ECLI:NL:RBGEL:2013:3195

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 september 2013
Publicatiedatum
20 september 2013
Zaaknummer
C-06-132989 - HA ZA 12-363
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake vernietiging van rechtshandelingen op grond van pauliana

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland te Zutphen is behandeld, hebben twee besloten vennootschappen, [naam A Holding BV] en [naam A Holding II BV], als eiseressen opgetreden tegen [naam B], de gedaagde. De eiseressen hebben een beroep gedaan op de vernietiging van bepaalde rechtshandelingen van [naam B] op grond van pauliana, omdat zij van mening zijn dat deze handelingen hen in hun verhaalsmogelijkheden hebben benadeeld. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 24 april 2013, waarna diverse producties zijn ingediend door beide partijen.

De rechtbank heeft in haar vonnis van 4 september 2013 geoordeeld dat de door [naam B] verrichte rechtshandelingen inderdaad paulianeus zijn, omdat hij bij het verrichten van deze handelingen wist of behoorde te weten dat dit benadeling van de schuldeisers van [naam B Vastgoed BV] tot gevolg zou hebben. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechtshandeling waarbij de schuld van [naam B] aan [naam B Vastgoed BV] werd overgenomen door [naam B Investments] de verhaalsmogelijkheden van de eiseressen heeft benadeeld. De rechtbank heeft de vordering van [naam B Vastgoed BV] op [naam B] vastgesteld op € 3.660.935,00 en [naam B] veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de eiseressen, vermeerderd met wettelijke rente.

De rechtbank heeft verder de proceskosten aan de zijde van de eiseressen begroot en [naam B] veroordeeld in deze kosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/06/132989 / HA ZA 12-363
Vonnis van 4 september 2013
in de zaak van
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
1.[naam A Holding BV]en
2. [naam A Holding II BV],
beide gevestigd te Amsterdam,
eiseressen,
advocaat mr. J.P.D. van de Klift te Rotterdam,
tegen
[naam B],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. L.C.M. Berger te Amsterdam.
Partijen zullen hierna[eiseressen](gezamenlijk in vrouwelijk enkelvoud), en [naam B]genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 april 2013
  • de akte overlegging producties van [naam B]
  • de antwoordakte na tussenvonnis van[naam A Holding BV] c.s.
  • de antwoordakte van [naam B].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
De rechtbank volhardt bij hetgeen in voormeld tussenvonnis is overwogen en beslist. [naam B]is daarbij in de gelegenheid gesteld om bij akte alsnog aan zijn exhibitieplicht te voldoen. Hij heeft bij akte overlegging producties 8 producties in het geding gebracht.
2.2.
[naam B]voert hierover aan dat uit de door de accountant samengestelde en door de aandeelhouder vastgestelde jaarrekening over het boekjaar 2009 van [naam B Vastgoed BV] B.V. (hierna ook: [naam B Vastgoed BV]) volgt dat [naam B Vastgoed BV] nog een bedrag van € 3.660.935,-- van [naam B]te vorderen had.
Bij overeenkomst van geldlening van 8 juli 2008 heeft [naam C Holding BV], aan [naam B Vastgoed BV] een bedrag van € 500.000,-- te leen versterkt. Op 2 maart 2009 hebben partijen met betrekking tot die lening een aanvullende overeenkomst gesloten. Op 10 januari 2010 beliep de schuld van [naam B Vastgoed BV] een bedrag van € 340.000,--. [naam B]heeft die schuld overgenomen middels een overeenkomst van 10 januari 2010. Met die overeenkomst kwam de vordering van [naam C Holding BV] op [naam B Vastgoed BV] te vervallen. Ingevolge de indeplaatsstellingsovereeenkomst kreeg [naam B Vastgoed BV] een schuld aan [naam B]in privé, welke schuld verrekend werd met de openstaande rekening-courant positie tussen [naam B Vastgoed BV] en [naam B]in privé.
Vervolgens heeft [naam C Holding BV] op 11 januari 2010 de vordering die zij op [naam B]in privé had, gecedeerd aan[naam D] in privé. Die schuld is afgelost door de schuld te verrekenen met de koopsom van het appartement te Ibiza dat[naam D] kocht van [naam B], aldus [naam B].
2.3.
Volgens [naam B]beliep begin 2010 de vordering in rekening-courant van [naam B Vastgoed BV] op [naam B]een bedrag van € 3.320.935,00. Bij overeenkomst van cessie en geldlening van 12 mei 2010 heeft [naam B Vastgoed BV] de vordering die zij had op [naam B]gecedeerd aan [naam B Investments]. In artikel 2 sub b van de overeenkomst is bepaald dat de koopprijs van de vordering definitief wordt vastgesteld aan de hand van de jaarrekening 2009, waarmee voldaan is aan het bepaalbaarheidsvereiste. [naam B Investments] is de koopsom verschuldigd gebleven op grond van artikel 2 sub c van de overeenkomst. De geldlening heeft een looptijd van 15 jaar en is opeisbaar op 12 mei 2025. Per mei 2010 is [naam B]niets meer verschuldigd aan [naam B Vastgoed BV] hetgeen bevestigd wordt door de jaarrekening over het boekjaar 2010. Het beslag heeft dus geen doel getroffen, aldus [naam B].
2.4.
Bij brief van 11 juni 2013 aan [naam B]heeft (de raadsman van)[eiseressen]wegens verhaalsbenadeling op de voet van artikel 3:45 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de vernietiging ingeroepen van volgens haar paulianeuze rechtshandelingen. In de brief voert[eiseressen]aan dat [naam B]met het samenstel van rechtshandelingen, zoals hiervoor onder 2.2 en 2.3 vermeld, voor zichzelf verrekeningsmogelijkheden heeft gecreëerd en dat hij door daar vervolgens uitvoering aan te geven,[eiseressen]in haar verhaalsbelangen heeft benadeeld. [naam B]heeft in het kader van de herstructurering in 2009 steeds vooropgesteld dat deze ten doel had om een faillissement te voorkomen en dat is de reden dat de rekening-courantvorderingen van[eiseressen]op [naam B Vastgoed BV] op 2 februari 2010 buiten incasso werden gesteld tot begin 2012. Met de overeenkomst van 12 mei 2010 (hiervoor onder 2.3.) heeft [naam B]een onmiddellijk opeisbare vordering vervangen door een niet-opeisbare vordering waardoor[eiseressen]is benadeeld, hetgeen bij [naam B]bekend was. De schuld van [naam B]aan [naam B Vastgoed BV] vormde het enige serieuze voor verhaal vatbare actief voor[eiseressen]Er is dus sprake van wetenschap van benadeling van[eiseressen]Zij voert aan dat [naam B]als gevolg van de vernietiging van de rechtshandelingen, nog steeds een schuld van € 3.660.935,00 aan[eiseressen]heeft en dat [naam B]een valse verklaring heeft afgelegd.
2.5. [naam B]heeft betoogd dat deze buitengerechtelijke vernietiging geen doel treft, nu in de onderhavige procedure waarbij [naam B Vastgoed BV] en [naam B Investments] geen partij zijn, de buitengerechtelijke vernietiging niet kan worden uitgesproken. Omdat die vordering niet aan haar is voorgelegd en de vernietiging wordt betwist, kan de rechtbank in deze procedure niet vaststellen dat de rechtshandelingen zijn vernietigd, aldus [naam B].
Deze gedachtegang berust op een onjuiste rechtsopvatting. Noch de tekst van artikel 3:51 BW, noch het stelsel van de artikelen 3:49–51 BW, noch ook de parlementaire geschiedenis van deze bepalingen geeft aanleiding voor de opvatting dat artikel 3:51 BW in een geval als hier aan de orde een afzonderlijke, bij dagvaarding in te leiden procedure eist. De regel van artikel 3:51 lid 1 BW, bepalende dat een rechterlijke uitspraak een rechtshandeling vernietigt doordat daarin een beroep in rechte op een vernietigingsgrond wordt aanvaard, stelt aan dit beroep in rechte geen nadere eisen, in het bijzonder niet de eis van een bij dagvaarding in te stellen rechtsvordering. Een overigens vormloos beroep, gedaan in het kader van het debat van partijen in een aanhangig geding, is voldoende (Parl. Gesch. Boek 3, p. 226, Parl. Gesch. Boek 3 (Inv. 3, 5 en 6), p. 1156), zoals ook strookt met de eveneens bestaande mogelijkheid van vernietiging door een buitengerechtelijke verklaring, waarvan, voor zover hier van belang, evenmin vormvoorschriften gelden. Het beroep kan - met inachtneming van de regels van een goede procesorde - worden gedaan in elk stadium van de procedure (Hoge Raad 25 oktober 1996, LJN: ZC2182).
2.6.
Artikel 3:50 BW bepaalt dat een buitengerechtelijke verklaring die een rechtshandeling vernietigt, door hem in wiens belang de vernietigingsgrond bestaat, gericht moet zijn tot hen die partij bij de rechtshandeling zijn.
De brief van 11 juni 2013 waarmee de vernietiging van door [naam B]verrichte rechtshandelingen wordt ingeroepen is gericht aan [naam B]in persoon en als (indirect) bestuurder van [naam B Vastgoed BV] en [naam B Investments] B.V. In die brief wordt de vernietiging ingeroepen van de navolgende rechtshandelingen:
de schuldoverneming door [naam B]in privé van een vordering ad € 340.000,-- van [naam C Holding BV] op [naam B Vastgoed BV] B.V. bij overeenkomst van 10 januari 2010,
de verrekening van deze vordering van [naam B]met zijn schuld aan [naam B Vastgoed BV] bij overeenkomst van 10 januari 2010,
de overdracht van de vordering van [naam B Vastgoed BV] op [naam B]van circa € 3.160.000,-- aan [naam B Investments].
Gesteld noch gebleken is dat de hiervoor bedoelde rechtshandelingen zijn verricht op grond van een op wet of overeenkomst berustende verplichting.
Artikel 3:45 BW bepaalt dat in het geval een schuldenaar bij het verrichten van een onverplichte rechtshandeling wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden het gevolg zou zijn, die rechtshandeling vernietigbaar is. Is een rechtshandeling anders dan om niet, die hetzij meerzijdig is, hetzij eenzijdig en tot een of meer bepaalde personen gericht, dan kan deze wegens benadeling slechts worden vernietigd indien ook degenen met of jegens wie de schuldenaar de rechtshandeling verrichtte, wisten of behoorden te weten dat benadeling van een of meer schuldeisers het gevolg zou zijn.
2.7.
Ten aanzien van de onder 2.6. a bedoelde rechtshandeling geldt dat daarbij naast [naam B]en [naam B Vastgoed BV] ook [naam C Holding BV] partij was. Gesteld noch gebleken is dat [naam C Holding BV] wist of behoorde te weten dat benadeling van de schuldeisers van [naam B Vastgoed BV] het gevolg van de schuldoverneming zou zijn, zodat de door[eiseressen]ingeroepen vernietiging van deze rechtshandeling geen doel treft.
Anders is dit ten aanzien van de onder b bedoelde rechtshandeling, te weten de verrekening van de vordering van [naam B]op [naam B Vastgoed BV] met de rekening-courantpositie tussen [naam B]in privé en [naam B Vastgoed BV].
[naam B]heeft aangevoerd dat er geen sprake is geweest van benadeling van schuldeisers van [naam B Vastgoed BV], omdat door de overneming van de schuld van [naam B Vastgoed BV] aan [naam C Holding BV] door hem in privé de schuldenlast van [naam B Vastgoed BV] is verlaagd.
Hij kan daarin niet worden gevolgd. Door de schuldoverneming is de schuld van [naam B Vastgoed BV] niet verlaagd, maar is [naam B]als schuldeiser in de plaats van [naam C Holding BV] gekomen.
[naam B]heeft voorts betoogd dat door de verrekening zijn schuldenlast is verlaagd, maar voor de beoordeling of sprake is van een paulianeuze handeling is de financiële positie van [naam B]als debiteur of crediteur van [naam B Vastgoed BV] B.V. niet van belang. Aan de stelling van [naam B]dat zijn financiële situatie zo slecht is dat de vordering die [naam B Vastgoed BV] op hem niet kan worden uitgewonnen, wordt daarom voorbijgegaan en dat geldt ook voor het daarop ziende bewijsaanbod van [naam B].
Door de verrekening wordt[eiseressen]in haar verhaalsmogelijkheden benadeeld, omdat zij zich niet meer kan verhalen op de vordering die [naam B Vastgoed BV] op [naam B]had.
Dat [naam B]en [naam B Vastgoed BV] wisten dan wel behoorden te weten dat met deze verrekening[eiseressen]als schuldeiser in haar verhaalsmogelijkheden benadeeld zou worden is door [naam B]onvoldoende weersproken. [naam B]heeft slechts aangevoerd dat die wetenschap bij [naam C Holding BV] ontbrak.
2.8.
Ten aanzien van de rechtshandeling onder c, de overneming van de schuld van [naam B]aan [naam B Vastgoed BV] door [naam B Investments], geldt dat met deze handeling de direct opeisbare vordering is vervangen door een gedurende 15 jaar niet-opeisbare lening. In de cessieovereenkomst is bepaald dat de aflossing van de lening zal plaatsvinden per 12 mei 2025 of een nader door [naam B]en [naam B Investments] te bepalen datum. Dit al leidt tot de conclusie dat de schuldeisers van [naam B Vastgoed BV] door de cessie zijn benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden.
Ook ten aanzien van deze cessie heeft [naam B]niet weersproken dat zowel hijzelf, als [naam B Vastgoed BV] en [naam B Investments] wisten of behoorden te weten dat benadeling van een of meer schuldeisers het gevolg zou zijn van die rechtshandeling. De kennis van [naam B]moet worden toegerekend aan [naam B Vastgoed BV] en [naam B Investments], omdat [naam B]enig bestuurder van deze vennootschappen is.
2.9.
Dit alles brengt met zich dat de door[eiseressen]ingeroepen vernietiging van de onder 2.6 onder b en c bedoelde rechtshandelingen slaagt. Ingevolge het bepaalde in het eerste lid van artikel 3:53 BW werkt de vernietiging terug tot het tijdstip waarop de rechtshandeling is verricht. Dat betekent dat de verklaring van [naam B]dat tussen hem en [naam B Vastgoed BV] geen enkele rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan, uit hoofde waarvan [naam B Vastgoed BV] op het tijdstip van beslag nog iets van [naam B]had te vorderen, nu te vorderen heeft of nog te vorderen krijgt, vals is en de rechtbank dient vast te stellen welk bedrag [naam B]op 20 januari 2013 aan [naam B Vastgoed BV] verschuldigd was.[eiseressen]
2.10.
[eiseressen]heeft aanvankelijk gesteld dat [naam B Vastgoed BV] per 31 december 2009 een vordering op [naam B]had ter waarde van € 3.533.663,-- en daartoe verwezen naar de Financiële Bijlage Herstructurering [naam B]Groep van 12 januari 2010.
[naam B]heeft dit weersproken en aangevoerd dat uit de door de accountant samengestelde en door de aandeelhouder vastgestelde jaarrekening over het boekjaar 2009 volgt dat [naam B Vastgoed BV] een bedrag van € 3.660.935,-- van hem te vorderen had. Hij heeft ter onderbouwing hiervan verwezen naar de door hem in het geding gebrachte bladzijden 13 en 14 van die jaarrekening.[eiseressen]heeft dit niet weersproken en in haar antwoordakte na tussenvonnis betoogd dat het gevolg van de vernietiging van de rechtshandelingen is dat [naam B]nog steeds een schuld van € 3.660.935,-- aan [naam B Vastgoed BV] heeft.
De rechtbank zal derhalve de vordering van [naam B Vastgoed BV] op [naam B]op 20 januari 2013 vaststellen op het bedrag van € 3.660.935,-- en [naam B]veroordelen tot betaling van dit bedrag aan[eiseressen][naam B]heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde rentevergoeding, zodat deze vordering voor toewijzing gereed ligt.
2.11.
[naam B]zal als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de kosten van deze procedure en in de beslagkosten. Bij de begroting van het salaris advocaat zal uitgegaan worden van het door [naam B]aan[eiseressen]te betalen bedrag. De proceskosten worden aldus aan de zijde van[eiseressen]als volgt begroot:
- dagvaarding € 97,64
- betaald griffierecht 575,--
- salaris advocaat
8.027,50(2,5 punten× factor 1,0 × tarief € 3.211,--)
Totaal € 8.700,14
De beslagkosten worden als volgt begroot:
- conservatoir derdenbeslag 20-1-2013 € 189,97
- overbetekening verlof en beslagen 76,74
- overbetekening eis in de hoofdzaak 76,74
- betekening en bevel 87,24
- betekening titel met verzoek afdracht
73,31
Totaal € 504,--
De gevorderde nakosten zijn, op de voet van het arrest van de Hoge Raad van 19 maart 2010, LJN: BL1116, voor toewijzing vatbaar als na te melden.

3.De beslissing3.1. veroordeelt [naam B]om aan[eiseressen]te betalen de som van € 3.660.935,--, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van 3 september 2012 tot de dag der algehele voldoening;

3.2.
veroordeelt [naam B]in de kosten van deze procedure tot aan deze uitspraak aan de zijde van[eiseressen]begroot op een bedrag van € 9.204,14, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag indien de proceskosten niet binnen 14 dagen na het wijzen van dit vonnis zijn voldaan, met ingang van de vijftiende dag na het wijzen van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
3.3.
veroordeelt [naam B]in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [naam B]niet binnen
14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2013.
ap/vr