ECLI:NL:RBGEL:2013:3172

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 september 2013
Publicatiedatum
19 september 2013
Zaaknummer
AWB-11_3687
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en boetes inzake contante opbrengsten uit verkoop van afvalmetalen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 september 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de directeur en enig aandeelhouder van [E] B.V., en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2001 tot en met 2006, waarbij de inspecteur aan eiser vergrijpboetes heeft opgelegd wegens het opzettelijk niet opnemen van contante opbrengsten uit de verkoop van afvalmetalen in de boekhouding van [F] B.V., een vennootschap waarvan eiser aandeelhouder is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de navorderingsaanslagen voor de jaren 2001 en 2002 buiten de wettelijke termijn zijn opgelegd, waardoor deze zijn vernietigd. Voor de jaren 2003 tot en met 2006 heeft de rechtbank geoordeeld dat de inspecteur terecht inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking heeft genomen, evenals de opgelegde boetes. De rechtbank heeft de boetes echter verminderd naar 20% van de nagevorderde belasting, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.237,50.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team belastingrecht
Zittingsplaats Arnhem
registratienummers: AWB 11/3687, AWB 11/3688, AWB 11/3689, AWB 11/3690, AWB 11/3691 en AWB 11/3692
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 24 september 2013
inzake
[X], wonende te [Z], eiser,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Apeldoorn, verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 9 november 2007 voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H.17) inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 74.551, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 31.934 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 19.895, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 3.991. Tevens is bij beschikking € 1.812 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 23 oktober 2008 voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H.27) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 78.730, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 44.878 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 18.422, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 5.609. Tevens is bij beschikking € 2.728 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 4 februari 2009 voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H.37) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 78.890, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 47.911 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.372, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 5.988. Tevens is bij beschikking € 2.709 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 4 februari 2009 voor het jaar 2004 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H.47) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 79.061, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 59.398 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 16.273, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 7.424. Tevens is bij beschikking € 2.839 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 30 mei 2009 voor het jaar 2005 een aanslag (aanslagnummer [000].H.56) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 83.832, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 79.546 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 20.986, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 9.943. Tevens is bij beschikking € 3.169 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 30 mei 2009 voor het jaar 2006 een aanslag (aanslagnummer [000].H.66) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 85.852, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 89.414 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 22.524, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 11.176. Tevens is bij beschikking € 2.696 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Bij brief van 5 september 2011 heeft eiser beroep aangetekend tegen het uitblijven van de uitspraken op bezwaar.
Verweerder heeft met dagtekening 22 maart 2012 bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de (navorderings)aanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente gehandhaafd. Op grond van artikel 6:20, derde lid van de Awb heeft het beroep mede betrekking op voornoemde uitspraken op bezwaar.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2012 te Arnhem. De behandeling heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de behandeling van de zaken met de nummers AWB 11/3679, AWB 11/3680, AWB 11/3681, AWB 11/3683, AWB 11/3684, AWB 11/3685 en AWB 11/3686. Met instemming van partijen worden de gedingstukken bij de behandeling van alle zaken in aanmerking genomen.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. [gemachtigde] en mr. [A]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde], mr. [B], [C] en [D]. Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.
De behandeling van het beroep is vervolgens geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen om alsnog geschoonde versies van de rapporten van deelonderzoeken van de ondernemingen 1 tot en met 9 zoals genoemd in bijlage P van het verweerschrift te overleggen.
Verweerder heeft deze rapporten op 31 januari 2013 aan de rechtbank overgelegd. Eiser heeft hierop bij brief (met bijlagen) van 27 februari 2013 gereageerd. Vervolgens heeft verweerder op 24 april 2013 gereageerd op voornoemde brief van eiser.
Het onderzoek ter zitting is vervolgens door de enkelvoudige belastingkamer voortgezet op 9 juli 2013. Eiser is daar verschenen, bijgestaan door mr. [gemachtigde] en mr. [A]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [gemachtigde], mr. [B] en [C]. Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

2.Feiten

2.1.
Eiser is directeur en enig aandeelhouder van [E] B.V. (eiseres in de procedures met nummers AWB 11/3679, AWB 11/3680, AWB 11/3681, AWB 11/3683, AWB 11/3684, AWB 11/3685 en AWB 11/3686). Tezamen met [F] B.V. vormt [E] B.V. een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting.
2.2.
In de loop van het jaar 2006 heeft de verweerder een onderzoek ingesteld bij [G] B.V. te [Z]. Deze vennootschap was afnemer van door [F] B.V. geleverd metaalafval. Uit dit onderzoek rees het vermoeden dat leveranciers van afvalmetalen een gedeelte van de door hen voor die afvallen ontvangen vergoeding contant lieten uitbetalen om die vergoeding daarmee buiten de boekhouding te kunnen houden. Naar aanleiding hiervan is bij een aantal leveranciers van afvalmetalen, waaronder [F] B.V., een boekonderzoek ingesteld. Geconstateerd werd dat de door [F] B.V. in de jaren 2001 tot en met 2006 verantwoorde opbrengsten afvalmetalen niet overeenstemden met hetgeen in de administratie van [G] B.V. – met name in de weegadministratie - was verantwoord. De volgens die weeg- en financiële administratie van [F] B.V. ingekochte afvalmetalen overtroffen de door die vennootschap verantwoorde opbrengsten in de jaren 2001 tot en met 2006 met ruim € 353.000. In de administratie van [F] B.V. waren slechts per bank ontvangen opbrengsten verantwoord. In de administratie komen geen contante opbrengsten voor.
2.3.
Naar aanleiding van dit onderzoek heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat [F] B.V. de contante opbrengsten opzettelijk buiten haar boekhouding heeft gehouden en als verkapte uitdeling van winst aan eiser heeft doen toekomen. Vervolgens heeft verweerder door middel van navorderingsaanslagen of primitieve aanslagen de volgende bedragen bij eiser als inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking genomen:
2001 € 31.934 (f 70.375)
2002 € 44.878
2003 € 47.911
2004 € 59.398
2005 € 79.546
2006 € 89.414

3.Geschil

In geschil is of de navorderingsaanslagen over 2001 en 2002 binnen de wettelijke termijn zijn opgelegd. Daarnaast is in geschil of verweerder terecht in de jaren 2001 tot en met 2006 inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking heeft genomen. Tevens zijn de boetes en de heffingsrente in geschil. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4.Beoordeling van het geschil

Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de beroepen
4.1.
Eiser heeft op 5 september 2011 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een uitspraak op bezwaar met betrekking tot de jaren 2001 tot en met 2006. Aan dit beroep is geen voorafgaande ingebrekestelling als bedoeld in artikel 6:12 van de Awb voorafgegaan. Ter zitting heeft verweerder aangegeven hieraan geen gevolgen te willen verbinden. De rechtbank begrijpt dit standpunt van verweerder aldus dat verweerder van mening is dat redelijkerwijs van eiser niet kon worden gevergd dat hij verweerder alsnog in gebreke zou stellen. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder hierin niet te volgen en acht eiser daarom ontvankelijk in beroep. Verweerder heeft met dagtekening 22 maart 2012 bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de (navorderings-)aanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffingsrente gehandhaafd. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen belang meer heeft bij een oordeel omtrent de vraag of tijdig op het bezwaar is beslist. Het beroep, voor zover dit is gericht tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op bezwaar, is derhalve niet-ontvankelijk. Op grond van artikel 6:20, derde lid van de Awb heeft het beroep mede betrekking op voornoemde uitspraken op bezwaar.
Ten aanzien van de navorderingstermijn 2001 en 2002
4.2.
Eiser heeft gesteld dat deze navorderingsaanslagen buiten de wettelijke termijn van artikel 16 AWR (5 jaar) zijn opgelegd. De navorderingsaanslag over het jaar 2001 is opgelegd op 9 november 2007. De navorderingsaanslag over het jaar 2002 is opgelegd op 23 oktober 2008.
4.3.
Verweerder heeft weliswaar gesteld dat aan eiser 11 maanden uitstel is verleend voor indiening van de aangiften op grond van de zogenaamde beconregeling en dat nog extra uitstel is verleend op grond van de zogenaamde maatwerkregeling, maar heeft hiervan geen enkel bewijsstuk overgelegd. Gelet hierop heeft verweerder – op wie in deze de bewijslast rust – niet aannemelijk gemaakt dat aan eiser uitstel is verleend en aan hem kenbaar is gemaakt. Het beroep voor de jaren 2001 en 2002 is derhalve gegrond.
Ten aanzien van de correctie wegens inkomen uit aanmerkelijk belang
4.4.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van heden inzake [E] BV beslist dat verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat deze vennootschap de in contanten genoten opbrengst van verkoop van metaalafvallen niet in haar vermogen en boekhouding heeft opgenomen en die opbrengst als uitdeling van winst aan haar aandeelhouder (eiser) heeft doen toekomen. Dat betekent dat het beroep met betrekking tot deze correcties en de daarmee samenhangende heffingsrente ongegrond moet worden verklaard. De rechtbank verwijst verder naar genoemde uitspraak.
Ten aanzien van de vergrijpboetes over de jaren 2003 tot en met 2006
4.5.
Verweerder heeft op grond van de artikelen 67d van de AWR (jaren 2005 en 2006) en artikel 67e van de AWR (voor de jaren 2003 en 2004) wegens opzet een boete van 50% van de nagevorderde of meer verschuldigde belasting geheven. De boetes zijn aangekondigd bij de verzending van het concept controlerapport op 18 juli 2008.
4.6.
De rechtbank acht aannemelijk gemaakt dat eiser stelselmatig een groot deel van de opbrengst van de verkopen van metaalafval opzettelijk niet in het vermogen en de boekhouding van [F] BV heeft laten opnemen, maar aan zichzelf heeft laten toekomen. Mede gelet op de hoogte van het verzwegen bedrag acht de rechtbank een boete van 50% van de belasting in beginsel passend en geboden.
4.7.
Ook aan [E] BV zijn met betrekking tot dezelfde feiten aanslagen vennootschapsbelasting en boetes opgelegd. Omdat met deze boetes eiser direct en indirect in zijn vermogen wordt getroffen, acht de rechtbank een vermindering van de boetes naar 25% gerechtvaardigd.
4.8.
De boetes zijn aangekondigd op 18 juli 2008. Op het tijdstip van deze uitspraak is de redelijke termijn van twee jaar met meer dan twee jaar overscrhreden. Dit geeft de rechtbank aanleiding de boetes met 20% te verminderen tot 20 % van de over de winstcorrecties verschuldigde belasting.
4.9.
Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen voor zover deze zien op de opgelegde boetes gegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn vastgesteld op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De zaken vormen samen met de zaken ten aanzien van [E] BV (AWB 11/3679, AWB 11/3680, AWB 11/3681, AWB 11/3683, AWB 11/3684, AWB 11/3685 en AWB 11/3686) één zaak als bedoeld in artikel 3 van het Besluit. Voor de door eiser gevraagde integrale vergoeding van gemaakte kosten ziet de rechtbank geen aanleiding. Voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank de vergoeding vast op € 2.475 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 235, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zitting met een waarde per punt van € 472, een wegingsfactor 1 en een factor 1,5 wegens vier of meer samenhangende zaken). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken. Van de vergoeding komt 50% ofwel € 1.237,50 aan eiser toe.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep inzake het niet-tijdig beslissen op het bezwaar met betrekking tot de jaren 2001 tot en met 2006 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep gegrond met betrekking tot de jaren 2001 en 2002 gegrond;
  • vernietigt de navorderingsaanslagen IB/PVV 2001 en 2002 en de bijbehorende beschikkingen heffingsrente en boetebeschikkingen;
  • verklaart het beroep met betrekking tot (navorderings-)aanslagen IB/PVV 2003 tot en met 2006 en de bijbehorende beschikkingen heffingsrente ongegrond;
  • verklaart het beroep met betrekking tot de boetes over 2003 tot en met 2006 gegrond;
  • vermindert de boetes over de jaren 2003 tot en met 2006 naar 20 % van de nagevorderde of meer verschuldigde belasting
  • vernietigt in zoverre de uitspraak op bezwaar;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.237,50;
  • gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.F. Geerling, in tegenwoordigheid van mr. L.L. van Benthem, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op: 24 september 2013
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.