ECLI:NL:RBGEL:2013:3978

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 oktober 2013
Publicatiedatum
22 oktober 2013
Zaaknummer
05/780002-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van afpersing, maar veroordeling voor bedreigingen en wapenbezit

De rechtbank Gelderland heeft op 21 oktober 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 42-jarige man, die werd beschuldigd van afpersing in vereniging en poging tot afpersing. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de afpersing en poging tot afpersing, omdat niet bewezen kon worden dat hij en zijn medeverdachte geweld of bedreiging met geweld hebben gebruikt om geld af te dwingen van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer, die aangaf zich niet bedreigd te hebben gevoeld, doorslaggevend waren voor de vrijspraak.

Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan meermalen bedreigingen tegen het leven gericht en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De bedreigingen waren gericht aan twee slachtoffers, waarbij de verdachte met een auto op een van hen inreed en dreigende woorden uitsprak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met zijn broer, de bedreigingen had geuit en dat er voldoende bewijs was dat hij de bestuurder van de auto was geweest.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 203 dagen, met aftrek van het voorarrest, en hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten. De rechtbank benadrukte de ernst van de bedreigingen en het wapenbezit, dat bijdroeg aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/780002-13
Datum zitting : 22 april 2013, 1 juli 2013 en 7 oktober 2013
Datum uitspraak : 21 oktober 2013
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte],
geboren op : [1971] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsvrouw : mr. F.A.G.M. Landerloo, advocaat te Maastricht.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank op 1 juli 2013 ter terechtzitting toegewezen nadere omschrijving en daarop volgende wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met
08 januari 2013, te Nijmegen, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1]
heeft gedwongen tot de afgifte van 200 Euro, in elk geval van
geld, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1], in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld
en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of
verdachte's mededader op indringende wijze meerdere malen die [slachtoffer 1]
heeft/hebben gebeld en (telkens) op dwingende en/of intimiderende toon
heeft/hebben gezegd dat ze geld nodig hadden voor [betrokkene];
2.
hij op of omstreeks 09 januari 2013, te Nijmegen, ter uitvoering van het
voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk
te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te
dwingen tot de afgifte van 8000 Euro en/of twee, althans een fles(sen)
(sterke) drank, in elk geval van een hoeveelheid geld en/of goed(eren), geheel
of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of [benadeelde], in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
met voormeld oogmerk heeft/hebben verdachte en/of verdachte's mededader in de
zaak van die [slachtoffer 1] geweest en/of druk heeft/hebben gebaard en/of
gezwaaid met hun/zijn armen en/of aan die [slachtoffer 1] -zakelijk weergegeven-
op dwingende toon verteld dat ze geld nodig hebben voor een woning van een van
de broers en/of dat het hen niets meer uitmaakt, want ze zijn iedereen al
kwijt en/of dat ze het geld voor 20.00 uur willen hebben en/of dat ze het wel
komen halen bij de zaak of bij hem thuis, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 10 januari 2013, te Nijmegen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
1) [slachtoffer 2] hebben/heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling, immers zijn/is verdachte en/of zijn
mededader(s) opzettelijk dreigend met een auto op die [slachtoffer 2] ingereden, althans
met hoge snelheid in de richting van die [slachtoffer 2] gereden en/of hebben/heeft
verdachte en/of zijn mededader(s) -nadat ze nabij die [slachtoffer 2] waren gestopt met
de auto- tegen die [slachtoffer 2] gezegd "Waarom doe je zo, we wilden je alleen maar
wat vragen" en/of (vervolgens) tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd "Bel de
politie maar, ik pak mijn pistool en ik schiet je dood" en/of "Hoer, ik zoek
je op, ik schiet je dood" en/of "Ik schiet je kapot", althans (telkens)
woorden van soortgelijke aard of strekking en/of
2) [slachtoffer 3] hebben/heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of
zijn mededader(s) opzettelijk dreigend tegen die [slachtoffer 3] gezegd "We weten je
te vinden, we halen een pistool op", althans (telkens) woorden van
soortgelijke aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 10 januari 2013, te Nijmegen, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten
een pistool (9mm), althans een wapen (9mm) en/of munitie van categorie III, te
weten een aantal (3) patro(o)n(en) (Merk Libra, type Luger, kal. 9x19mm) en/of
-in een auto- een patroon (kal. 9 mm), voorhanden heeft/hebben gehad;

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is laatstelijk op 7 oktober 2013 ter terechtzitting onderzocht. Verdachte heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigd raadsvrouw, mr. F.A.G.M. Landerloo voornoemd.
De officier van justitie, mr. H.J. Timmer, heeft gerekwireerd.
De raadsvrouw van verdachte heeft het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs [1]
Vrijspraak ten aanzien van feit 1
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden gekomen tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde afpersing in vereniging nu, zoals door de raadsvrouw van verdachte en de officier van justitie terecht is opgemerkt, niet bewezen kan worden geacht dat verdachte en zijn medeverdachte, [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1]) met (bedreiging met) geweld hebben gedwongen € 200,- af te geven. [slachtoffer 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte en zijn broer hem “op een normale manier” hebben gevraagd om een bijdrage in het levensonderhoud en voor de begrafenis van hun broer, hetgeen volgens hem in hun cultuur niet vreemd is. Over het moment dat hij verdachte en zijn broer € 200,- heeft gegeven, heeft hij ook expliciet opgemerkt zich toen niet bedreigd te hebben gevoeld. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het hem ten laste gelegde onder feit 1.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2
Onder feit 2 is verdachte poging afpersing, van een geldbedrag van € 8.000,- en/of (een) fles(sen) drank, in vereniging ten laste gelegd. De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot afgifte van geld door geweld of bedreiging met geweld.
Dat verdachte en/of zijn broer in de zaak van [slachtoffer 1] zou zijn geweest en druk met zijn armen zou hebben gezwaaid of gebaard, dan wel [slachtoffer 1] op dwingende toon zou hebben verteld dat ze geld nodig hebben en het voor 20:00 uur willen hebben, dat het hen niets meer uitmaakt omdat ze iedereen al kwijt zijn en ze het geld wel komen halen bij de zaak of bij [slachtoffer 1] zijn, is naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf daartoe onvoldoende . Uit geen van de verklaringen of de verslagen van de beelden van ter plaatse aanwezige beveiligingscamera’s blijkt dat er daadwerkelijk geweld is gebruikt, noch dat daarmee is gedreigd. Dat, zoals de officier van justitie stelt, [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij zich op 9 januari 2013 door verdachte en/of zijn broer bedreigd heeft gevoeld, doet hieraan naar het oordeel van de rechtbank niet aan af, nu hij dat gevoel niet relateert aan concrete bedreigingen en gedragingen , maar dat hij de broers onberekenbaar vindt en dat zij geld vroegen terwijl hij dat niet had.
Voorts acht de rechtbank van belang dat verdachte (op 17 januari 2013) heeft verklaard dat hij met zijn broer op 10 januari 2013 bij [slachtoffer 1] is geweest om zich te verontschuldigen voor hun “opgefokte” gedrag van de dag daarvoor en dat er, in aanvulling op het eerder betaalde bedrag, ook geld zou zijn betaald voor de drank die zij de dag ervoor hadden meegenomen. Deze verklaring wordt door [slachtoffer 1] bevestigd. Mede gelet op deze excuses kan niet als onaannemelijk worden verworpen dat verdachte en zijn broer mogelijk in de veronderstelling waren geld van [slachtoffer 1] te goed te hebben gehad en dit weliswaar op een geagiteerde en drukke manier hebben opgeëist, maar dat zij nooit de intentie hebben gehad om [slachtoffer 1] door (bedreiging met) geweld tot onvrijwillige afgifte van dit geld (en/of drank) te dwingen. Dit geldt temeer nu zij eerder ook om geld hebben gevraagd en het toen ook vrijwillig van aangever hebben gekregen.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het hem ten laste gelegde onder feit 2.
Ten aanzien van feit 3
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 10 januari 2013 is in Nijmegen een auto met hoge snelheid in de richting van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2]) gereden om vervolgens in haar nabijheid te stoppen. [2] De bestuurder van de auto heeft tegen [slachtoffer 2] geroepen: “Waarom doe je zo, we wilden alleen wat vragen”, of woorden van gelijke strekking, alsmede: “Ik schiet je dood”. [3] Ook is door de man en zijn bijrijder tegen haar geroepen: “Hoer, ik zoek je op, ik schiet je kapot” [4] en “Bel de politie maar, ik pak mijn pistool en schiet je dood.” [5] Tegen [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3]) heeft de bestuurder geroepen dat ze hem wel wisten te vinden en dat ze hun pistool zouden pakken. [6]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem ten laste gelegde onder feit 3. Volgens de officier van justitie is verdachte de bestuurder van de auto geweest die op [slachtoffer 2] is ingereden en heeft verdachte daarna bedreigende woorden geuit tegen [slachtoffer 2] (met zijn broer) en [slachtoffer 3]. Dat verdachte en zijn broer de inzittenden van de auto waren, kan naar zijn mening worden afgeleid uit de omschrijvingen die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van de mannen hebben gegeven bezien in samenhang met andere dossierstukken. In dat kader heeft de officier van justitie tevens gewezen op de verklaringen van verdachte en zijn broer dat zij de betreffende ochtend witte overhemden moesten kopen voor de begrafenis, hetgeen volgens hem correspondeert met de verklaring van [slachtoffer 2] dat de mannen haar hebben gevraagd hoe laat de winkels open zouden gaan.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het hem ten laste gelegde onder feit 3. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het mogelijk de auto van de broer van verdachte is geweest die bij voornoemd incident betrokken is geweest, maar dat niet kan worden bewezen dat het daadwerkelijk verdachte en zijn broer zijn geweest die op dat moment in de auto zaten. De gegeven signalementen, het feit dat verdachte en zijn broer die ochtend samen zijn gezien en dat is verklaard dat zij de stad in moesten voor overhemden, zijn daartoe naar de mening van de raadsvrouw onvoldoende. Temeer nu verdachte en zijn broer hebben verklaard dat de auto tevens door andere Antilliaanse jongens wordt gebruikt, hetgeen ook blijkt uit de observatie. De broer van verdachte heeft bovendien verklaard dat “[naam]” één van de inzittenden is geweest die betrokken is geweest bij de bedreigingen.
Beoordeling door de rechtbank
Gelet op de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] acht de rechtbank bewezen dat op 10 januari 2013 in Nijmegen een auto met hoge snelheid op [slachtoffer 2] is afgereden, waarna [slachtoffer 2] zowel door de bestuurder als de bijrijder verbaal met de dood is bedreigd en [slachtoffer 3] vervolgens door de bestuurder.
De rechtbank acht daarnaast, anders dan de officier van justitie, wettig bewezen dat ook de bijrijder [slachtoffer 3] verbaal met de dood heeft bedreigd. [slachtoffer 3] heeft immers verklaard dat “de jongens” ook naar hem hebben geroepen dat ze hem wel wisten te vinden en dat ze hun pistool zouden pakken. [7] Evenwel acht de rechtbank het medeplegen van dit feit niet bewezen, nu bij de rechtbank de overtuiging ontbreekt dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en diens broer. Weliswaar is er de aangehaalde aangifte en de verklaring van [slachtoffer 3], maar deze verklaringen bevatten onvoldoende feiten en omstandigheden die duiden op voornoemde samenwerking. Dit is wel een vereiste, nu verdachte en zijn broer op geen eigen wijze hierover hebben verklaard.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden geacht dat verdachte één van de inzittenden is geweest. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en is van oordeel dat bewezen is dat verdachte de bestuurder van de auto is geweest. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
De personenauto die betrokken is geweest bij de hiervoor omschreven incidenten heeft het kenteken [kenteken] [8] en staat op naam van de broer van verdachte, [medeverdachte]. [9] Verdachte en zijn broer zijn op 10 januari 2013 rond 8:45 uur met de betreffende auto bij de zaak van [slachtoffer 1] in Nijmegen geweest. [10] Verdachte heeft verklaard dat hij zich van de betreffende ochtend kan herinneren dat hij en zijn broer van zijn moeder witte overhemden moesten kopen en ze wilden wachten tot de winkels open gingen. [11] De broer van verdachte heeft voorts verklaard dat hij met verdachte op 10 januari 2013 voor 8:45 uur in de Molenstraat is geweest, omdat ze witte overhemden moesten kopen van hun moeder, en dat ze toen meisjes hebben aangesproken. [12] Dat past in de verklaring van [slachtoffer 2] dat zij omstreeks 8:05 uur die dag twee mannen in een auto heeft gezien en door de bijrijder is aangesproken. [13] Ook getuige [medeverdachte] heeft verklaard dat hij die ochtend zag dat een meisje/vrouw werd aangesproken door twee mannen in een auto. [14]
Voorts acht de rechtbank van belang dat de bijrijder wordt omschreven als een donkere man met kort zwart haar en de bestuurder als een donkere man met (langere) rasta haren [15] , terwijl uit de camerabeelden van het bezoek van verdachte en zijn broer aan de zaak van [slachtoffer 1] die betreffende dag blijkt dat verdachte lange rasta haren heeft en zijn broer kort zwart haar [16] .
Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank voldoende om te komen tot een wettige en overtuigende bewezenverklaring dat verdachte als bestuurder van de personenauto met kenteken [kenteken] [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd. Dat, zoals door de verdediging zonder onderbouwing wordt gesteld, niet verdachte maar “[naam]” de personenauto op dat moment onder zich had, acht de rechtbank niet aannemelijk. De broer van verdachte heeft immers bij de rechter-commissaris opgemerkt dat hij de auto, op de dag dat deze door [naam] was meegenomen, niet meer terug heeft gekregen [17] , terwijl verdachte de auto op 10 januari 2013 om 8:45 uur nog met zijn broer in gebruik had [18] .
ConclusieDe rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 10 januari 2013, te Nijmegen,
1) [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een auto met hoge snelheid in de richting van die [slachtoffer 2] gereden en heeft verdachte -nadat ze nabij die [slachtoffer 2] waren gestopt met de auto- tegen die [slachtoffer 2] gezegd "Waarom doe je zo, we wilden je alleen maar wat vragen" en (vervolgens) tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd "Bel de politie maar, ik pak mijn pistool en ik schiet je dood" en "Hoer, ik zoek je op, ik schiet je dood" of "Ik schiet je kapot",
2) [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend tegen die [slachtoffer 3] gezegd "We weten je te vinden, we halen een pistool op”.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd, is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Ten aanzien van feit 4
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 10 januari 2013 wordt door de bijrijder van een auto met kenteken [kenteken] in Nijmegen driemaal een schot gelost met een vuurwapen. [19] De betreffende groene [auto 1] staat op naam van de broer van verdachte [20] en wordt diezelfde dag in beslag genomen [21] . In de auto is een patroon van het merk Libra kaliber 9 mm Luger, aangetroffen met dezelfde uiterlijke kenmerken als drie hulzen die op 10 januari 2013 na de geloste schoten op de openbare weg zijn aangetroffen. [22] Deze hulzen zijn eveneens van het merk Libra en van het type 9 mm Luger [23] en zijn munitie in de zin van categorie III van de Wet wapens en munitie. [24]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat het ten laste gelegde feit 4, voor wat betreft het in vereniging voorhanden hebben van het pistool en drie (afgeschoten) patronen, wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht. Daartoe wijst hij op de melding dat op 10 januari 2013, op de plaats waar [betrokkene] om het leven is gebracht, schoten zouden zijn gelost vanuit een auto, dat ter plaatse drie hulzen zijn aangetroffen en dat deze zeer waarschijnlijk met hetzelfde wapen zijn afgeschoten, dat het genoteerde kenteken overeenkomt met die van de auto van de broer van verdachte, dat signalementen zijn gegeven van twee mannen die passen op het uiterlijk van verdachte en zijn broer, dat verdachte heeft verklaard dat hij die ochtend om en om met verdachte in de auto heeft gereden en dat de broer van verdachte heeft verklaard dat ze in een [auto 1] en een [auto 2] reden. Ten aanzien van het voorhanden hebben van het (niet afgeschoten) patroon in de auto dient verdachte naar de mening van de officier van justitie te worden vrijgesproken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder feit 4 ten laste gelegde, nu volgens haar niet wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat hij een pistool en drie patronen voorhanden heeft gehad.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt dat op basis van de vaststaande feiten bewezen kan worden geacht dat de man die op 10 januari 2013 in Nijmegen als bijrijder in de auto met kenteken [kenteken] heeft gezeten en schoten heeft gelost, niet alleen een vuurwapen maar tevens vier patronen van het merk Libra, type Luger, kaliber 9 mm voorhanden heeft gehad. Voorts acht de rechtbank, gelet op de stelling van deskundigen dat de drie aangetroffen hulzen vermoedelijk met een semiautomatisch werkend pistool van het kaliber 9 mm Parabellum (merk Hrvatski Samokres) zijn verschoten [25] , bewezen dat het vuurwapen een pistool betreft van het kaliber 9 mm.
Nu ligt de vraag voor of bewezen kan worden geacht dat verdachte voornoemde bijrijder is geweest. De rechtbank is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord en overweegt daartoe als volgt.
De agenten die getuige waren van het schietincident hebben de bijrijder, zijnde de persoon die het vuurwapen in zijn hand had, omschreven als [signalement 1]. [26] De bestuurder wordt omschreven als [signalement 2]. [27] Uit verschillende verklaringen volgt dat verdachte lange rasta haren heeft en zijn broer korte. [28] Voorts is door verbalisanten genoteerd dat de broer van verdachte ten tijde van zijn aanhouding (later op de avond van het schietincident) een wit shirt met lange mouwen aan heeft. [29] Dit komt overeen met de waarneming van de agenten ten tijde van het schietincident.
Het schietincident heeft op 10 januari 2013 rond 14:15 uur plaatsgevonden. [30] Verdachte heeft verklaard dat hij die dag met zijn broer in de [auto 1] en een lichtblauwe [auto 2] heeft gereden en dat ze de hele dag samen zijn geweest. [31] Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte en zijn broer die dag rond 12:00 uur in een groene auto bij haar zijn geweest. [32] De rechtbank leidt hieruit af dat de auto, die betrokken was bij het schietincident, ruim twee uur voor het schietincident is gebruikt door verdachte en zijn broer. Voorts acht de rechtbank van belang dat de betreffende auto rond 15:28 uur geparkeerd stond op de Aldenhof te Nijmegen. [33] Verdachte heeft daarover verklaard dat het klopt dat hij en zijn broer die dag met de [auto 1] waren en dat hij niet weet of hij of zijn broer de auto daar heeft geparkeerd. [34]
Het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, leidt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte en zijn broer ten tijde van het schietincident op 10 januari 2013 in de groene [auto 1]
met kenteken [kenteken] hebben gereden en dat verdachte de bijrijder is geweest. Dat de auto juist op het moment van het schietincident zou zijn gebruikt door anderen dan verdachte en zijn broer (anders dan kort daarvoor en daarna), en die personen uiterlijk een sterke gelijkenis zouden vertonen met de verdachte en zijn broer, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden.
Voorts acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 10 januari 2013 het (na het schietincident) in de auto van zijn broer aangetroffen patroon voorhanden heeft gehad, nu het eenzelfde type patroon betreft als die welke zijn gebruikt tijdens het eerdergenoemde schietincident en reeds is vastgesteld dat verdachte die kogels heeft afgevuurd. De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de kogel sprake is van medeplegen, nu de broer van de verdachte aanwezig was bij het schietincident en de kogel in de middenconsole van zijn auto lag. de rechtbank spreekt verdachte vrij van het medeplegen ten aanzien van het vuurwapen en de afgeschoten kogels, nu deze voorwerpen in handen van verdachte waren. Zijn broer had derhalve geen enkele heerschappij hierover en ook anderszins is niet gebleken dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking dienaangaand. De stelling van de raadsvrouw van verdachte dat de personen die zich ten tijde van de inbeslagname van de auto in de auto bevonden het patroon mogelijk in de auto hebben achtergelaten, acht de rechtbank zonder nadere onderbouwing en gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden niet aannemelijk.
ConclusieDe rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 10 januari 2013, te Nijmegen, een wapen van categorie III, te weten
een pistool (9mm), en munitie van categorie III, te weten een aantal (3) patro(o)n(en) (Merk Libra, type Luger, kal. 9x19mm) voorhanden heeft/hebben gehad
.
en
hij op 10 januari 2013, te Nijmegen, tezamen en in vereniging met
een ander
-in een auto- een patroon (kal. 9 mm), voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd, is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 3:
Medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 4:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
De feiten zijn strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij mede is gelet op:
 een uittreksel uit het algemeen documentatieregister van de justitiële documentatiedienst betreffende verdachte, gedateerd 14 september 2013;
 een reclasseringsadvies van Reclassering GGZ IrisZorg unit Nijmegen, gedateerd 2 april 2013;
 een trajectconsult door [psychiater], psychiater van de NIFP Oost, gedateerd 7 februari 2013.
De strafmaat
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde onder feit 2, 3 en 4, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan
6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring is het naar haar mening redelijk als bij de strafoplegging wordt volstaan met een straf conform de duur van het voorarrest. Zij merkt voorts nog op dat verdachte genoeg gestraft is door het feit dat hij de begrafenis van zijn broer niet heeft mogen bijwonen.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft twee willekeurige personen zonder noemenswaardige aanleiding bedreigd met de dood. Hij heeft hen niet alleen verbaal bedreigd, hetgeen op zichzelf al zorgt voor een ongewenste impact, maar heeft één van hen daarnaast ook bedreigd door als bestuurder van een auto met hoge snelheid op haar af te rijden. Met name laatstgenoemd, gevaarzettend gedrag rekent de rechtbank verdachte aan.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verboden wapen- en munitiebezit. Dergelijk bezit levert een onaanvaardbaar risico op voor de veiligheid van personen en goederen en draagt daarnaast bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Zeker in het onderhavige geval, nu verdachte met dat pistool drie schoten heeft gelost op straat, op een plaats waar onderzoek werd verricht in verband met een eerder ter plaatse gepleegde moord (op de broer van verdachte). Verdachte heeft hiermee ongetwijfeld voor de nodige onrust gezorgd.
Verdachte is voorts al meermalen veroordeeld ter zake van geweldsdelicten en houdt dus klaarblijkelijk weinig rekening met de emotionele gevolgen van zijn handelen voor anderen.
Anderzijds houdt de rechtbank ook rekening met het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een strafeis zoals de raadsvrouw van verdachte heeft bepleit, passend is. De rechtbank zal verdachte daarom een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf voor de duur van 203 dagen opleggen, met aftrek van het voorarrest. Hiermee wijkt de rechtbank, mede vanwege het feit dat de rechtbank minder bewezen heeft verklaard dan de officier van justitie bewezen acht, af van de strafeis van de officier van justitie.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 47, 57, 63, 91 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 55 en 56 van de Wet Wapens en munitie.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Spreektverdachte vrij van de hem ten laste gelegde feiten 1en 2.
Verklaartbewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten 3 en 4, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaatdat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten als vermeld onder punt 4.
Verklaartverdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeeltverdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 203 (tweehonderddrie) dagen.
Beveeltovereenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, te weten 203 (tweehonderddrie) dagen, geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft ophet inmiddels geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. T.P.E.E. van Groeningen, voorzitter, mr. J.M.J.M. Doon en mr. M.M.L.A.T. Doll, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.W.M. Heutinck, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 oktober 2013.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] van de politie Nederland, regio Oost, district Gelderland Zuid, opgemaakte proces-verbaal dossier/relaas (08LINCOLN), dossiernummer 2013003569, gesloten in 2013, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte, p. 247 en het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2], p. 258.
3.Het proces-verbaal van aangifte, p. 247.
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 3], p. 250.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 240.
6.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 3], p. 250.
7.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 3], p. 250.
8.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3], p. 253.
9.Het proces-verbaal van verhoor van (mede)verdachte [medeverdachte], p. 129.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 265.
11.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 64.
12.Het proces-verbaal van verhoor van (mede)verdachte [medeverdachte], p. 130.
13.Het proces-verbaal van aangifte, p. 246 en 247.
14.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2], p. 258.
15.Het proces-verbaal van aangifte, p. 247 en 248, het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3], p. 253 en het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2], p. 258.
16.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 268.
17.Het proces-verbaal van verhoor van (mede)verdachte [medeverdachte] bij de rechter-commissaris, p. 2.
18.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 265.
19.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 143 en 144.
20.Het proces-verbaal relaas, p. 11 en het proces-verbaal van verhoor van (mede)verdachte [medeverdachte], p. 129.
21.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 171.
22.Het proces-verbaal sporenonderzoek, p. 194 en 195.
23.Het proces-verbaal sporenonderzoek, p. 185 en 186.
24.Het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2] van de politie eenheid Oost, unit Forensische Opsporing, opgemaakte proces-verbaal Wet Wapens en Munitie, gesloten op 4 april 2013.
25.Een schriftelijk bescheid inhoudende een deskundigenrapport (munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Nijmegen op 9 januari 2013)van ing. [deskundige] van het NFI, opgesteld op 26 maart 2013, p. 6.
26.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 143.
27.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 142.
28.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], p. 168 en het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], p. 180.
29.Het proces-verbaal dossier/relaas, p. 8 en 10 bezien in samenhang met het proces-verbaal van bevindingen kleding, p. 218.
30.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 142 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 143.
31.Het proces-verbaal van verhoor van (mede)verdachte [medeverdachte] bij de rechter-commissaris, p. 2 en 3.
32.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], p. 168.
33.Het proces-verbaal observeren, p. 148.
34.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 71.