ECLI:NL:RBGEL:2013:3798

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 oktober 2013
Publicatiedatum
14 oktober 2013
Zaaknummer
250910 KZ KV 13-223
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in vaderschapskwestie

Op 14 oktober 2013 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoekster, die in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van haar minderjarige kind een verzoek tot vaststelling van het vaderschap had ingediend. De verzoekster had de rechter, mr. M.J.H. Schuurman, gewraakt omdat zij meende dat de rechter het verzoek ten onrechte had afgewezen zonder het afwachten van een paspoort van de vermeende vader, die geen verblijfsdocumenten had. Tijdens de zitting op 18 september 2013 had de rechter de verzoekster de gelegenheid gegeven om haar verzoek toe te lichten, maar het wrakingsverzoek werd ingediend voordat de rechter haar beslissing had genomen. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tijdig was ingediend, maar dat de gronden voor wraking niet voldoende waren. De rechter had verklaard dat zij geen reden zag om de zaak aan te houden en dat de identiteit van de vader niet op basis van een W-document kon worden vastgesteld. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter niet vooringenomen was en dat de stellingen van de verzoekster niet objectief gerechtvaardigd waren. Het wrakingsverzoek werd afgewezen en de procedure betreffende de vaststelling van het vaderschap werd hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige wrakingskamer
Rekestnummer: 250910 KZ KV 13-223
Beslissing van 14 oktober 2013 van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank Gelderland op het verzoek van:
[verzoekster],
wonende te [plaats],
verzoekster tot wraking, hierna te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. C.N. Noordzee te Zeist,
strekkende tot wraking van:
mr. M.J.H. Schuurman,
rechter in deze rechtbank, hierna te noemen: de rechter.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Verzoekster heeft in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van haar minderjarige [kind], geboren op [2012] te [plaats] (hierna: het kind), op 10 april 2013 een verzoekschrift ingediend tot vaststelling van het vaderschap. In dit verzoekschrift heeft zij gesteld dat de heer [naam], die geen paspoort en/of verblijfsvergunning heeft maar slechts een W-document, de vader van het kind is.
1.2.
Tijdens de zitting van 18 september 2013 heeft verzoekster de gelegenheid gekregen haar verzoek toe te lichten. Mr. Noordzee heeft toen onder meer gewezen op een vergelijkbare zaak waarin de rechtbank Leeuwarden uitspraak heeft gedaan. Mr. Noordzee heeft aangeboden die uitspraak diezelfde middag nog naar de rechtbank te zullen faxen, waarop de rechter heeft medegedeeld dat mr. Noordzee dat mocht doen en dat zij de uitspraak dan nog zou lezen. Ten slotte heeft de rechter de zitting gesloten. Van de zitting zijn aantekeningen gemaakt.
1.3.
Bij faxbericht van 18 september 2013 heeft mr. Noordzee namens verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechter. De uitspraak van de rechtbank Leeuwarden heeft zij niet verzonden.
1.4.
Bij e-mailbericht van 24 september 2013 heeft de rechter verklaard niet te berusten in het tegen haar gerichte verzoek tot wraking. Op 26 september 2013 heeft de rechter een verweerschrift ingediend tegen het wrakingsverzoek.
1.5.
Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van 30 september 2013. De rechter is daarbij verschenen. Verzoekster heeft zich ter zitting door mr. Noordzee laten vertegenwoordigen. Van de behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.

2.Het wrakingsverzoek

Verzoekster heeft aan haar verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat de rechter het verzoek ten onrechte niet heeft aangehouden in afwachting van het paspoort van de heer [naam] uit Ivoorkust. In plaats daarvan heeft de rechter het verzoek al tijdens de zitting ongemotiveerd afgewezen terwijl zij ook nog geen kennis had genomen van de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden in een vergelijkbare zaak waarin het verzoek wel is toegewezen, aldus verzoekster.
Verzoekster vindt het vreemd dat zij ter zitting is opgeroepen terwijl de rechter kennelijk op voorhand al had geconcludeerd dat het verzoek diende te worden afgewezen. Verzoekster heeft de indruk gekregen dat de rechter al een beslissing had genomen zonder haar en haar advocaat te hebben gehoord, waardoor de rechter de schijn heeft gewekt dat zij bevooroordeeld is.
Verzoekster stelt voorts dat zij het de rechter zeer kwalijk neemt dat zij ter zitting heeft opgemerkt dat vreemdelingen en andere belanghebbenden met de vaststelling van het vaderschap andere doeleinden willen nastreven. Verzoekster stelt dat de rechter er ter zitting blijk van heeft gegeven dat zij vreemdelingen wantrouwt.
Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de asielprocedure van de heer [naam] los staat van de procedure betreffende de vaststelling van het vaderschap. Over het ter zitting door de rechter uitgesproken oordeel dat de heer [naam] zich voor de procedure inzake vaststelling vaderschap moet kunnen identificeren, stelt verzoekster dat niet valt in te zien dat het administratief belang van de rechtbank dient te prevaleren boven haar belangen, die van het kind en die van de heer [naam] om een familierechtelijke band te hebben.
Verzoekster heeft voorts gesteld dat de rechter onvoldoende rekening heeft gehouden met het belang van het kind, met name nu zij ook geen bijzonder curator heeft aangesteld.

3.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft verklaard niet te berusten in het tegen haar gerichte verzoek tot wraking. Zij heeft aangevoerd dat zij de zaak niet heeft aangehouden omdat het maar de vraag is of zij de identiteit van de partner van verzoekster kan vaststellen op basis van een vanuit Ivoorkust toegezonden paspoort.
De rechter stelt dat zij mr. Noordzee in de gelegenheid heeft gesteld om de uitspraak uit Leeuwarden op te sturen en dat zij ter zitting heeft gezegd dat zij die uitspraak mee zou nemen in haar overwegingen betreffende de uiteindelijke beslissing. De rechter betwist dat zij op voorhand al van oordeel was dat het verzoek diende te worden afgewezen. Zij hoopte dat verzoekster op de zitting nog stukken zou overleggen. Dat gebeurde echter niet, terwijl de verzoekende partij in civiele zaken een stelplicht heeft.
De rechter betwist dat zij tijdens de zitting een opmerking zou hebben gemaakt over vreemdelingen die met de vaststelling van het vaderschap wellicht andere doeleinden nastreven en/of dat zij vreemdelingen wantrouwt. De rechter stelt wel te hebben gezegd dat het in vreemdelingenzaken vaker voorkomt dat iemand een andere identiteit heeft dan hij aangeeft en dat op basis van alleen een W-document de identiteit niet is vast te stellen.
De suggestie in het wrakingsverzoek dat zij het administratief belang van de rechtbank zou laten prevaleren boven het belang van betrokkenen – met name van het kind – kan de rechter niet plaatsen. De rechter stelt dat zij ter zitting heeft aangegeven dat het in het belang van het kind is dat vastgesteld wordt wie haar biologische vader is, maar ook dat die vaststelling gebaseerd is op de juiste gegevens (identiteit). Bij de vaststelling van die gegevens is het haar taak als rechter om kritisch te zijn, aldus de rechter.
De rechter heeft ten slotte verklaard dat zij niet is overgegaan tot benoeming van een bijzonder curator omdat dat pas in een later stadium aan de orde kan komen.

4.De beoordeling

4.1.
De wrakingskamer stelt voorop dat verzoekster de rechter op 18 september 2013 heeft gewraakt, nadat ter zitting was medegedeeld dat mr. Noordzee in de gelegenheid werd gesteld de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden aan de rechtbank op te sturen. Diezelfde middag nog heeft mr. Noordzee het wrakingsverzoek ingediend. Nu de rechter het onderzoek kennelijk nog niet feitelijk had gesloten (immers de na de formele sluiting nog na te zenden Leeuwardense uitspraak zou haar oordeel kunnen beïnvloeden) en het wrakingsverzoek is ingediend op een zodanig tijdstip dat de rechter voorafgaand aan de uitspraak daarvan redelijkerwijs nog kennis kon nemen, is het wrakingsverzoek tijdig gedaan. Het wrakingsverzoek wordt inhoudelijk als volgt beoordeeld.
4.2.
Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan op verzoek van een partij een rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
De wrakingskamer constateert dat verzoekster en de rechter van mening verschillen over wat precies tijdens de zitting op 18 september 2013 is gezegd door de rechter. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek zal de wrakingskamer uitgaan van de verklaringen tijdens de zitting zoals die blijken uit het proces-verbaal van de zitting.
4.4.
Allereerst zal worden beoordeeld of de beslissing van de rechter om de zaak niet aan te houden een grond voor wraking oplevert.
Uit het proces-verbaal is op te maken dat de rechter tijdens de zitting van 18 september 2013 aan verzoekster te kennen heeft gegeven dat zij geen reden ziet om de zaak aan te houden omdat het verzoekschrift zonder onderbouwing is ingediend. De rechter heeft mr. Noordzee er daarbij op gewezen dat zij een verzoek eerst moet indienen wanneer de stukken compleet zijn. Voor zover mr. Noordzee heeft gevraagd om te wachten op een paspoort dat vanuit Ivoorkust wordt opgestuurd, heeft de rechter bovendien opgemerkt dat het maar de vraag is of zij aan de hand van een paspoort uit Ivoorkust kan komen tot een zorgvuldige vaststelling van de feiten (identiteit). Tijdens de wrakingszitting heeft de rechter hierover nader toegelicht dat zo’n uit het buitenland afkomstig document zonder meer onvoldoende zekerheid geeft om de identiteit van iemand vast te stellen en dat zij om die reden geen aanleiding ziet de zaak aan te houden in afwachting van het paspoort.
De wrakingskamer is van oordeel dat de juridisch al dan niet juiste beslissing van de rechter om de zaak niet aan te houden, gelet op deze motivering, niet kan worden gekwalificeerd als een uitzonderlijke omstandigheid als genoemd in 4.2. Hetgeen mr. Noordzee tijdens de wrakingszitting heeft opgemerkt over het paspoort in combinatie met een over te leggen geboorteakte maakt dat niet anders. Nog afgezien van de inhoudelijke beoordeling kan deze stelling verzoekster niet baten nu de geboorteakte tijdens de zitting van 18 september 2013 niet ter sprake is gebracht door mr. Noordzee. Daardoor heeft de rechter de eventuele aanwezigheid van een geboorteakte toen niet kunnen laten meewegen bij haar beslissing over aanhouding van de zaak.
4.5.
Dat de rechter, zoals verzoekster stelt, op voorhand – al voor de zitting van 18 september 2013 – van oordeel was dat zij het verzoekschrift niet kon toewijzen, heeft de rechter tijdens de wrakingszitting uitdrukkelijk betwist.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 18 september 2013 blijkt dat de rechter weliswaar heeft gezegd dat zij de onderbouwing (met stukken) van het ingediende verzoek onvoldoende vond, maar dat zij tijdens die zitting heeft gevraagd om een nadere onderbouwing en dat zij mr. Noordzee ten slotte in de gelegenheid heeft gesteld om de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden op te sturen en dat zij die zou laten meewegen in haar oordeel. Hieruit is op te maken dat het oordeel van de rechter vóór de zitting van 18 september 2013 en zelfs na sluiting van de zitting geenszins vaststond en dat verzoekster dat ook heeft kunnen opmaken uit de bewoordingen van de rechter. Dit kan dan ook niet leiden tot de conclusie dat de rechter vooringenomenheid jegens (de partner van) verzoekster koestert of dat de bij verzoekster daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.6.
De stelling van verzoekster dat de rechter tijdens de zitting van 18 september 2013 heeft gezegd dat vreemdelingen en andere belanghebbenden met de vaststelling van het vaderschap soms andere doeleinden willen nastreven, heeft de rechter eveneens betwist, evenals de stelling dat zij er tijdens die zitting blijk van heeft gegeven dat zij vreemdelingen wantrouwt.
In het proces-verbaal van de zitting van 18 september 2013 is geen steun te vinden voor de stellingen van verzoekster. Daaruit blijkt dat de rechter heeft uitgelegd dat het in vreemdelingenzaken in het algemeen vaker voorkomt dat iemand een andere naam of andere nationaliteit heeft dan hij aangeeft en dat zij om die reden op basis van een W-document zonder meer geen identiteit kan vaststellen. In de uitleg heeft de rechter uiteengezet wat er in het algemeen nodig is om een verzoek om vaststelling van vaderschap – waarin het van groot belang voor met name het kind is dat de identiteit van de man met grote zorgvuldigheid wordt vastgesteld – te kunnen toewijzen. Gelet op het proces-verbaal kunnen deze uitlatingen van de rechter, in het licht van haar opmerkingen over het belang van zorgvuldigheid bij de vaststelling van identiteit, niet tot het oordeel leiden dat sprake is van vooringenomenheid jegens (de partner van) verzoekster of wantrouwen jegens vreemdelingen bij de rechter en/of dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.7.
Mede gelet op het voorgaande kunnen de stellingen van verzoekster over de asielprocedure van haar partner en het administratieve belang van de rechtbank evenmin tot de conclusie leiden dat de rechter vooringenomen zou zijn jegens (de partner van) verzoekster. Blijkens het proces-verbaal van 18 september 2013 heeft de rechter in het kader van de vaststelling van feiten (identiteit) gevraagd of het verblijf van de partner van verzoekster is afgewezen. De rechter heeft tijdens de zitting benadrukt dat een zorgvuldige vaststelling van de identiteit nodig is in het belang van het kind en dat zonder die vaststelling wel een eventueel DNA-onderzoek kan worden gedaan maar dat daaruit slechts af te leiden is welke man de biologische vader van het kind is maar dit onderzoek geen duidelijkheid geeft over de identiteit van die biologische vader. Een en ander heeft niets met administratieve belangen van de rechtbank te maken maar met belangen van (met name) het kind.
Dat de rechtbank Leeuwarden wellicht anders over het voorgaande heeft geoordeeld, doet aan deze beoordeling niet af. Het is immers niet aan de wrakingskamer om een inhoudelijke beoordeling van de zaak te geven.
4.8.
De beslissing van de rechter om niet over te gaan tot benoeming van een bijzonder curator levert evenmin een aanwijzing op voor het oordeel dat de rechter jegens (de partner van) verzoekster een vooringenomenheid koestert of dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Deze beslissing heeft de rechter genomen tegen de achtergrond van de onduidelijkheid over de identiteit die tot gevolg had dat zij ambtshalve benoeming van een bijzonder curator vooralsnog voorbarig achtte.
4.9.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen. De behandeling van de procedure met registratienummer 241941 FA RK 13-11328 zal worden voortgezet in de stand waarin het geding zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek op 18 september 2013.

5.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het wrakingsverzoek van 18 september 2013 tegen de rechter ongegrond;
- bepaalt dat de procedure met registratienummer 241941 FA RK 13-11328 wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek op 18 september 2013.
Deze beslissing is gegeven door mrs. W.L.F. Prisse, voorzitter, I.C.J.I.M. van Dorp en C.M.J. Peters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Oostveen-Out, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2013.