ECLI:NL:RBGEL:2013:3212

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 september 2013
Publicatiedatum
24 september 2013
Zaaknummer
05/701721-12
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 24-jarige man voor poging tot doodslag in het verkeer en andere geweldsdelicten

Op 23 september 2013 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in de zaak tegen een 24-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere geweldsdelicten, waaronder poging tot doodslag. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. De man werd schuldig bevonden aan mishandeling van [slachtoffer 1] op 26 juli 2012 in Maasbommel, waar hij deze meermalen op het hoofd en in het gezicht sloeg. Tevens heeft hij geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven door met een auto achter hem aan te rijden en een brandblusser naar hem te gooien. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1]. Daarnaast werd de man schuldig bevonden aan bedreiging van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] op 3 oktober 2012, waarbij hij hen met zijn auto achtervolgde en dreigende woorden uitsprak. Ook werd hij veroordeeld voor vernieling van een auto van [slachtoffer 2]. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en noodweer-exces, en oordeelde dat de man zich niet in de hand had kunnen houden. De rechtbank legde ook een voorwaardelijke rijontzegging op voor de duur van 2 jaar, en bepaalde dat de man zich moet houden aan de voorwaarden van reclasseringstoezicht en behandeling voor agressieregulatie. De benadeelde partijen kregen schadevergoeding toegewezen voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/701721-12
Data zittingen : 24 juni 2013 en 09 september 2013
Datum uitspraak : 23 september 2013
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte]
geboren op : [1989] te [geboorteplaats]
adres : [adres 1]
plaats : [woonplaats]
raadsvrouw : mr. E.R.T. Tromp, advocaat te Nijmegen
officier van justitie : mr. M. Zwartjes
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na na een door de rechtbank ter terechtzitting van 9 september 2013 toegewezen wijziging van de tenlastelegging, gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 juli 2012 te Maasbommel, gemeente West Maas en Waal,
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), meermalen, althans
eenmaal (met kracht) op het hoofd en/of in het gezicht heeft geslagen en/of
gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 26 juli 2012 te Maasbommel, gemeente West Maas en Waal, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven
te beroven, opzettelijk met een personenauto achter die [slachtoffer 1] zijn/is
aangereden en/of (vervolgens) (de door die [slachtoffer 1] bestuurde auto) hebben/heeft
gepasseerd/ingehaald en/of (vervolgens) (tijdens het passeren) een
brandblusser in/op/tegen het gezicht/hoofd van die [slachtoffer 1] hebben/heeft
gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 26 juli 2012 te Maasbommel, gemeente West Maas en Waal,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met
dat opzet in een personenauto achter die [slachtoffer 1] zijn/is aangereden en/of
(vervolgens) hebben/heeft gepasseerd/ingehaald en/of (vervolgens) (tijdens het
passeren) een brandblusser in/op/tegen het gezicht/hoofd van die [slachtoffer 1]
hebben/heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 03 oktober 2012 in de gemeente(n) Wijchen en/of Nijmegen,
in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf
tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, hierin bestaande dat
verdachte en/of zijn mededader opzettelijk dreigend op korte afstand van het
voertuig waarin die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] reden, is gaan rijden en/of is blijven
rijden en/of (vervolgens) die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft ingehaald en/of hen
(vervolgens) heeft afgesneden en/of (nadat die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], verdachte
en zijn mededader waren gepasseerd) (wederom) die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] op korte
afstand is/heeft gevolgd en/of (daarbij) een fles op/tegen het voertuig van
die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft gegooid en/of (vervolgens) nadat die [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] hun voertuig tot stilstand heeft/hadden gebracht, meermalen althans
eenmaal (met kracht) op/tegen de ruit(en) van het voertuig van die [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 3] heeft geslagen en/of (daarbij) voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
dreigend de woorden heeft toegevoegd: "kom dan" en/of "ik maak je kapot" en/of
"wat moet je dan" en/of "kom er uit" en/of "ik sla je kapot", althans woorden
van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 3 oktober 2012 te Bergharen, gemeente Wijchen, opzettelijk en
wederrechtelijk een ruit (van een personenauto, merk Suzuki, type Swift,
kenteken [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte, heeft stuk geslagen en aldus dat goed heeft vernield en/of
beschadigd en/of onbruikbaar heeft gemaakt;

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is laatstelijk op 09 september 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. E.R.T. Tromp, advocaat te Nijmegen.
Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd:
[slachtoffer 1] (ten aanzien van feit 1 en 2), [slachtoffer 2] (ten aanzien van feit 3 en 4) en [slachtoffer 3] (ten aanzien van feit 3 en 4).
De officier van justitie, mr. M. Zwartjes, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
Op 26 juli 2012 te Maasbommel, gemeente West Maas en Waal heeft verdachte met gebalde vuist gericht en met kracht meerdere malen in het gezicht van aangever (hierna te noemen: [slachtoffer 1]) geslagen. [slachtoffer 1] heeft die dag een blauw oog opgelopen en had veel pijn, onder andere aan zijn junkbeen. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde. Verdachte heeft eveneens bekend te hebben geslagen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
De raadsvrouw voert daartoe aan dat de getuigenverklaringen niet helder zijn over wie heeft geslagen en wie is begonnen met slaan.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht het tenlastgelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank gaat hierbij uit van de verklaring van verdachte dat hij gericht en met kracht met zijn vuist richting het hoofd van [slachtoffer 1] heeft geslagen. Voorts van de aangifte waarin [slachtoffer 1] verklaart, dat verdachte hem meerdere klappen op zijn oog en/of jukbeen heeft gegeven en dat hij erg veel pijn voelde aan zijn linker jukbeen en dat hij (ten tijden van zijn aangifte) nog steeds een blauw oog heeft. [3] Gelet op de locatie van dit letsel en deze pijn gaat de rechtbank er van uit dat dit is veroorzaakt door de klappen en niet door de gegooide brandblusser (feit 2)
Ten aanzien van feit 2
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 26 juli 2012, korte tijd na de mishandeling als ten laste gelegd als feit 1, is verdachte samen met [betrokkene 1] is diens auto achter de auto van [slachtoffer 1] aangereden en gaan achtervolgen. Verdachte, [betrokkene 1] en [slachtoffer 1] reden over een dijk in Maasbommel, gemeente West Maas en Waal. Verdachte en [betrokkene 1] hebben vervolgens de auto van [slachtoffer 1] ingehaald en verdachte heeft tijdens het passeren een brandblusser door de openstaande ramen van beide auto’s tegen het hoofd van [slachtoffer 1] gegooid. [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde. Hierbij heeft verdachte in ieder geval het voorwaardelijk opzet gehad [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Verdachte is als bijrijder in de auto gestapt om [slachtoffer 1] te achtervolgen en vervolgens besloten een brandblusser vanuit zijn raam door het raam van [slachtoffer 1] te gooien. [slachtoffer 1] heeft hierbij fors letsel opgelopen. Bovendien reed de auto’s op het moment van het gooien van de brandblusser met hoge snelheid. Wanneer de brandblusser verkeerd terecht gekomen was, of wanneer de auto van de weg was geraakt, dan was [slachtoffer 1] hoogst waarschijnlijk komen te overlijden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Daartoe voert de verdediging aan dat niet hard is gereden. Het voorval vond plaats op een deel van een dijk waar niet hard kon worden gereden. Het enkel in een auto gooien van een brandblusser, levert naar de mening van de verdediging geen voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] op.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft bekend op 26 juli 2012 te Maasbommel vanuit een rijdende auto en tijdens het inhalen van de auto van [slachtoffer 1], een brandblusser tegen het hoofd van [slachtoffer 1] te hebben gegooid. Verdachte heeft verklaard dat hij de brandblusser gericht en met kracht naar [slachtoffer 1] gooide. [5]
De rechtbank dient te oordelen of verdachte, met het gooien van de brandblusser naar [slachtoffer 1], de opzet had – al dan niet in voorwaardelijke zin- om [slachtoffer 1] te doden. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat bij verdachte sprake was van bloot opzet maar is van oordeel dat van voorwaardelijk opzet bij verdachte wel sprake is geweest. Vast staat dat verdachte vanuit een rijdende auto, met kracht een hard voorwerp van enig gewicht - te weten een brandblusser - heeft gegooid door het open raam van een auto die door [slachtoffer 1] werd bestuurd. Beide auto’s reden op een dijk. De rechtbank gaat er van uit dat beide auto’s, ten tijde van het gooien van de brandblusser, met hoge snelheid reden. Getuige [betrokkene 2] heeft immers verklaard dat [slachtoffer 1] met ongeveer 80 kilometer per uur over de dijk reed. [6] [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij met een geschatte snelheid van 80-100 kilometer per uur, of misschien zelfs harder, heeft gereden. [7] Het is een feit van algemene bekendheid dat een persoon tegen wiens hoofd met kracht een brandblus apparaat wordt gegooid de aanmerkelijke kans heeft zijn bewustzijn tijdelijk te verliezen en tenminste even gedesoriënteerd te raken. De rechtbank acht indien dit gebeurd terwijl gereden wordt met dergelijke snelheden de kans aanmerkelijk dat die auto van de dijk afraakt en de bestuurder (én andere inzittenden)daarbij komt (komen) te overlijden, aanmerkelijk. Dit risico is dermate voorzienbaar dat verdachte door desalniettemin met kracht te gooien die kans bewust heeft aanvaard. De rechtbank ziet geen reden om aan voornoemde verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] te twijfelen. Voor zover de verdediging stelt dat het feitelijk onmogelijk is om ter plaatste 80 kilometer per uur of harder te rijden verwerpt de rechtbank deze stelling. Dit is immers in strijd met voornoemde verklaringen en volgt ook overigens niet uit de proces-stukken.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het het tezamen in vereniging plegen van dit feit, nu van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en [betrokkene 1] niet uit het dossier is gebleken.
De rechtbank acht overigens het primair tenlastgelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte is op 3 oktober 2012 in de gemeente Wijchen en Nijmegen op korte afstand gaan rijden en blijven rijden van de auto waarin [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zaten. Vervolgens heeft verdachte de auto van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ingehaald en afgesneden daarna heeft verdachte nogmaals de auto ingehaald, afgesneden en kort op de auto van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gaan rijden. Tijdens deze rit is vanuit de auto van verdachte een leeg bierflesje tegen de auto van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] kapotgegooid en is verdachte kort rijdend voor [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] vol op de rem gaan staan. De achtervolging door verdachte vond deels plaats op een autosnelweg en met een snelheid van rond de 120 km/u. Vervolgens heeft verdachte, nadat [slachtoffer 2] de auto tot stilstand had gebracht, net zo lang met zijn vuist op de autoruit van de auto van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] geslagen dat deze brak. [8]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend te bewijzen, waaronder het gooien van het bierflesje. Ten aanzien van dit laatste wijst de officier op de continuïteit van de eerdere bekennende verklaringen van verdachte en de verklaringen van getuige [slachtoffer 3] en aangever. Indien het gooien van het bierflesje niet bewezen wordt verklaard, geldt onverkort dat er sprake is van een bedreiging tegen het leven gericht door het bedreigende rijgedrag alsook door de gebezigde bedreigende woorden.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging van verdachte heeft gepleit voor vrijspraak van het onder feit 3 tenlastgelegde. De raadsvrouw voert daartoe aan dat behalve de verklaring van aangever [slachtoffer 2] en zijn vriendin [slachtoffer 3] onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat er sprake was van een dusdanig bedreigende situatie dat dit als een strafbare bedreiging kan worden aangemerkt. Er zijn geen dreigende woorden gebruikt. Daarbij stelt de verdediging dat ook bestuurder [slachtoffer 2] fout heeft gehandeld door vlak voor de auto van verdachte op de rem te trappen. Door de verdediging wordt betwist dat de uit diens auto gegooide bierfles door verdachte is gegooid, deze is door zijn toenmalige vriendin gegooid die als bijrijder met verdachte in diens auto zat. Eerder heeft hij op dit punt een bekennende verklaring afgelegd, omdat hij zijn vriendin niet wilde belasten, maar nu komt nu terug op zijn eerdere bekennende verklaringen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zicht schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging tegen het leven van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gericht.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte, naast het in de vaststaande feiten genoemde en door verdachte erkende – agressieve – rijgedrag en het inslaan van het linkerportier raam dreigende woorden heeft gebezigd als: "kom dan", "ik maak je kapot", "wat moet je dan", “kom er uit" en "ik sla je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking. De verklaring van [slachtoffer 2] dat verdachte deze woorden – zowel voor als na de achtervolging, gebruikte wordt immers bevestigd door de verklaring van [slachtoffer 3] [9] . [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] verklaren ontzettend bang te zijn geweest respectievelijk doodsangsten te hebben doorstaan. [10]
De rechtbank is van oordeel dat de woorden “ik maak je kapot” in combinatie met het rijgedrag als een doodsbedreiging inhouden. De aard van het gedrag en de woorden is zodanig dat deze in algemeen de vrees kunnen opwekken dat de bedreigden - bijvoorbeeld – in een opzettelijk veroorzaakt auto-ongeluk gedood zouden worden.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bierfles tegen de auto van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft gegooid. Verdachte heeft dit in tweede instantie ontkent. De rechtbank acht niet onaannemelijk dat verdachte in eerste instantie ten onrechte de schuld daarvan op zich had genomen om zijn vriendin te ontlasten, temeer nu het lastig is vanuit de bestuurderspositie een bierflesje door het rechtervoorportierraam te gooien, verdachte in eerste instantie ook niet goed kon voordoen hoe hij dit zou hebben gedaan en nu getuige [slachtoffer 3] kort voordat zij een harde klap tegen hun auto hoorde de bijrijdster (dus de vriendin van verdachte) uit het raam had zien hangen en een gooiend gebaar had zien maken.
Ten aanzien van het feit 4
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] p. 39-42
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 juni 2013
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2 primair, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op 26 juli 2012 te Maasbommel, gemeente West Maas en Waal, opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer 1] meermalen, met kracht op het hoofd en/of in het gezicht heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
2.
hij op 26 juli 2012 te Maasbommel, gemeente West Maas en Waal, ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, opzettelijk met een personenauto achter die [slachtoffer 1] is aangereden en vervolgens de door die [slachtoffer 1] bestuurde auto heeft gepasseerd/ingehaald en vervolgens tijdens het passeren een brandblusser in/op/tegen het gezicht van die [slachtoffer 1] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 03 oktober 2012 in de gemeente(n) Wijchen en Nijmegen, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht hierin bestaande dat verdachte opzettelijk dreigend op korte afstand van het voertuig waarin die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] reden, is gaan rijden en is blijven rijden en vervolgens die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft ingehaald en hen vervolgens heeft afgesneden en nadat die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], verdachte en zijn mededader waren gepasseerd wederom die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] op korte afstand is gevolgd en vervolgens nadat die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hun voertuig tot stilstand hadden gebracht, meermalen met kracht op tegen de ruit van die [slachtoffer 2] of [slachtoffer 3] heeft geslagen en daarbij voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "kom dan" en "ik maak je kapot" en "wat moet je dan" en “kom er uit" en "ik sla je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op 3 oktober 2012 te Bergharen, gemeente Wijchen, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit
(van een personenauto, merk Suzuki, type Swift, kenteken [kenteken], toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander dan aan verdachte, heeft stuk geslagen en aldus dat goed heeft vernield;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Mishandeling
Ten aanzien van feit 2:
Poging tot doodslag
Ten aanzien van feit 3:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Ten aanzien van feit 4:
Vernieling
De feiten zijn strafbaar.
4b. De strafbaarheid van de feiten
Ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft betoogd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte strafbaar is voor zijn handelen en dat het beroep op noodweer faalt. Verdachte had een andere keuze kunnen maken door weg te gaan.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht de feiten die verdachte aan de gestelde noodweer ten grondslag legt niet als onaannemelijk geworden. De rechtbank constateert dat de getuigen elkaar tegenspreken en dat in de verklaringen over het slaan door zowel verdachte als aangever wordt gesproken, terwijl tegenstrijdig is verklaart door verdachte, aangever en de getuigen over wie eerst zou hebben geslagen: verdachte of aangever. Nu de verklaringen deels tegenstrijdig zijn en in het dossier onvoldoende aanknopingspunten zijn te vinden om te oordelen dat aan de ene verklaring meer waarde moet worden toegekend dan aan de anderen, kan de rechtbank de stelling van verdachte dat hij door [slachtoffer 1] is geslagen, hij zich daardoor bedreigd voelde en daarom aangever heeft teruggeslagen niet als onaannemelijk verwerpen. Het beroep op noodweer slaagt daarom en verdachte zal van dit feit worden ontslagen van rechtsvervolging.
Ten aanzien van feit 2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting ten aanzien van het primaire en subsidiare een beroep gedaan op noodweer-exces en stelt dat verdachte dientengevolge moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft zij gesteld dat [slachtoffer 2] met harde snelheid is ingereden op [betrokkene 1] waarbij deze [betrokkene 1] nog net opzij kon springen. Deze bedreigende situatie is te beschouwen als een wederrechtelijke aanval, die bij verdachte een hevige gemoedstoestand teweeg bracht die tot de door hem gepleegde handelingen heeft geleid.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt het beroep op nood-weerexces faalt. Nu geen sprake is van een ogenblikkelijke verdedigingshandeling. [slachtoffer 1] reed weg, verdachte ging daar achteraan, achtervolgde hem enige tijd en gooide pas daarna de brandblusser
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt dat verdachte zich slechts met succes op noodweer-exces kan beroepen indien de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging het onmiddelijke gevolg zijn van een hevige gemoedsbeweging die door een aanranding is veroorzaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestaan van een dergelijke hevige gemoedstoestand aan de zijde van verdachte niet aannemelijk geworden. Immers verdachte heeft op dit punt ter terechtzitting van 24 juni 2013 verklaard dat nadat [slachtoffer 1] op [betrokkene 1] zou zijn ingereden en [betrokkene 1] zou zijn weggesprongen [betrokkene 1] naar de auto is gerend en dat hij er naast is gaan zitten en dat ze toen achter de auto zijn aangereden. Verdachte weet niet of het de bedoeling van [betrokkene 1] was om [slachtoffer 1] tot stoppen te dwingen, zijn bedoeling was het in ieder geval niet. Zijn bedoeling was om hen af te schrikken omdat hij niet wist of hij terug zou komen. Ze zijn er achter aan gegaan in een opwelling en ook het gooien van de brandblusser was een opwelling. Verdachte was heel zenuwachtig en boos.
Deze door verdachte zelf geschetste gang van zaken duidt er niet op en maakt onaannemelijk dat het gestelde inrijden door [slachtoffer 1] op [betrokkene 1] een “hevige” gemoedstoestand heeft veroorzaakt (verdachte noemt slechts heel zenuwachtig en boos) en evenmin dat gooien van de brandblusser het onmiddellijk gevolg was enige hevige gemoedsbeweging (verdachte noemt het zelf een “opwelling”). Het beroep op noodweer exces slaagt daarom niet.

6.De motivering van de sanctie(s)

Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
 het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 1r augustus 2013 ; en
 een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, d.d. 30 augustus 2013, betreffende verdachte.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feit 1, feit 2 primair, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden op te leggen reclasseringstoezicht, ook als dit inhoudt behandeling bij Kairos of een soortgelijke instelling met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Voorts ter zake van feit 1 en 3 tot oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaren geëist.
De officier van justitie is tot deze eis gekomen vanwege de ernst van de feiten en voert daartoe aan dat verdachte zich niet in de hand lijkt te kunnen houden en zich telkens laat opfokken, en ook tekeer gaat tegen personen die geen enkel kwaad in de zin hebben. In haar eis heeft de officier van justitie aansluiting gezocht bij vergelijkbare zaken en weegt zij mee dat verdachte niet eenmaal maar tweemaal fors de grenzen van het toelaatbare heeft overschreden in het verkeer.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair betoogd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van feit 1, 2 en 3. Zij stelt dat verdachte zich realiseert dat hij van ernstige feiten verdacht wordt, maar meent in een aantal situaties gerechtvaardigd te hebben gehandeld omdat dat verdachte zelf werd aangevallen. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt is verdachte bereid om verantwoording te nemen voor zijn handelen. De verdediging benadrukt ook dat sindsdien geen voorvallen meer hebben plaatsgehad. De verdediging acht de eis van de officier van justitie in de vorm van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend gelet op de omstandigheid dat verdachte een eigen bedrijf heeft en er bovendien net vorderingen worden gemaakt in de omgangsprocedure ten aanzien van de zoon van verdachte. Verdachte is in staat een (deels voorwaardelijke) werkstraf uit te voeren en is tevens bereid zich te laten onderzoeken en mee te werken aan een traject bij bijvoorbeeld Kairos.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag, bedreiging tegen het leven gericht, mishandeling en vernieling.
De gevolgen van verdachtes handelen op 26 juli 2012 en 3 oktober 2012 hadden voor de betrokken personen zijn ernstig.
Met name het met kracht gooien van een brandblusser in het gezicht van een bestuurder van een auto die met grote snelheid over een dijk rijdt is een ernstig vergrijp. Verdachte heeft daarbij het geluk gehad dat ondanks zijn handelen geen dodelijk ongeval heeft plaatsgevonden en dat het letsel van het slachtoffer, bij wie ondermeer een tand en de mondspier zijn beschadigd [11] , en de andere inzittenden van de door het slachtoffer bestuurde auto, niet veel ernstiger is. Des te kwalijker is het dat verdachte een paar maanden na deze daad opnieuw gevaarlijk, bedreigend en agressief verkeersgedrag vertoont.
Aannemelijk is dat verdachte de bij deze feiten betrokken personen behoorlijk veel angst heeft aangejaagd. Uit de vorderingen van benadeelde partijen volgt dat de slachtoffers nog steeds psychische gevolgen ondervinden van hetgeen hen door verdachte is aangedaan. Dergelijke feiten veroorzaken daarnaast ook gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Uit beide incidenten blijkt dat verdachte zeer agressief, ongeremd en excessief reageert op gedragingen van anderen. Daarnaast getuigen dergelijke feiten van gebrek aan respect voor andermans leven en/of gezondheid en/of goederen. De rechtbank onderschrijft het standpunt van de officier van justitie dat verdachte bovendien hardleers blijkt te zijn. Dit zijn ernstige feiten en de rechtbank rekent verdachte deze zwaar aan.
De door de raadsvrouw van verdachte voorgestelde strafmaat doet naar het oordeel van de rechtbank, geen recht aan de ernst van de door verdachte gepleegde feiten en de justitiële documentatie van verdachte.
Bij feiten van deze ernst past slechts een forse, (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de strafmaat betrekt de rechtbank voorts dat uit de reclasseringsrapportage blijkt dat verdachte gemakkelijk zijn zelfbeheersing verliest en dat risico bestaat op recidive. Door de reclassering wordt daarom geadviseerd om aan verdachte bijzondere voorwaarden, waaronder een agressieregulatie behandeling bij Kairos, op te leggen. Gelet hierop en de omstandigheid dat verdachte heeft aangegeven bereid te zijn medewerking te verlenen aan het geadviseerde reclasseringstoezicht, acht de rechtbank de oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijk strafdeel noodzakelijk.
De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf geboden, evenals een forse voorwaardelijk ontzegging van de rijbevoegdheid. Een onvoorwaardelijk ontzegging van de rijbevoegdheid, die pas zou ingaan na het uitzitten van de vrijheidsstraf zal de rechtbank gelet op de omstandigheid dat verdacht voor zijn werk afhankelijk is van zijn rijbewijs, niet opleggen. Wel passend is een forse voorwaardelijke rijontzegging teneinde verdachte er van te doordringen dat zijn rijgedrag in toom het houden.
Gelet op de ernst van de feiten en het belang van het inperken van het recidiverisico, zal de rechtbank een proeftijd van drie jaren opleggen ten aanzien van zowel de voorwaardelijk gevangenisstraf als de voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van feit2
De benadeelde [slachtoffer 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 2 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.509,67. Blijkens de toelichting valt dit bedrag uiteen in een bedrag in van € 1.952,07 aan tandartskosten, € 7,00 aan reiskosten van Maasbommel naar het CWZ ziekenhuis Nijmegen en €550,00 aan immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering tot een bedrag van € 557,00 toe te wijzen, te weten vergoeding van de reiskosten en de immateriële schade, en de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 11 dagen hechtenis. Voor het overige dient de vordering naar haar mening niet-ontvankelijk te worden verklaard nu ten aanzien van de tandartskosten niet is aangegeven of en welk bedrag door de basisverzekering wordt vergoed.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden - nu zij heeft bepleit dat verdachte van het hem ten laste gelegde dient te worden ontslagen van alle rechtsgevolgen-. Subsidiair volgt zij de officier van justitie en stelt dat het aannemelijk is dat tandartskosten zullen worden vergoed door de verzekering. Meer subsidiair voert zij aan dat de rekening ziet op 3 kronen, terwijl de medische verklaring spreekt over schade aan 1 tand en expliciet vermeldt dat de overige tanden onbeschadigd zijn.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht de vordering - nu het tenlastegelegde bewezen is verklaard en de vordering voldoende is onderbouwd – ten aanzien van de immateriële schade en de reiskosten toewijsbaar. De vordering zal dan ook worden toegewezen. Ten aanzien van de tandarts kosten ziet de rechtbank, in tegenstelling tot de officier van justitie en de verdediging, geen reden te veronderstellen dat de tandartskosten worden vergoed door de ziektekostenverzekering. Tandartskosten zitten niet zonder meer in de basisverzekering. Dat benadeelde daar aanvullend voor is verzekerd is gesteld noch aannemelijk gemaakt. Niet betwist is dat tengevolge van het bewezenverklaarde schade is ontstaan aan één voortand. De ingebrachte tandartsrekening ziet echter op 3 kronen. De verdediging heeft echter, met verwijzing naar de medische verklaring (die op dit punt overeenkomt met de aangifte), gemotiveerd betwist dat er meer dan één tand beschadigd is. Op dit punt is naar het oordeel van de rechtbank nader onderzoek/nadere bewijslevering noodzakelijk, wat een onevenredige belasting van het strafproces met zich zou brengen. Voor dat deel wordt de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De kostenvergoeding voor de tandartskosten voor één tand is wel toewijsbaar, welke kosten de rechtbank schat op een derde van de ingebrachte tandartsrekening van € 1.869,25, dus op € 623,08.
Voor het totaalbedrag van € 1.180,08 zal de rechtbank de wettelijke rente vanaf 26 juli 2012 toewijzen en tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Ten aanzien van feit 3 en 4
De benadeelde [slachtoffer 2] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 3 en 4 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van €250. Blijkens de toelichting omvat dit bedrag de immateriële schade zoals geleden door het tenlastegelegde.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering met het een bedrag van € 250 toe te wijzen en daarnaast de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden, nu zij heeft bepleit dat verdachte van het hem ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Subsidiair voert zij aan dat er aan de zijde van aangever sprake is van eigen schuld en niet valt vast te stellen welk deel van de schade voor rekening van verdachte komt. Nu dit nader onderzoek zou vergen en hetgeen zou leiden tot een onevenredige belasting van het strafproces, vraagt zij de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht de vordering - nu het tenlastegelegde bewezen is verklaard en de vordering voldoende is onderbouwd - toewijsbaar. Het beroep op eigen schuld van de benadeelde partij wordt, als onvoldoende onderbouwd, verworpen. De vordering zal dan ook, vermeerderd met wettelijke rente worden toegewezen. Daarbij acht de rechtbank, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie, het bedrag gevorderd aan immateriële schade redelijk en billijk. Voor dit bedrag zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen
Ten aanzien van feit 3 en 4
De benadeelde [slachtoffer 3] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 3 en 4 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van €1452,30 Blijkens de toelichting omvat dit bedrag de ruitschade van de auto, waarbij een deel te weten €816,59 is vergoed door de verzekering van [slachtoffer 3], voorts € 6,21 aan kosten voor medicijnen en €300,00 aan immateriële schade zoals geleden door het tenlastegelegde.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering tot een bedrag van €1012,34 , toe te wijzen en daarnaast de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis. Dit bedrag acht zij toewijsbaar omdat bij het indienen van deze vordering niet in zijn geheel is rekening gehouden met hetgeen door de verzekering wordt vergoed.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden, nu zij heeft bepleit dat verdachte van het hem ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Subsidiair voert zij aan dat het bedrag aan schade aan de autoruit reeds is voldaan door de verzekering en er thans geen bedrag aan schade resteert. Meer subsidiair voert zij aan dat de schade niet voor vergoeding in aanmerking komt omdat deze niet aan de benadeelde partij maar aan diens moeder is toegebracht. Om die reden dient dat deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht de vordering - aangezien het tenlastegelegde bewezen is verklaard en de vordering voldoende is onderbouwd – toewijsbaar tot een bedrag van €1012,30 voor het overige zal zij de vordering niet-ontvankelijk verklaren. De auto was in gebruik bij benadeelde en de rekeningen van de garage zijn ook aan haar gericht. Gelet hierop begrijpt de rechtbank dat de benadeelde partij de kosten van de schade aan de auto heeft moeten dragen en daarom belang heeft bij de door haar ingediende vordering.
De rechtbank stelt voorts dat het uit de bijgevoegde brief kan worden opgemaakt dat de verzekering van benadeelde een bedrag van € 440,-- rechtstreeks heeft voldaan aan het autoruit herstelbedrijf. Of die aanname juist is, vergt nader onderzoek en onderbouwing door de benadeelde partij hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De vordering zal daarom voor dit deel niet-ontvankelijk worden verklaard. Voor het toegewezen bedrag zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a,14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f,, 45, 57, 91, 285, 287, 300, 350 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Verklaartbewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaatdat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Ontslaat verdachte van rechtsvervolging van het onder 1 ten laste gelegde.
Verklaartverdachte overigens strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaaltdat van deze gevangenisstraf 6 maanden niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarenheeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- dat veroordeelde zich binnen 3 dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis tussen 09.00 uur en 10.30 uur aan de balie van Reclassering Nederland, [adres 2] zal melden, waarbij veroordeelde zich gedurende de eerste 2 jaren van de proeftijd van drie jaren dient te houden aan de aanwijzigen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere voorwaarde;
- dat veroordeelde zich gedurende de eerste twee jaren van de proeftijd, dan wel zoveel korter als de leiding van de zorginstelling in overleg met reclassering wenselijk acht onder behandeling zal stellen van een Kairos of vergelijkbaar soort deskundige/zorginstelling op de tijden en plaatsen als door of namens die deskundige/zorginstelling aan te geven, teneinde mee te werken aan een nadere diagnostiek en zich te laten behandelen voor zijn agressieregulatie
Veroordeeltverdachte wegens het bewezenverklaarde daarnaast tot
een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen, bromfietsen daaronder begrepen, voor de duur van 2 (twee) jaar.
Bepaaltdat de rijontzegging
geheel niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
Heft opde geschorste voorlopige hechtenis
.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partijen.
Ten aanzien van feit 2
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan
[slachtoffer 1], te betalen € 1180,08 (duizendhonderdtachtig euro en acht eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], te betalen € 1180,08 (duizendhonderdtachtig euro en acht eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 juli 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 21 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Ten aanzien van feit 3 en 4
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan
[slachtoffer 2]te betalen € 250- (tweehonderdenvijfig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het onstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2], te betalen € 250,- (tweehonderdenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
  • Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan
  • Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
  • Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 3], te betalen €1012,30 (duizendtwaalf euro en dertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf van het ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening,bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom] te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. T.P.E.E. van Groeningen , mr. J.M.J.M. Doon en mr. H.T. Wagenaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. van Dijk, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 september 2013.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de regiopolitie Gelderland-Zuid, district stad Nijmegen, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL081N 2012111495, gesloten op 8 november 2012 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 8 november 2012 p. 91 en het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1], p.14 en 15.
3.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 8 november 2012 p. 91 en het proces-verbaal van aangifte p. 14 en 15.
4.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 24 juni 2013, het proces-verbaal van aangifte p. 14.
5.De verklaring ter terechtzitting van 24 juni 2013, het proces verbaal van aangifte p. 13-15
6.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], p. 22.
7.Het proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 1], p. 102.
8.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 24 juni 2013 p.3, het proces-verbaal van aangever [slachtoffer 2] p. 46, getuige [slachtoffer 3] p. 50. en getuige [getuige 2] p. 54.
9.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] p. 40 en 42 en getuige [slachtoffer 3] p. 50 en 52.
10.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] p. 46 en getuige [slachtoffer 3] p. 52
11.Schrifteljk bescheid, te weten medische verklaring p. 19