1.Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Ingevolge artikel 2.23, eerste lid, van de Wabo kan in een omgevingsvergunning worden bepaald dat zij geheel of gedeeltelijk geldt voor een daarin aangegeven termijn.
Ingevolge artikel 2.23, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wabo kunnen bij algemene maatregel van bestuur categorieën gevallen worden aangewezen, waarin in de omgevingsvergunning wordt bepaald dat zij slechts geldt voor een daarbij aangegeven termijn. Bij de maatregel kan worden bepaald dat de omgevingsvergunning voor ten hoogste een daarbij aangegeven termijn kan gelden.
Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor), wordt in een omgevingsvergunning voor het bouwen, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet, van een bouwwerk, bestemd om in een tijdelijke behoefte te voorzien bepaald dat zij slechts geldt voor een daarin aangegeven termijn.
Ingevolge artikel 5.16, tweede lid, van het Bor is in de categorie gevallen, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, de termijn ten hoogste vijf jaar.
Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo, voor zover hier van belang, geldt, voor zover ingevolge een bepaling in een gemeentelijke verordening een vergunning is vereist om een uitweg te maken, een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteit bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Ingevolge artikel 2.1.5.3 van de Algemene plaatselijke verordening (Hierna: de Apv) van de gemeente Arnhem is het verboden zonder vergunning een uitweg te maken. Een vergunning kan worden geweigerd in het belang van:
de bruikbaarheid van de weg;
het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
e bescherming van de groenvoorziening.
Ingevolge het vierde lid van artikel 2.1.5.3 moet een vergunning worden geweigerd indien als gevolg van de aanleg van de uitweg voor wat betreft het gebruik van de weg voor wat betreft het gebruik van de aan de uitweg grenzende gronden strijdigheid met het geldende bestemmingsplan optreedt.