ECLI:NL:RBGEL:2013:4383

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 november 2013
Publicatiedatum
8 november 2013
Zaaknummer
05/701739-12
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens seksuele handelingen met minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 8 november 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van seksuele handelingen met een minderjarige. De tenlastelegging omvatte ontuchtige handelingen met een meisje dat op het moment van de feiten de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van de handelingen die in Oostenrijk zouden hebben plaatsgevonden, waarvan de verdachte is vrijgesproken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling bij een forensische polikliniek. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de kwetsbare positie van het slachtoffer, de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Tevens is er een vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, behandeld, waarbij de rechtbank een bedrag van € 3.100,- aan smartengeld heeft toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, omdat onvoldoende bewijs was dat de overige schade door de verdachte was veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/701739-12
Datum zitting : 25 oktober 2013
Datum uitspraak : 8 november 2013
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte],
geboren op : [geboortedatum],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsman : mr. C.H. Molenaar, advocaat te Zevenaar.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 maart 2008 tot en met 31 december 2010 te Zevenaar, en/of Oostenrijk (telkens) buiten echt ontuchtige handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, te weten zijn, verdachtes, tong brengen tussen de schaamlippen en/of zijn, verdachtes, vinger(s) brengen in de vagina, heeft gepleegd met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt.
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 maart 2007 tot en met 31 december 2010 te Zevenaar en/of Oostenrijk (telkens), met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het opzettelijk ontuchtig likken van haar schaamstreek en/of betasten/masseren van haar vagina en/of schaamstreek en/of borsten en/of het door die [slachtoffer] laten betasten van zijn, verdachtes, penis.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 25 oktober 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. C.H. Molenaar, advocaat te Zevenaar.
Namens het minderjarige slachtoffer, [slachtoffer], heeft zich als benadeelde partij de wettelijke vertegenwoordiger, mevrouw [moeder slachtoffer] (moeder), schriftelijk in het geding gevoegd.
[slachtoffer] is tevens ter terechtzitting aanwezig en is bijgestaan door raadsvrouw mr. C.W. Langereis.
Namens Slachtofferhulp is[werknemer slachtofferhulp] aanwezig.
De officier van justitie, mr. P.A. de Boer, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs [1]
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Met de officier van justitie en verdediging is de rechtbank van oordeel dat hetgeen volgens de tenlastelegging zou hebben plaatsgevonden in Oostenrijk, niet kan worden bewezen. Daarvan zal verdachte worden vrijgesproken.
Voor het overige is er sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], p. 58 e.v.;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 oktober 2013.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op
één ofmeerdere tijdstip
(pen
)gelegen in de periode van 1 maart 2008 tot en met 31 december 2010 te Zevenaar, (telkens) buiten echt ontuchtige handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, te weten zijn, verdachtes, tong brengen tussen de schaamlippen en zijn, verdachtes, vinger(s) brengen in de vagina, heeft gepleegd met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de periode van 1 maart 2007 tot en met 31 december 2010 te Zevenaar heeft verdachte de schaamstreek van aangeefster (geboren op [geboortedatum]) gelikt. [2] Ook heeft verdachte de borsten [3] en de vagina en de schaamstreek van aangeefster betast en gemasseerd. [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het feit onder 2 tenlastegelegde met uitzondering van hetgeen volgens de tenlastelegging zou hebben plaatsgevonden in Oostenrijk. De officier van justitie heeft ten aanzien van het deel in de tenlastelegging dat aangeefster de penis van verdachte zou hebben betast, gewezen op de verklaring bij de politie waarin verdachte heeft verklaard dat aangeefster met haar hand aan zijn kruis zat en met haar hand in zijn broek zat.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het feit kan worden bewezen met uitzondering hetgeen volgens de tenlastelegging zou hebben plaatsgevonden in Oostenrijk. Verdachte ontkent echter het deel in de tenlastelegging dat hij aangeefster zijn penis heeft laten betasten.
Beoordeling door de rechtbank
Met de officier van justitie en verdediging is de rechtbank van oordeel dat hetgeen volgens de tenlastelegging zou hebben plaatsgevonden in Oostenrijk, niet kan worden bewezen. Daarvan zal verdachte worden vrijgesproken.
Gelet op de vaststaande feiten rest nog het onderdeel van de tenlastelegging omtrent het betasten door aangeefster van de penis van verdachte. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat aangeefster de penis van verdachte heeft betast.
Verdachte heeft bij de politie op de vraag welke seksuele handelingen aangeefster bij hem heeft verricht, geantwoord:
“Ze zat telkens met haar hand in mijn kruis. Ze zat ook met haar hand in mijn broek. (…) Dat was over de kleding, maar ze zat er ook wel eens onder. Dan probeerde ze aan mijn pielemans te zitten, in mijn onderbroek. (…) Ze zat elke week wel aan mijn kruis.” [5] .Gelet op de verklaring van verdachte is de rechtbank van oordeel dat ook het betasten van de penis van verdachte door aangeefster wettig en overtuigd is bewezen.
De rechtbank overweegt voorts dat niet in geschil is dat de handelingen zoals in de tenlastelegging omschreven ontuchtige handelingen betreffen. Ook de rechtbank gaat daarvan uit. Dat aangeefster om seksuele handelingen heeft gevraagd, zoals verdachte heeft benadrukt, doet geenszins af aan het ontuchtige karakter van die handelingen. Dit met name gelet op het grote leeftijdsverschil tussen verdachte en aangeefster, waarbij de verantwoordelijke volwassene zich terughoudend dient op te stellen ten opzichte van de minderjarige. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van verdachte gelegen weerstand te bieden aan de vraag om seksuele handelingen van aangeefster en voor zover die handelingen door haar werden gepleegd, daaraan een halt toe te roepen.
Conclusie
hij op meerdere tijdstip
(pen
)gelegen in de periode van 1 maart 2007 tot en met 31 december 2010 te Zevenaar (telkens), met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het opzettelijk ontuchtig likken van haar schaamstreek en betasten/masseren van haar vagina en schaamstreek en
/ofborsten en
/ofhet door die [slachtoffer] laten betasten van zijn, verdachtes, penis.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
Ten aanzien van de feit 2:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen
De feiten zijn strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden op te leggen reclasseringstoezicht en een behandeling bij een forensische polikliniek of een soortgelijke instelling. De officier van justitie is tot deze eis gekomen vanwege de ernst van de feiten en de positie die verdachte had in het gezin van het slachtoffer. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen van aangeefster en dat van haar ouders. Daarbij hebben de seksuele handelingen meerdere malen plaatsgevonden en was er sprake van een groot leeftijdsverschil tussen aangeefster en verdachte. Daarnaast is verwerpelijk dat de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden terwijl verdachte had vernomen over mogelijk seksueel misbruik van aangeefster door een andere man.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet wettigt. Verdachte is niet eerder met justitie in aanraking gekomen. In het gezin van aangeefster heeft hij in zeer ruime mate mantelzorg verleend. Hij is soms als een slaaf behandeld. In het gezin gold niet de gebruikelijke seksuele moraal. Hij kon zijn grenzen niet aangeven. Daarnaast gaat de officier van justitie voorbij aan het advies van de Reclassering. De raadsman heeft verzocht de strafeis te matigen tot een maximale werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf met de proeftijd van 3 jaren met daaraan de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht en een behandelverplichting gekoppeld.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
 het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 17 september 2013; en
 een voorlichtingsrapportage van Reclassering Iriszorg, d.d. 14 oktober 2013, betreffende verdachte;
 een voorlichtingsrapportage van Reclassering Iriszorg, d.d. 22 oktober 2013, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich over een langere periode meermalen schuldig gemaakt aan het plegen van vergaande ontuchtige handelingen bij aangeefster.
Aangeefster verkeerde, vanwege haar leeftijd, de omstandigheden in haar gezin met hulpbehoevende ouders en haar relatie tot verdachte, in een kwetsbare positie. Aangeefster heeft weliswaar soms zelf ook gevraagd aan verdachte om seksuele handelingen bij haar te verrichten, maar zij was niet in staat om op adequate wijze met haar seksuele nieuwsgierigheid om te gaan. Zij was ‘geen partij’ voor verdachte. Verdachte heeft aldus het vertrouwen dat aangeefster gezien zijn rol binnen het gezin in hem mocht hebben op grove wijze beschaamd en een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij niet heeft ingezien dat zijn handelen niet door de beugel kon. De gedragingen kunnen, naar de ervaring leert, voor slachtoffers ernstige psychische gevolgen hebben, zoals in casu ook blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring van aangeefster. Verdachte heeft daar kennelijk geen moment bij stilgestaan.
De rechtbank houdt echter ook rekening met de persoonlijkheid van de verdachte, die maakt dat hij moeilijk ‘nee’ kan zeggen. Dat blijkt ook uit de positie van verdachte binnen het gezin van aangeefster, waarin hij steeds voor het gezin heeft klaargestaan. Een en ander heeft, in extremis, geleid tot een zodanig nauwe band tussen verdachte en aangeefster dat, volgens verdachte, de grens tussen kind en volwassene is vervaagd.
Echter, dat ontslaat verdachte niet van zijn verantwoordelijkheid als volwassene, temeer daar hij wist dat aangeefster mogelijk eerder seksueel misbruikt was.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf als hierna te noemen passend en geboden als reactie op de ontoelaatbare handelwijze van verdachte. De duur van de gevangenisstraf is enigszins korter dan door de officier van justitie geëist, nu de rechtbank meer rekening houdt met de hierboven geschetste context waarbinnen de feiten zij gepleegd en mede met de omstandigheid dat verdachte first offender is. De persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn voor de rechtbank aanleiding om aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden te verbinden, dat verdachte zich zal melden bij de reclassering en indien nodig een ambulante behandeling zal ondergaan bij een forensische polikliniek.
6a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Namens het minderjarige slachtoffer, [slachtoffer], heeft zich schriftelijk als benadeelde partij de wettelijke vertegenwoordiger, mevrouw [moeder slachtoffer] (moeder), in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het tenlastegelegde. Gevorderd is een bedrag van € 4.982,00 aan immateriële schadevergoeding. Op de zitting heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij de immateriële schade verhoogd tot een bedrag van € 10.000,00. Daarnaast heeft de raadsvrouw namens de benadeelde partij materiële schadevergoeding gevorderd. Het gaat om studievertragingskosten ter hoogte van € 10.000,00 en telefoonkosten ter hoogte van € 100,00. De vordering van de benadeelde partij bedraagt, na deze verhoging, € 20.100,00.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] ten dele toe te wijzen. De officier van justitie voert hiertoe aan dat het in eerste instantie gevorderde bedrag aan immateriële schade, € 4.982,00,kan worden toegewezen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 59 dagen hechtenis. Het overige deel van de immateriële schade en het deel van de materiële schade die ziet op de studievertragingskosten dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat de beoordeling daarvan tot een onevenredige belasting van het strafproces zou leiden. Ten aanzien van de gevorderde telefoonkosten van € 100,00 refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is primair van mening dat de vordering van de benadeelde partij, inclusief de gevorderde verhoging, dient te worden afgewezen. De vordering is te ingewikkeld en is een onevenredige belasting van het strafproces. De raadsman is van mening dat niet kan worden vastgesteld dat de gevorderde kosten zijn veroorzaakt door verdachte, mede gelet op het feit dat er mogelijk ook sprake is geweest van seksueel misbruik door een andere man. Daarnaast is niet duidelijk of de aangehaald problematiek door de ten laste gelegde feiten komen of dat de problematiek aangeboren is. Subsidiair refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Eén van de gevallen waarin de wet toekenning van smartengeld mogelijk maakt is het geval waarin een benadeelde op andere wijze (dan door lichamelijk letsel of aantasting van de eer of goede naam) in zijn persoon is aangetast (art. 6:106 eerste lid, aanhef en onder b Burgerlijk Wetboek).
Met het bewezenverklaarde ‘seksueel binnendringen’ van het lichaam van benadeelde partij door verdachte is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de aard van die gedraging die een flagrante schending van de lichamelijke integriteit van benadeelde partij oplevert, sprake van aantasting in haar persoon.
Daarnaast is ook indien ‘geestelijk letsel’ in de zin van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is toegebracht, sprake van aantasting in de persoon zoals in genoemde wetsbepaling bedoeld. Uit de namens benadeelde partij in het geding gebrachte stukken – waaronder een (deel van een) verslag van Pro Persona waar zij zich onder psychologische behandeling heeft gesteld en het Indicatiebesluit in het kader van de Wet op de Jeugdzorg – is aannemelijk dat bij benadeelde partij een posttraumatische stressstoornis is ontstaan en (mogelijk) (het begin van) een borderline persoonlijkheidsstoornis. De vraag die in verband met het verweer moet worden beantwoord is of de bewezenverklaarde strafbare feiten in causaal verband staan met dit geestelijk letsel. Bij de beantwoording van die vraag betrekt de rechtbank de algemene ervaringsregel dat (vooral ook jeugdige) slachtoffers van seksuele delicten daarvan vaak ernstige psychische gevolgen ondervinden. Kort gezegd geldt dat, indien door een onrechtmatige daad een risico ter zake van het ontstaan van schade in het leven is geroepen en dit risico zich vervolgens verwezenlijkt, daarmee het causaal verband tussen die gedraging en de aldus ontstane schade in beginsel is gegeven. Het is aan de pleger van de onrechtmatige daad te stellen en zonodig te bewijzen dat er een andere oorzaak voor de schade is.
Verdachte heeft gesteld dat mogelijk sprake is van aangeboren problematiek bij benadeelde partij, hetgeen op haar beurt door benadeelde partij is betwist omdat dat in elk geval voor de geconstateerde posttraumatische stressstoornis niet goed denkbaar lijkt. Op dit punt heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank in het geheel niet aan zijn stelplicht voldaan, op grond waarvan hij (zelfs) niet wordt toegelaten tot (tegen)bewijs op dit punt. Daarvoor biedt zijn stelling namelijk geen voldoende concrete aanknopingspunten.
Met betrekking tot de stelling van verdachte dat mogelijk ook sprake is van misbruik door een of meer anderen, hetgeen de psychische schade eveneens kan hebben veroorzaakt, wordt het volgende overwogen. Op grond van de aangifte van benadeelde partij, waaruit naar voren komt dat ook anderen dan verdachte haar seksueel zouden hebben misbruikt of ontucht met haar zouden hebben gepleegd, bestaat de mogelijkheid dat de psychische schade bij benadeelde partij niet alleen door verdachte is veroorzaakt. De rechtbank ziet echter geen aanleiding in deze procedure instructie te laten volgen (zoals eventueel getuigenverhoren en deskundigenberichten) om dit op te helderen. Niet alleen zou dat een onevenredige belasting van het strafproces opleveren, het doet ook niet af aan de eventuele hoofdelijke aansprakelijkheid van verdachte voor het (mede) aan hem toe te rekenen deel van de ontstane schade (als ook een ander daarvoor mede-aansprakelijk zou kunnen worden gehouden; art. 6:102 eerste lid Burgerlijk Wetboek). Daarbij komt dat verdachte rekening had kunnen en moeten houden met de mogelijkheid dat benadeelde partij al eerder seksueel was misbruikt. Des te aannemelijker is het dat in elk geval ook het handelen van verdachte aan benadeelde partij (een deel van de) psychische schade heeft toegebracht.
Aan de wettelijke vereisten voor toekenning van smartengeld is, gelet op het voorgaande, voldaan. Gelet op de aard en de ernst van de schadeveroorzakende gedragingen, de periode gedurende welke deze hebben plaatsgevonden en de gevolgen daarvan voor benadeelde partij – getuige haar slachtofferverklaring en hetgeen in de vordering met bijlagen is vermeld – kent de rechtbank naar billijkheid een bedrag van € 3.000,00 aan smartengeld toe, bij wijze van voorschot daarop. Hierbij heeft de rechtbank tevens rekening gehouden met bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen en zich beperkt tot (voor zover thans in te schatten) het deel van de schade dat in elk geval (mede) aan verdachte valt toe te rekenen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de smartengeldvordering, omdat van dit deel van de vordering op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende vaststaat dat verdachte daarvoor (mede) aansprakelijk is. Een nadere beoordeling daarvan zou een onevenredige belasting van het strafgeding meebrengen, omdat daarvoor instructie is vereist en het belang van afdoening van deze strafzaak thans prevaleert.
Met betrekking tot de gevorderde materiële schadevergoeding wordt het volgende overwogen. Het bedrag van € 100,00 aan telefoonkosten is onvoldoende gemotiveerd betwist en daarom toewijsbaar. Het bedrag van € 10.000,00 wegens voorschot op de schade wegens studievertraging van twee jaren (gebaseerd op de desbetreffende richtlijn van de Letselschaderaad) is wel betwist, op de grond dat de thans bekende gegevens en overgelegde stukken onvoldoende duidelijk maken dat enige studievertraging het gevolg is van het bewezenverklaarde.
De rechtbank overweegt als volgt. Om te kunnen beoordelen of sprake is van studievertraging, moet een vergelijking kunnen worden gemaakt met het hypothetische studieverloop van benadeelde partij zonder de bewezenverklaarde feiten en het feitelijke verloop. Hoewel voorstelbaar is dat de bewezenverklaarde feiten tot aan verdachte toe te rekenen schade wegens studievertraging hebben geleid, is er thans onvoldoende informatie beschikbaar om voldoende nauwkeurig die vergelijking te kunnen maken. Het zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren om die nadere gegevens – waaronder mogelijk ook een (onderwijs)psychologische deskundigenbericht – alsnog te gaan inwinnen. Op die grond zal de benadeelde partij in dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Over het toewijsbare bedrag aan smartengeld zal de rechtbank de gevorderde rente toewijzen per 1 maart 2007. Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 57, 245 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
5 (vijf) maandenniet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarennavolgende (bijzondere) voorwaarde(n) niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis zal melden bij de Reclassering Iriszorg, Nieuwe Oeverstraat 65, Arnhem, telefoonnummer 088-6061311 en zich gedurende de proeftijd van drie jaren zal blijven melden, zolang en zo frequent als de Reclassering Iriszorg dit noodzakelijk acht, ook als dit inhoudt het meewerken aan huisbezoeken;
  • zich gedurende de proeftijd van drie jaren onder behandeling zal stellen van forensische psychiatrische polikliniek Kairos of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de Reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, ten einde zich te laten behandelen voor zijn zeden- persoonlijkheidsproblematiek;
  • zich gedurende de proeftijd van drie jaren onder behandeling zal stellen van verslavingszorg Iriszorg of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de Reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, ten einde zich te laten behandelen voor zijn verslavingsproblematiek, ook als dit inhoudt een kortdurende klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek;
  • zich gedurende de proeftijd van drie jaren onder behandeling zal stellen bij FACT team Pro Persona/Iriszorg of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de Reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, ten einde zich te laten behandelen voor zijn problematiek;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
  • Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer], te betalen € 3.100,- (drieduizendenhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2007 tot aan de dag der algehele voldoening.
  • Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
  • Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen € 3.100,- (drieduizendenhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2007 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 41 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. J.M. Hamaker (voorzitter), mr. C.M.E. Lagarde en mr. M.C. Gerritsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.S. Verhagen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 november 2013.
mr. M.C. Gerritsen is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de regiopolitie Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL074H 2011105125, gesloten op 26 oktober 2012 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], pg. 67, vierde alinea eerste regel, het proces-verbaal van verhoor van verdachte, tweede gedeelte van pg. 38 en het proces-verbaal van verhoor getuige [moeder slachtoffer], pg. 110 laatste regel van de tweede alinea.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [moeder slachtoffer], pg. 109 laatste gedeelte van de zesde alinea.
4.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer], pg. 67, vierde alinea, en het proces-verbaal van verhoor van verdachte, pg. 38 en 46, zevende tot en met veertiende alinea.
5.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pg. 46 onderaan en 47 bovenaan.