In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 31 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, woonachtig te [Z], en de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Zwolle. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2009, opgelegd door verweerder. De aanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.022, en daarnaast was er € 90 aan heffingsrente in rekening gebracht. Eiseres had in 2009 onbetaald verlof genomen van haar werkgever [B] BV om in Oostenrijk als skilerares te werken. Ze stelde dat ze voor de maanden januari en februari 2009 vrijgesteld moest worden van de premieplicht voor de volksverzekeringen in Nederland, omdat ze in die periode uitsluitend in Oostenrijk werkzaam was.
De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken. Eiseres had in haar aangifte IB/PVV 2009 vrijstelling gevraagd voor de heffing van premie volksverzekeringen in verband met haar werkzaamheden in Oostenrijk. De rechtbank oordeelde dat eiseres in 2009 werkzaamheden in loondienst in zowel Nederland als Oostenrijk had verricht, en dat de dienstbetrekking met [B] in stand was gebleven, ondanks het onbetaald verlof. De rechtbank concludeerde dat eiseres onder de Nederlandse socialezekerheidswetgeving viel, en dat de aanslag IB/PVV 2009 terecht was opgelegd. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, evenals haar bezwaar tegen de heffingsrente.
De rechtbank benadrukte dat de wetgeving van de woonstaat van toepassing is wanneer iemand in meerdere lidstaten werkzaamheden verricht, en dat de dienstbetrekking niet beëindigd was door het onbetaald verlof. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 31 oktober 2013, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.