In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Gelderland, is een geschil ontstaan tussen de gemeente en een particulier, [gedaagde], over de eigendom van een perceel grond en de daarop gevestigde erfdienstbaarheid van uitweg. De gemeente vorderde een verklaring voor recht dat zij eigenaar is van een strook grond, die door [gedaagde] onrechtmatig in gebruik zou zijn genomen. De procedure begon met een dagvaarding, gevolgd door een conclusie van antwoord en een comparitie van partijen op 3 juni 2013. De rechtbank heeft op 21 augustus 2013 vonnis gewezen.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [gedaagde] is eigenaar van een perceel dat hij in 1975 heeft verkregen. Dit perceel is geleverd met een erfdienstbaarheid van uitweg, die hem het recht geeft om over een strook grond naar de openbare weg te gaan. De gemeente heeft een aangrenzend perceel, dat zij in 2009 heeft verkregen. De gemeente stelt dat [gedaagde] het perceel van de gemeente onrechtmatig heeft verhard en gebruikt voor het parkeren van zijn auto.
In de beoordeling van de zaak heeft de rechtbank gekeken naar de leveringsakte van [gedaagde] en de partijbedoeling bij de overdracht van het perceel. De rechtbank concludeert dat de erfdienstbaarheid van uitweg ten laste van de grond van de gemeente loopt en dat [gedaagde] zonder recht of titel een parkeerplaats heeft aangelegd op de grond van de gemeente. De vorderingen van de gemeente worden toegewezen, met uitzondering van de vordering tot het opleggen van een dwangsom, omdat deze overbodig is geworden door de toewijzing van de andere vorderingen.
De rechtbank heeft [gedaagde] veroordeeld om binnen een maand na betekening van het vonnis het gebruik van de grond te beëindigen en deze te ontruimen. Tevens is [gedaagde] in de proceskosten veroordeeld. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 21 augustus 2013.