4.De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, onder 6º, van de Wmo wordt onder maatschappelijke ondersteuning verstaan: het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer.
In artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wmo is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6°, in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie ondervindt, voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen een huishouden te voeren en zich te verplaatsen in en om de woning.
In het tweede lid is bepaald dat het college bij het bepalen van de voorzieningen rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, waaronder verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
In artikel 5, eerste lid, van de Wmo is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en over de voorwaarden waaronder personen die een aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
De in artikel 5, eerste lid, van de Wmo genoemde regels zijn neergelegd in de Verordening.
Volgens artikel 10, eerste lid, van de Verordening bestaat het tweede te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden uit het normaal gebruik kunnen maken van de woning waar men over beschikt. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten, berging, tuin of balkon.
Met het oog op het normale gebruik van de woning kan ingevolge het tweede lid een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.
Voor zover de belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat zal deze mogelijkheid ingevolge het derde lid eerst beoordeeld worden.
Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ingevolge het vierde lid ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt, anders dan een verhuiskostenvergoeding.
Het in de Verordening genoemde tweede resultaat is nader uitgewerkt in de Beleidsregels, waarin is vermeld: “(…) Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning wordt uiteraard rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening wordt gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is kan het college compenseren.” In de Beleidsregels is een toelichting gegeven op het primaat van verhuizing, veel voorkomende factoren die een rol kunnen spelen bij de besluitvorming, specifieke voorwaarden bij de verstrekking van de voorziening en kosten van de woningaanpassing.