3.2Bezwezenverklaring
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
Betrouwbaarheid van de verklaringen
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij gedurende lange tijd geld heeft opgenomen van de bankrekening van [benadeelde], maar dat hij daarvoor diens toestemming had. Hij was door [benadeelde] gemachtigd geld van diens rekening af te halen om uit de financiële problemen te blijven. Die toestemming reikte weliswaar niet tot de hoogte van het uiteindelijk door hem opgenomen bedrag, maar dat wilde verdachte nog aan [benadeelde] terugbetalen. Dat hij dat nooit heeft gedaan vindt hij onfatsoenlijk van zichzelf, maar het is nooit zijn bedoeling geweest om dit bedrag van [benadeelde] te stelen.
Met deze verklaring is verdachte teruggekomen op zijn eerder bij de politie afgelegde, bekennende verklaringen. Verdachte heeft hierover ter zitting aangeven dat die verklaringen bij de politie tot stand zijn gekomen doordat hij lange tijd fysiek en mentaal in zeer slechte conditie is geweest en veel medicijnen slikte. Daardoor kan hij zich zowel uit zijn zakelijk- als zijn privé leven, stukken uit het verleden niet meer goed herinneren. Verdachte heeft aangegeven dat hij er zo slecht aan toe was, dat hij verklaringen heeft afgelegd die niet klopten.
Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
In de eerste drie verhoren door verdachte afgelegd bij de politie, heeft hij de hem ten laste gelegde feiten ontkend. In het vierde verhoor is verdachte op enig moment “omgeslagen” en is hij bekennende verklaringen gaan afleggen. De rechtbank stelt vast dat verdachte vanaf dat moment (in de politieverhoren vierde, vijfde en zesde) consistent, congruent en gedetailleerd heeft verklaard over hetgeen hem wordt verweten. De in deze verhoren door verdachte afgelegde verklaringen worden bovendien ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier, waaronder de aangifte en aanvullende verklaring van [gemachtigde], met bijlagen, de verklaring van [benadeelde], alsmede overzichten waaruit onder meer blijkt dat in de periode 1 januari 2003 tot en met eind december 2007 maandelijks – telkens nadat het pensioen van de heer [benadeelde] was overgemaakt op de rekening met het in de tenlastelegging genoemde nummer – vrijwel direct contante opnamen plaatsvonden van die rekening, en dat na de contante opnamen tevens contante stortingen op rekeningnummer [rekeningnummer 2] ten name van verdachte, plaatsvonden (zie ook hierna, onder
de feiten). Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de bewering van verdachte, dat sprake was van fysieke en mentale belemmeringen tijdens deze verhoren, geen steun vindt in het dossier. Verdachte heeft na afloop van het laatste verhoor aangegeven in vrijheid zijn verklaringen te hebben kunnen afleggen en goed behandeld te zijn door de verhorende rechercheurs, alsmede door de overige medewerkers binnen het politiebureau. De desbetreffende rechercheurs hebben bij de rechter-commissaris verklaard evenmin signalen te hebben ontvangen dat het op het moment van afnemen van deze verhoren niet goed ging met verdachte.
Alles overwegende en in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank de verklaringen van verdachte, afgelegd tijdens het vierde, vijfde en zesde verhoor bij de politie, dan ook betrouwbaar en zij zal verdachte aan die verklaringen houden.
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Sinds mei 1990 had [benadeelde] recht op een uitkering van de [pensioenfonds]. Deze werd uitgekeerd op de bankrekening ten name van [benadeelde] bij de [bank] te [plaats 2] met het rekeningnummer [rekeningnummer 3].Op 18 oktober 1990 heeft verdachte aan het Pensioenfonds opdracht gegeven de uitkering vanaf dat moment te storten op de bankrekening ten name van [benadeelde] bij de [bank] te [plaats 1] met het rekeningnummer [rekeningnummer 1].In de periode van januari 2003 tot en met december 2007 is maandelijks een bedrag van gemiddeld € 2.147,47 per maand (€ 128.847,93 in het totaal) door het Pensioenfonds op deze rekening gestort. Gedurende deze gehele periode is van dit rekeningnummer maandelijks structureel een bedrag van € 1.250,- ineens, alsmede meerdere losse bedragen in delen opgenomen (gemiddeld een bedrag van € 2.079, 08 per maand,
€ 118.507,49 in het totaal). Deze bedragen werden bij de [bank] te Groesbeek met bankpas nummer 001 gepind. Het beginsaldo van de bankrekening met het rekeningnummer [rekeningnummer 1] bedroeg op 1 januari 2003 € 729,09, het eindsaldo bedroeg eind december 2007
€ 11.069,53.Verdachte had beschikking over bankpas nummer 001, welke pas in september 2007 blijvend is geblokkeerd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit. Verdachte, die zich heeft laten leiden door zijn eigen problemen, heeft zich gedurende de periode van juni 2000 tot juni 2007 schuldig gemaakt aan diefstal van een bedrag van € 182.993,95 (€ 2.152,87, gedurende 85 maanden) van [benadeelde] door structureel, middels een valse sleutel, namelijk met een bankpasje dat hij onrechtmatig gebruikte, geld van zijn bankrekening te halen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde bepleit nu verdachte, in de positie van gemachtigde, in redelijkheid heeft kunnen menen dat hij bevoegd was over de pinpas en de bankrekening van [benadeelde] te beschikken en opzet en of schuld bij zijn handelen daarom ontbrak. De reden dat de uitkering van de [pensioenfonds] op een andere rekening gestort moest worden, was gelegen in het feit dat deze rekening op verzoek van de bank aangezuiverd diende te worden. Tot het doen van de maandelijkse opnamen van geld was verdachte gerechtigd omdat hij daartoe door [benadeelde] gemachtigd was tot het bedrag dat hij nodig had om uit de financiële problemen te blijven.
Beoordeling door de rechtbank
Gezien hetgeen onder “de betrouwbaarheid van de verklaringen” is overwogen, leidt de rechtbank het volgende uit het dossier af.
In het vierde verhoor heeft verdachte als volgt verklaard:
“(….) Ik erken dat ik structureel het pensioen van [benadeelde], maandelijks zonder zijn toestemming heb opgenomen ten behoeve van eigen gebruik. Ik pinde dit maandelijks vanaf de bankrekening ten name van [benadeelde] bij de [bank] [plaats 1] nummer…[rekeningnummer 1], (…) Ik heb dit over een reeks van jaren zo gedaan zonder dat ik daartoe toestemming had van [benadeelde], ik heb zijn pensioen gedurende een reeks van jaren, zonder zijn toestemming toegeëigend. Het pensioen van [benadeelde] heb ik sinds 1990 toegeëigend zonder dat ik daartoe toestemming had. (….) Ik heb dit gedaan omdat ik financiële problemen had.
In het vijfde verhoor heeft verdachte als volgt verklaard:
“(….) U zegt mij (….) dat dit de periode 1990 tot 2007 moet zijn. Mijn antwoord is dat deze periode ongetwijfeld juist zal zijn, ik heb in ieder geval over een reeks van jaren en vanaf het begin van de toekenning van pensioen aan [benadeelde], zijn pensioengeld toegeëigend (….) Ik heb in oktober 1990 het pensioenfonds verzocht om vanaf oktober 1990 het pensioen van [benadeelde] over te maken op de [bank] rekening bij de bank in [plaats 1], nummer …[rekeningnummer 1] (….) Zo kon ik beschikken over het pensioen van [benadeelde]. (….) Ik heb mijn zus [betrokkene] niet verteld waarom ik dat deed (….) Ik was toen namelijk al voornemens om het pensioen van [benadeelde] voor mijzelf te gebruiken en [betrokkene] zou mij ongetwijfeld corrigeren, hetgeen ik niet gebruiken kon. (….) Vanaf eind 1990 werd het pensioen voor [benadeelde] gestort op de [bank] rekening …[rekeningnummer 1] bij de bank in [plaats 1] (….)
In het zesde verhoor heeft verdachte als volgt verklaard:
(…) Ik had voor deze bankrekening maar één pasje. Dat pasje heb ik gekregen van de [bank] [plaats 1] ten name van [benadeelde] waarvan ik gemachtigde was. (….) Ik had het vervangende pasje alleen nog nodig en dat heb ik alleen nog gebruikt om zelf geld op te nemen van deze bankrekening van [benadeelde] bij de [bank] [plaats 1], nummer …[rekeningnummer 1]. (….) U zegt mij dat mijn eerste pasje in 2007 vervangen werd, dat kan kloppen. Ik heb veel moeite gedaan om het vervangende pasje weer te krijgen van de [bank]. Vervolgens heb ik een schrijven ontvangen van de [bank] [plaats 1] waarin stond dat het vervangende pasje geblokkeerd was door de bank en dat ik voor een nieuwe machtiging van de heer [benadeelde] diende te zorgen. Ik heb [benadeelde] hiervoor niet meer benaderd, maar kon vervolgens ook geen geld meer opnemen van de rekening van [benadeelde] bij de [bank] in [plaats 1]. Ik ben toen gestopt met frauderen ten nadele van [benadeelde]. Met beide voren omschreven pasjes heb ik geld opgenomen/overschrijvingen verricht vanaf de bankrekening …[rekeningnummer 1] bij de [bank] [plaats 1] ten namen van [benadeelde]. (….) Over het algemeen ging ik iedere maand naar de [bank] pinautomaat bij de [bank] in [plaats 3] aan de [adres 2]. Ik nam dan het maximaal op te nemen bedrag in één keer op. De volgende dag of kort daarna nam ik op gelijke wijze en over het algemeen op dezelfde plaats het restant op van het maandpensioen van [benadeelde].
Verdachte heeft ter zitting, anders dan bij de politie (vanaf het vierde verhoor), aangevoerd dat hij een volmacht had gekregen van [benadeelde] op grond waarvan hij geldopnames mocht doen. Tevens heeft hij aangevoerd dat [benadeelde] hem toestemming heeft gegeven om in tijden van financiële nood geld op te nemen van de rekening eindigend op de cijfers [rekeningnummer 1].
De rechtbank overweegt dat van een dergelijke volmacht uit geen van de bewijsmiddelen is gebleken. Evenmin is uit de bewijsmiddelen gebleken dat verdachte toestemming had om geld ten behoeve van zijn eigen geldproblemen op te nemen, nog los van de omstandigheid dat dit door [benadeelde] zelf ook (met klem) wordt betwist.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte opzettelijk frauduleus heeft gehandeld en concludeert dat verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening het geld van de rekening van [benadeelde] heeft gehaald.
In tegenstelling tot de officier van justitie acht de rechtbank de strafverzwarende omstandigheid dat verdachte de diefstal heeft gepleegd door middel van een valse sleutel niet wettig en overtuigend bewezen. Immers, verdachte had het pasje in zijn bezit. Nu voorts is aan te nemen dat verdachte zaken deed voor [benadeelde] – hetgeen door [benadeelde], de zus van verdachte, alsook door verdachte zelf is verklaard, kan niet bewezen worden dat hij onrechtmatig over het pasje beschikte.
Ten aanzien van het bedrag overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen betreffende onderzoek met betrekking tot de dagafschriften/mutaties van bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] vanaf januari 2003 t/m december 2007, blijkt dat maandelijks een bedrag van gemiddeld € 2.147,47 (€ 128.847,93 in het totaal) door het Pensioenfonds op deze rekening is gestort. Gedurende deze periode is van januari 2003 tot september 2007 van dit rekeningnummer structureel door verdachte een bedrag van gemiddeld € 2.079, 08 per maand opgenomen (€ 118.507,49 in het totaal). Het beginsaldo van de bankrekening met het rekeningnummer [rekeningnummer 1] bedroeg op 1 januari 2003 € 729,09, het eindsaldo bedroeg eind december 2007 € 11.069,53Het proces-verbaal betreffende onderzoek m.b.t. de dagafschriften/mutaties van bankrekeningnummer [rekeningnummer 1] vanaf 2003 t/m 2007 zal als bijlage aan dit vonnis worden gehecht. De inhoud daarvan dient als bewijsmiddel hier ingelast en overgenomen te worden beschouwd.
Gezien hetgeen is overwogen ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in deze zaak, komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van de periode oktober 1990 tot juni 2000. Ten aanzien van de periode juni 2000 tot september 2007 overweegt de rechtbank het volgende.
Zoals hiervoor is overwogen, heeft verdachte in de jaren 2003-2007 gemiddeld per maand
€ 2.079, 08 opgenomen. Voorts blijkt uit de hiervoor aangehaalde onderdelen van de verhoren van verdachte dat hij vanaf het moment dat de [pensioenfonds] de uitkering stortte op het rekeningnummer eindigend op [rekeningnummer 1], te weten vanaf oktober 1990, geld van de rekening van [benadeelde] haalde.Hij deed dat structureel, maandelijks, en stopte daarmee toen de bankpas geblokkeerd werd en opname niet meer mogelijk was, op 5 september 2007. Een en ander in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank het redelijk over de periode 2000-2003 met ditzelfde maandbedrag te rekenen. De rechtbank acht aldus diefstal van een bedrag van € 178.800,88 (86 maanden) wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij in de periode juni 2000 tot en met 5 september 2007 te [plaats 3], (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat (van de [bank]) heeft weggenomen een geldbedrag (tot een totaal van ongeveer € 184.682,42 Euro), toebehorende aan [benadeelde], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) (telkens) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een bankpasje ten name van [benadeelde], in te voeren in die geldautomaat, vervolgens de bij dat bankpasje van die [benadeelde] behorende PIN-code in te toetsen in die geldautomaat en vervolgens het gewenste bedrag te kiezen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.