ECLI:NL:RBGEL:2013:3980

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 oktober 2013
Publicatiedatum
22 oktober 2013
Zaaknummer
05/701791-12
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk inrijden op slachtoffer; vrijspraak poging doodslag; veroordeling voor zware mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 oktober 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord en poging tot doodslag door opzettelijk in te rijden op een slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 18 november 2012 te Ellecom, de verdachte met zijn auto, een Renault Clio, het slachtoffer heeft aangereden, wat resulteerde in een gebroken rib en een klaplong. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen en de benadeelde partij, alsook de bevindingen van de Forensische Opsporing in overweging genomen. De officier van justitie had gerekwireerd voor een veroordeling wegens poging tot doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot moord en poging tot doodslag, maar achtte wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zware mishandeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 2 jaren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een psychische stoornis, en de impact van het delict op het slachtoffer. Daarnaast werd een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, die door de rechtbank werd vastgesteld op € 391,36, na aftrek van reeds ontvangen schadevergoeding van de verzekering.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/701791-12
Data zittingen : 27 februari 2013, 22 mei 2013, 17 juli 2013 en 09 oktober 2013
Datum uitspraak : 23 oktober 2013
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte],
geboren op : [1975] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
raadsman : mr. J.C. Sneep, advocaat te Breda.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 november 2012 te Ellecom, gemeente Rheden, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk en met
voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk na kalm
beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, (terwijl die [slachtoffer] hem, verdachte, kort daarvoor had aangesproken over het
weggooien van vuil, in elk geval terwijl die [slachtoffer] zich op korte afstand van
verdachte bevond) rijdende in een personenauto (Renault Clio), in elk geval in
een door hem, verdachte, bestuurde auto met hoge snelheid en/of met verhoogde
snelheid, in elk geval accelererend, op die [slachtoffer] is ingereden en/of is toegereden, althans met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto (Renault Clio) met hoge snelheid en/of met verhoogde snelheid, in elk geval accelererend die [slachtoffer] heeft aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 18 november 2012 te Ellecom, gemeente Rheden, aan een
persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (één of meer
gebroken ribben en/of een klaplong), heeft toegebracht, door deze opzettelijk rijdende in een personenauto (Renault Clio), in elk geval in een door hem, verdachte, bestuurde auto met hoge snelheid en/of met verhoogde snelheid, in elk geval accelererend, aan te rijden;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 18 november 2012 te Ellecom, gemeente Rheden, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk (terwijl die [slachtoffer] hem,
verdachte, kort daarvoor had aangesproken, in elk geval terwijl die [slachtoffer] zich op korte afstand van verdachte bevond) met een door hem, verdachte, bestuurde auto is ingereden en/of is toegereden op die [slachtoffer], in elk geval (accelererend) in de richting van die [slachtoffer] is
gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is laatstelijk op 09 oktober 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. J.C. Sneep, advocaat te Breda.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd en is ter terechtzitting van 9 oktober 2013 verschenen: [slachtoffer].
De officier van justitie, mr. G. Verstegen, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs [1]
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de raadsman, niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair als poging moord ten laste is gelegd en zal verdachte daarvan vrijspreken.
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 18 november 2012 heeft verdachte te Ellecom, rijdend in zijn personenauto (een Renault Clio), aangever [slachtoffer]
(hierna: aangever)aangereden. De auto accelereerde kort voor de aanrijding. [2] Als gevolg van deze aanrijding heeft aangever letsel opgelopen bestaande uit een gebroken rib en een klaplong rechts waarvoor tot twee keer toe een thoroxdrain werd ingebracht. [3]
Verbalisanten van de verkeersongevallenanalyse treffen verse bandensporen aan en stellen vast dat het profiel van de banden van de Renault Clio waar verdachte in reed nagenoeg gelijk is aan het spoor. Het spoor is gemaakt door banden soortgelijk aan die op de auto van verdachte waren gemonteerd. Vervuiling van de bandensporen door de ambulance die ter plaatse is geweest, de beide politieauto’s en de Peugeot van de getuige [getuige 2] wordt uitgesloten. [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair als poging doodslag tenlastegelegde feit. De officier van justitie acht bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever. Daarbij gaat zij uit van de lezing van aangever nu deze wordt ondersteund door het aangetroffen sporenbeeld. Verdachte heeft het stuur naar links bewogen in de richting van aangever en heeft daarbij met een dermate snelheid gereden dat de banden van de auto dreigden hun spoorkracht te verliezen. Gelet op de verklaringen van getuigen was er vóór de aanrijding sprake van een hoog toerental en direct na de aanrijding van een hoge snelheid. Bovendien volgt uit de verklaring van aangever dat hij geen andere uitweg zag dan op te springen zodat hij niet onder de auto terecht zou komen. Door het op die manier met een auto inrijden op aangever, die als voetganger ten opzicht van de auto als zwakkere verkeersdeelnemer te beschouwen is, heeft verdachte de reële, niet onwaarschijnlijke kans in het leven geroepen dat aangever zou komen te overlijden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte ten aanzien van alle tenlastegelegde varianten dient te worden vrijgesproken nu niet bewezen kan worden geacht dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van aangever dan wel op het toebrengen van (zwaar lichamelijk) letsel bij aangever.
Verdachte heeft aangever niet opzettelijk aangereden. Ten aanzien van het feitelijk gebeuren moet uitgegaan worden van de verklaring van verdachte nu deze consistent is en ondersteund wordt door het sporenbeeld zoals vastgesteld door de VOA. Verdachte is stapvoets dan wel met een normale snelheid de bocht doorgereden en werd toen geconfronteerd met aangever die met versnelde pas op hem kwam afgerend. Hierdoor en door de gelaatsuitdrukking van aangever en hetgeen daaraan vooraf was gegaan, voelde verdachte zich bedreigd en raakte in paniek waardoor hij het gaspedaal heeft ingedrukt. Daarbij speelt de stoornis van verdachte een rol.
De kans op overlijden van aangever is klein. Daarbij heeft de raadsman gewezen op hetgeen de verkeersdeskundigen hierover op zitting naar voren hebben gebracht. De raadsman gaat er van uit dat verdachte ongeveer 20 kilometer per uur reed gelet op het feit dat aangever stapvoets dan wel met normale snelheid de bocht doorreed en hij in een kleine, lichte auto reed met dus een beperkt acceleratievermogen. Bovendien was de afstand tussen verdachte en aangever klein en droeg aangever een helm.
Verdachte heeft over het feitelijk gebeuren nog verklaard dat het zijn bedoeling was richting uitgang te rijden. Op het moment dat hij gas gaf, had hij niet zijn handen aan het stuur omdat hij bezig was met één hand zijn raam dicht te doen en met de ander de deur probeerde te vergrendelen.
Beoordeling door de rechtbank
Bewijsmiddelen
Aangever heeft verklaard dat hij, na de woordenwisseling met verdachte, zag dat verdachte richting de uitgang van de parkeerplaats reed. Aangever is toen met versnelde pas in de richting van de uitgang gelopen. Hij zag toen dat verdachte, nadat deze de bocht door was gekomen, zijn richting veranderde en in zijn –aangevers- richting kwam gereden. Hij hoorde aan het toerental van de auto dat verdachte accelereerde, gas bijgaf. Om te voorkomen dat hij onder de auto terecht kwam, is aangever opgesprongen. De auto van verdachte raakte hem en aangever werd weggeslingerd. [5] Ter terechtzitting van 9 oktober 2013 is aangever gehoord als getuige. Hij heeft verklaard dat hij gezien heeft dat verdachte naar links stuurde, de kant van aangever op, in plaats van naar rechts, richting de uitgang. Tevens heeft aangever verklaard dat hij dicht tegen de heg aanliep en niet midden op de weg. [6]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij een met een hoog toerental wegtrekkende auto hoorde en daarna hoorde hij een klap. Hij zag toen het slachtoffer boven de heg van de parkeerplaats uitkomen. [7]
Door verbalisanten van de Forensische Opsporing is een proces-verbaal Verkeers Ongevallen Analyse (VOA) opgemaakt. De verbalisanten relateren dat het bandenspoor, zoals onder meer weergegeven op dossierpagina 141, bij de in-, uitgang van de parkeerplaats is afgetekend door aangedreven wielen van een auto die een bocht naar links maken. [8] Het spoor is afgetekend door de banden op de ingestuurd staande aangedreven wielen. Het spoor was afgetekend door een auto die kennelijk vanaf de achterzijde van de parkeerplaats aan was komen rijden en vervolgens niet in de richting van de uitgang van de parkeerplaats reed, maar de bocht linksom vervolgde om weer terug te rijden in de richting van de achterzijde van de parkeerplaats. [9]
Forensisch onderzoeker de heer [deskundige 1] heeft verklaard dat een traject als geïndiceerd door de bandensporen die de politie heeft aangetroffen aan de zuidzijde van het parkeerterrein zonder een door de bestuurder gecontroleerde stuurverdraaiing niet voorstelbaar is. [10] De heer [deskundige 2], verkeersongevallendeskundige, heeft ter terechtzitting aangegeven dit standpunt te delen. Beide deskundigen hebben verklaard dat uit het sporenbeeld is af te leiden dat de auto accelereerde en dat het sporenbeeld niet strookt met een auto die richting de uitgang van de parkeerplaats rijdt. [11]
Tussenconclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het spoor zoals onder meer weergegeven op dossierpagina 141, afkomstig is van de door verdachte bestuurde auto. Verdachte is komend vanuit de bocht aan de noordwestzijde van de parkeerplaats, door middel van een ingezette stuurbeweging in één vloeiende lijn doorgereden, heeft zijn snelheid doen toenemen door te accelereren en is opzettelijk op aangever ingereden.
De verklaring van verdachte over het feitelijk gebeuren wordt door de inhoud van de bewijsmiddelen weerlegd.
(Voorwaardelijk) opzet op de dood?
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk (ook in de zin van het voorwaardelijk opzet) geprobeerd heeft aangever te doden.
Ten aanzien van een voorwaardelijk opzet geldt dat bewezen zal moeten worden dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangever zou doden.
Volgens vaste rechtspraak is de beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomst aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
Daarbij is de snelheid waarmee aangever door de auto van verdachte werd geraakt en de kans op dodelijk letsel van belang.
Wat precies de snelheid van de auto van verdachte is geweest, kan niet vastgesteld worden.
De deskundigen hebben ter terechtzitting aangegeven dat, gelet op de situatie ter plaatse en het feit dat verdachte vlak voor de aanrijding een bocht door is gereden, de snelheid van de auto van verdachte niet méér dan 30 kilometer per uur kan zijn geweest. De heer [deskundige 1] refereerde aan een - oud - onderzoek waarbij - uitgaande van een dergelijke snelheid - bij een botsing tussen een auto en een voetganger een laag percentage van de slachtoffers kwam te overlijden. Hij merkte daarbij op dat dit een oud onderzoek betrof en dat de laatste decennia veel aandacht besteed is aan het voetgangervriendelijker maken van auto’s.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het handelen van verdachte naar uiterlijke verschijningsvorm gericht was op de dood van aangever, noch dat er een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bestond. Verdachte zal dan ook vrijgesproken worden van het subsidiair als poging doodslag tenlastegelegde.
(Voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letsel
Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde overweegt de rechtbank dat bij een botsing tussen een personenauto en een voetganger, ook bij een lagere botssnelheid, naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans bestaat dat de voetganger zwaar lichamelijk letsel oploopt. Nu dit algemene ervaringsregels betreft moet verdachte zich dit ook bewust zijn geweest. Zoals hiervoor is overwogen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte met een personenauto bewust op aangever, een voetganger, is ingereden. Dit gedrag van verdachte is naar uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte (tenminste) de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangever zwaar lichamelijk zou toebrengen.
Dat verdachte een stoornis heeft, doet daar niet aan af nu er geen sprake van is dat verdachte van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan was verstoken.
Het letsel dat aangever heeft opgelopen, de gebroken rib en de klaplong, is naar algemeen spraakgebruik te beschouwen als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank zal dit ook als zodanig kwalificeren.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op 18 november 2012 te Ellecom, gemeente Rheden, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (één gebroken rib en een klaplong), heeft toegebracht, door deze opzettelijk rijdende in een personenauto (Renault Clio), accelererend, aan te rijden;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde:
Zware mishandeling
Het feit is strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

De raadsman heeft betoogd dat verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging omdat sprake is geweest van psychische overmacht dan wel noodweerexces. Verdachte werd, nadat hij de bocht was doorgereden, plotseling geconfronteerd met aangever die met een boos gezicht en versnelde pas op hem afkwam. Verdachte voelde zich bedreigd en raakte in paniek waardoor hij op het gaspedaal trapte in plaats van op de rem. Dit is mede verklaarbaar door de stoornis die bij verdachte is vastgesteld.
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor onder 3 heeft overwogen is de rechtbank van oordeel dat de feiten en omstandigheden die aan het verweer ten grondslag zijn gelegd, niet aannemelijk zijn geworden. Het beroep op psychische overmacht dan wel noodweerexces wordt daarmee verworpen.
Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair als poging doodslag tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een verplichte ambulante behandeling bij het [instelling] of een soortgelijke instelling met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de rijbevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen wordt ontzegd voor de duur van 1 jaar.
De officier van justitie is tot deze eis gekomen vanwege de ernst van het feit en de gevolgen die dit heeft gehad voor aangever. Daarbij heeft de officier van justitie rekening gehouden met het feit dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar wordt beschouwd en dat dit de eerste keer is dat het om een ernstig geweldsfeit gaat.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte reeds lange tijd in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en dit niet alleen gevolgen heeft voor hem maar ook voor zijn gezin. Daarbij acht hij van belang dat verdachte tussen 2006 en 2011 geen geweldsfeiten heeft gepleegd en dat aangever naar verdachte is toegelopen en daarmee zichzelf in een situatie heeft gebracht waarin hij het risico liep dat verdachte anders zou reageren dan verwacht.
De raadsman heeft primair verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen vanwege het bestaan van onvoldoende ernstige bezwaren dan wel omdat de situatie van artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering zich voordoet. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte te schorsen nu het persoonlijk belang van verdachte bij vrijlating zwaarder weegt dan het belang van de maatschappij bij voortduring daarvan.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
 het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 10 juni 2013;
 een multidisciplinair rapport van drs. [psycholoog], psycholoog, gedateerd 18 februari 2013 en van dr. [psychiater], psychiater, gedateerd 22 februari 2013;
 beknopte reclasseringsadviezen van Reclassering Nederland, gedateerd 28 december 2012, 25 februari 2013 en 4 oktober 2013 betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Nadat aangever verdachte aansprak omdat verdachte een blikje uit zijn auto gooide en er een woordenwisseling ontstond, is verdachte weggereden. Aangever is zijn kant opgelopen en toen verdachte aangever zag is hij op aangever ingereden en is hij er vandoor gegaan.
Als gevolg van de aanrijding heeft aangever onder meer een rib gebroken en twee keer een klaplong opgelopen waarvoor telkens een thoraxdrain ingebracht moest worden. Aangever heeft doodsangsten uitgestaan. Zowel de lichamelijke alsook de psychische gevolgen van het gebeuren hebben aangever belemmerd bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden.
Dat aangever na de woordenwisseling op verdachte af is gelopen had verdachte geen enkele aanleiding mogen geven om te doen hetgeen hij heeft gedaan. Verdachte lijkt dit echter niet in te zien.
Uit het uittreksel uit het justitieel documentatieregister volgt dat verdachte in 2011 is veroordeeld voor een mishandeling en in 2007 voor een bedreiging met zware mishandeling.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat er bij hem sprake is van een combinatie van een autistiforme stoornis en een persoonlijkheidsstoornis met voornamelijk antisociale, narcistische en borderline kenmerken waardoor hij als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een gevangenisstraf van 30 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar passend en geboden is. Deze straf is lager dan geëist nu de rechtbank verdachte heeft vrijgesproken van het subsidiair als poging doodslag tenlastegelegde.
Een nog lagere straf komt, gelet op de ernst van het feit en de gevolgen die dit heeft gehad voor het slachtoffer, niet in aanmerking. De voorwaardelijke straf dient ertoe om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw dergelijke feiten te begaan nu, zoals in de bovengenoemde rapportages is opgenomen, de kans op recidive zonder een behandeling in verband met de stoornissen van verdachte groot is. De rechtbank zal, zoals geadviseerd, aan de voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarden verbinden van een verplichte ambulante behandeling bij het [instelling] of soortgelijke ambulante forensische zorg en van een meldplicht.
Omdat verdachte zijn auto als wapen heeft gebruikt zal de rechtbank hem tevens een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen voor de duur van 2 jaren. Deze bijkomende straf is hoger dan door de officier van justitie geëist vanwege de ernst van het gebeuren.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afwijzen. De rechtbank zal ook het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte afwijzen nu zij van oordeel is dat de belangen van de maatschappij bij voortduren daarvan prevaleren boven het belang van verdachte bij vrijlating.
6a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 4.737,84, waarvan € 3.500,- bestaande uit immateriële schade.
Ter terechtzitting van 9 oktober 2013 heeft de benadeelde verklaard dat hij een deel van de schade ad € 2.500,- reeds vergoed heeft gekregen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de parkeerkosten niet voor toewijzing vatbaar zijn omdat deze al meegenomen zijn in de ziekenhuisdaggeldvergoeding. De kosten voor een cadeau voor de getuigen en de extra verwarmingskosten zijn niet als rechtstreekse schade aan te merken.
De overige gevorderde materiële kosten acht de officier van justitie toewijsbaar.
Ten aanzien van de post immateriële schade is door de verzekeraar reeds een bedrag van
€ 2.500,- uitgekeerd, zodat volgens de officier van justitie een bedrag van € 1.000,- toegewezen kan worden.
De officier van justitie heeft derhalve verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot het bedrag van € 2.036,36, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen hechtenis.
Voor het overige heeft de officier van justitie verzocht dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de post ‘kaarten VVV-uitje, niet kunnen gebruiken’ en de post ‘extra verwarmingskosten’ heeft de raadsman betoogd dat dit geen rechtstreeks gevolg is van het gebeuren en dit onvoldoende is onderbouwd.
Datzelfde heeft hij betoogd ten aanzien van de post ‘reiskosten ziekenhuis en controle’ omdat niet onderbouwd is wanneer de benadeelde daar heeft moeten zijn en benadeelde ook voor andere kwetsuren bij het ziekenhuis is geweest. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat een toewijzing van € 0,19 per kilometer gebruikelijk is.
Ten aanzien van de post ‘parkeerkosten ziekenhuis’ en ‘diner in het ziekenhuis van echtgenoot’ heeft de raadsman betoogd dat dit valt onder de post ‘ziekenhuisdaggeldvergoeding’.
Ten aanzien van de post ‘cadeau voor getuigen’ heeft de raadsman betoogd dat deze kosten geen rechtstreeks verband houden met het feit.
Ten aanzien van de post ‘verlies arbeidsvermogen’ heeft de raadsman betoogd dat de extra inkomsten vanwege deelname aan oefeningen niet gezien kunnen worden als inkomen. Bovendien houdt het mislopen van de als tweede in de bijlage genoemde oefening geen rechtstreeks verband met het feit omdat benadeelde niet kon deelnemen aan die oefening vanwege kwetsuren aan zijn enkelbanden.
De post telefoonkosten acht de raadsman niet onderbouwd.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman betoogd dat een bedrag van € 1.500,- meer past bij de omstandigheden van de zaak, maar vanwege de eigen schuld van de benadeelde (door op verdachte af te lopen) de vordering gematigd dient te worden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het deel van de vordering dat ziet op de parkeerkosten, omdat dit al is verdisconteerd in de post ‘ziekenhuisdaggeldvergoe-ding’.
De rechtbank verklaart de benadeelde tevens niet-ontvankelijk in de delen van de vordering die zien op de posten ‘diner in het ziekenhuis van echtgenoot’, ‘kaarten VVV-uitje’ en ‘cadeau voor getuigen’, nu zij van oordeel is dat deze schade niet rechtstreeks het gevolg is van het bewezenverklaarde. Datzelfde zal de rechtbank doen ten aanzien van de post ‘extra verwarmingskosten’ nu deze onvoldoende onderbouwd is en een nadere beoordeling hiervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De kosten ten aanzien van de overige materiële posten zijn redelijk en voldoende onderbouwd, en zijn een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde.
De rechtbank zal aan materiële kosten een bedrag van € 891,36 toewijzen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade kan de rechtbank in deze strafrechtelijke procedure niet exact vaststellen welk bedrag aan vergoeding voor de geleden immateriële schade juist is. Zij is echter van oordeel dat, gelet op de lichamelijke en psychische gevolgen die het feit heeft gehad voor de benadeelde, in ieder geval een bedrag van € 2.000,- aan schadevergoeding op zijn plaats is, zodat zij dit bedrag in ieder geval zal toewijzen aan het slachtoffer. Voor zover de vordering strekt tot vergoeding van een hoger bedrag wegens immateriële schade levert de behandeling van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk is en de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen omtrent het handelen van verdachte, is geen sprake van een eigen schuld van de benadeelde.
Nu de benadeelde reeds € 2.500,- van zijn verzekering vergoed heeft gekregen, komt het bedrag dat in zijn totaliteit zal worden toegewezen neer op € 391,36.
Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 91 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en het artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het primair als poging moord en subsidiair als poging doodslag tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 12 (twaalf) maanden niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren navolgende (bijzondere) voorwaarde(n) niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
4. zich verplicht onder behandeling zal stellen voor zijn PDD-NOS en persoonlijkheidsstoornis bij het [instelling] of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
5. zich binnen drie dagen na zijn vrijlating meldt bij de reclassering [adres]. Hierna moet verdachte zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
En voorts tot:
Ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 2 (twee) jaren.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer], te betalen € 391,36 (driehonderdéénennegentig euro en zesendertig cent).
  • Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
  • Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
  • Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen € 391,36 (driehonderdéénennegentig euro en zesendertig cent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 7 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
  • Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. J.J.H. van Laethem (voorzitter), mr. H.P.M. Kester-Bik en mr. M.F. Gielissen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. ter Horst, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 oktober 2013.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de regiopolitie Gelderland-Midden, district Arnhem Veluwezoom, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL078L 2012128988, gesloten op 14 januari 2013 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 9 oktober 2013; proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], p. 51, 52.
3.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], p. 52; schriftelijke bescheiden zijnde een geneeskundige verklaring, p. 59 en de slachtofferverklaring.
4.Het proces-verbaal VOA, blz. 75-77 en 83 en het aanvullend proces-verbaal VOA, blz. 12-13.
5.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], p. 51, 52.
6.Verklaring aangever als getuige afgelegd ter terechtzitting van 9 oktober 2013.
7.Proces-verbaal van verhoor, verklaring getuige [getuige 1], p. 196; proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 5 juni 2013, p. 2.
8.Proces-verbaal VOA, p. 74.
9.Aanvullend proces-verbaal VOA, opgemaakt d.d. 27 september 2013, p. 6.
10.Een schriftelijk bescheid zijnde een briefrapport afkomstig van de heer [deskundige 1], d.d. 2 augustus 2013, p. 2.
11.Verklaringen deskundigen [deskundige 1] en [deskundige 2] ter terechtzitting van 9 oktober 2013.