de vriend met wie hij is aangehouden, wist dat hij (verdachte) naar iemand toe ging voor een beetje drugs. [24] Verdachte bevond zich vervolgens met zijn medeverdachte op een dealplek, waar junks langskwamen, terwijl hun telefoons voortdurend overgingen en waarbij verdachte en zijn medeverdachte beiden een gigantische hoeveelheid cash bij zich hadden, hetgeen de conclusie rechtvaardigt dat zij daar waren vanwege handel in drugs en deze handel doorgaans niet mogelijk is zonder het daadwerkelijke bezit van drugs. Het is dan weinig relevant voor de bewezenverklaring in wiens kleding die bolletjes nu daadwerkelijk worden aangetroffen. In zoverre acht de rechtbank aldus het medeplegen bewezen.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 25 mei 2012 te Zutphen tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad 28,94 gram cocaïne en 10,92 gram heroïne, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
2.
hij in de periode van 1 mei 2011 tot en met 24 mei 2012 in Nederland, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
1.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet, gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte een first offender is. Hij heeft een verkeerde afslag genomen, maar wil nu verder met zijn leven.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich gedurende ruim een jaar schuldig gemaakt aan de handel in harddrugs. Harddrugs als de onderhavige leveren, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren op voor de gezondheid van die gebruikers, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Verdachte heeft voorts een hoeveelheid harddrugs (naar het zich laat aanzien zijn handelsvoorraad voor die dag) voorhanden, in zijn bezit, gehad.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister dat geen relevante veroordelingen vermeldt.
Op 15 oktober 2013 heeft de reclassering een voortgangsverslag uitgebracht. Hierin is vermeld dat een jaar lang stimuleren en begeleiden weinig tot geen resultaat heeft opgeleverd. Het lijkt erop alsof verdachte niet tot initiatief in staat is. Geconcludeerd is evenwel dat, gelet op het geringe gevaar van recidive, een vervolg op het huidige toezicht niet geïndiceerd is. Naast deze wat pessimistische conclusies over verdachte, zijn er daarentegen door en namens verdachte ook positieve punten omtrent verdachte ter zitting naar voren gebracht. Hoe het ook zij, na deze zaak is verdachte niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen.
De rechtbank heeft daarnaast de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting meegewogen.
Alles overwegende acht de rechtbank acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. De rechtbank acht een fors voorwaardelijk deel nodig, om te voorkomen dat verdachte opnieuw de fout in gaat. De rechtbank zal verdachte daarnaast een werkstraf voor de duur van 240 uur opleggen. Het thans nog opleggen van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, zoals gevorderd door de officier van justitie, zou de voorzichtig positieve wending die verdachte aan zijn leven lijkt te hebben gegeven, doorkruisen, en zo bezien verdient verdachte, ondanks de grote ernst van dit soort feiten, het voordeel van de twijfel en zal de rechtbank hem geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van een duur langer dan hij reeds heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging/beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als bovenvermeld;
 verklaart verdachte strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden;
 bepaalt, dat een
gedeeltevan de gevangenisstraf, groot
7 (zeven) niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroordeelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
 beveelt, dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 veroordeelt de verdachte tot de navolgende
taakstraf, te weten een
werkstrafgedurende
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 dagen;
 heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door mrs. Kropman, voorzitter, Van Apeldoorn en Ouweneel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Korevaar, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 november 2013.
Mr. Kropman is buiten staat dit
vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina’s, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer PL0630 2012070349-83, Regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district IJsselstreek, team Recherche IJsselstreek gesloten en ondertekend op 26 september 2012.
2.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 68
3.Verhoor van getuige [verbalisant 1] bij de rechter-commissaris, 27 november 2012
4.Stamproces-verbaal, pagina 9
5.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 128
6.Proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 162
7.Verhoor getuige bij de rechter-commissaris, 9 april 2013
8.Bijlage bij proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 166
9.Proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 164
10.Proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 170
11.Proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 170
12.Bijlage bij het proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 175
13.Verhoor getuige bij de rechter-commissaris, 27 november 2012
14.Proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 182
15.Verhoor getuige bij de rechter-commissaris, 27 november 2012
16.Proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 195
17.Bijlage bij het proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 199
18.Verhoor getuige bij de rechter-commissaris, 27 november 2012
19.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 69
20.Proces-verbaal Opiumwet, pagina 90
21.Proces-verbaal Opiumwet, pagina 92
22.Rapport identificatie van drugs en precursoren, pagina 100
23.Rapport identificatie van drugs en precursoren, pagina 98
24.Proces-verbaal van verhoor, pagina 239