ECLI:NL:RBGEL:2013:3059

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 augustus 2013
Publicatiedatum
17 september 2013
Zaaknummer
234697
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van statutenwijzigingen en aansprakelijkheid van bestuurders van stichtingen

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Gelderland, stond de nietigheid van eerdere besluiten tot wijziging van de statuten van de Stichting Steunfonds en de Asielstichting centraal. Eiseressen, de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren en de Afdeling Overgelder, stelden dat de statutenwijzigingen nietig waren op basis van artikel 2:294 BW, en dat de bestuurders van de stichtingen aansprakelijk waren op grond van artikel 2:9 BW. De rechtbank oordeelde dat de besluiten tot statutenwijziging nietig waren, wat leidde tot de herleving van de statuten van 2005. Dit betekende dat de besturen van de stichtingen niet conform de geldende statuten waren samengesteld, waardoor de bestuurs- en vertegenwoordigingshandelingen van de besturen die waren aangetreden op basis van de gewijzigde statuten, verricht waren door onbevoegde bestuurders.

De rechtbank concludeerde dat de gedaagden, die als bestuurders van de Afdeling Ede fungeerden, tekortgeschoten waren in hun taak jegens de Afdeling. De rechtbank oordeelde dat zij hoofdelijk aansprakelijk waren voor de gevolgen van hun handelen, aangezien zij niet hadden voldaan aan de zorgvuldigheidseisen die van hen verwacht mochten worden. De rechtbank hield iedere verdere beslissing aan, maar gaf aan dat de vorderingen tot veroordeling van de stichtingen en de bestuurders tot het afleggen van rekening en verantwoording in beperkte mate toewijsbaar waren. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling, waarbij partijen in de gelegenheid werden gesteld om hun standpunten verder toe te lichten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/234697 / HA ZA 12-701
Vonnis van 7 augustus 2013
in de zaak van
1. de vereniging
NEDERLANDSE VERENIGING TOT BESCHERMING VAN DIEREN,
gevestigd te 's-Gravenhage,
2. de vereniging
AFDELING OVERGELDER VAN DE
NEDERLANDSE VERENIGING TOT BESCHERMING VAN DIEREN,
gevestigd te Apeldoorn,
eiseressen in conventie,
verweerders in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. K.T.B. Salomons te ‘s-Gravenhage,
tegen
[gedaagden]
gedaagden in conventie,
eisers in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. J.E.M. Oude Kempers te Arnhem.
Partijen zullen hierna ook als de Landelijke Vereniging, de Afdeling, de Stichting Steunfonds, de Asielstichting, [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] aangeduid worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 april 2013
  • de akte van de Landelijke Vereniging en de Afdeling
  • de antwoordakte tevens houdende wijziging van eis van de Stichting Steunfonds, de Asielstichting, [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5]
  • de antwoordakte van de Landelijke Vereniging en de Afdeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
Partijen zijn bij het tussenvonnis van 17 april 2013 (hierna: het tussenvonnis) in de gelegenheid gesteld op een aantal onderdelen toelichting te geven. Dit betreft:
  • de mogelijke aanpassing van de statuten van de Stichting Steunfonds en de Asielstichting (tussenvonnis 4.1-4.5),
  • de grondslag van de stelling van eiseressen dat de statutenwijzigingen nietig zijn (tussenvonnis onder 4.9),
  • drie onderwerpen die volgen uit de beslissing van de rechtbank dat de gewraakte besluiten tot wijziging van de statuten van de Stichting Steunfonds en de Asielstichting nietig zijn, te weten:
  • (1) de gevolgen van het geven van uitvoering aan de nietige besluiten (tussenvonnis onder 4.21),
  • (2) herleving van de statuten van 2005 als de wijzigingsbesluiten nietig zijn (tussenvonnis 4.22),
  • (3) de complicaties die ontstaan doordat de statuten 2005 naar de niet meer bestaande Afdeling Ede verwijzen (tussenvonnis onder 4.23),
  • de toelaatbaarheid van het onderbrengen van kapitaal en het re-alloceren daarvan, mede gelet op het verbod van belangenverstrengeling (4.26 van het tussenvonnis),
  • het standpunt van gedaagden omtrent de in het tussenvonnis onder 4.30 bedoelde materie, kort gezegd hun positie gelet op de aard van de stichting en de vereniging,
  • de titel van overdracht van [onroerende zaak] en de reden waarom daarbij de boekwaarde gehanteerd is (4.31 van het tussenvonnis),
  • de schenking van € 60.000,00 die niet aan de Afdeling Ede maar aan de Asielstichting gedaan zou zijn (4.32 van het tussenvonnis),
  • toelichting op de grondslag van het verwijt van onrechtmatig handelen dat is gemaakt aan [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 4] (4.33 van het tussenvonnis),
  • een nadere onderbouwing van de vordering tot hoofdelijke veroordeling tot betaling van € 500.000,00 (4.34 van het tussenvonnis),
  • de nadere onderbouwing van de vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording (4.35 van het tussenvonnis).
De mogelijke aanpassing van de statuten van de Stichting Steunfonds en de Asielstichting (tussenvonnis 4.1-4.5)
2.2.
Eiseressen geven aan dat hun vordering erop is gericht dat de statuten van beide stichtingen gaan luiden conform art. 4 lid 1 van de statuten uit 2005 (prod. 9 en 10 van eiseressen). De lettertoevoeging is een fout. Artikel 4 lid 1 dient te luiden conform de statuten van de Stichting Steunfonds artikel 4.1, dus conform de tekst uit 2005.
De grondslag van de stelling van eiseressen dat de statutenwijzigingen nietig zijn (tussenvonnis onder 4.9)
2.3.
De rechtbank nam aan dat het standpunt van eiseressen was gebaseerd op de gelijkluidende bepalingen van art. 11 lid 1 van de statuten van de Stichting Steunfonds en de Asielstichting in de versie 2005. Dit is volgens eiseressen de primaire grondslag, in combinatie met art. 16 lid 6 ad B van de statuten van de Afdeling zoals die voor 2008 golden.
De gevolgen van het geven van uitvoering aan de nietige besluiten (tussenvonnis onder 4.21)
2.4.
Gedaagden stellen voorop dat de nietigheid van de besluiten tot wijziging van de statuten van de beide stichtingen in beginsel nietigheid van de daarop voortbouwende akten van statutenwijziging tot gevolg zou hebben, hetgeen zou betekenen dat de besturen van de stichtingen niet conform de geldende stichtingsstatuten zijn samengesteld en dat het bestuur van de Afdeling Ede tot de juridische fusie op 18 juli 2009 – toen die afdeling ophield te bestaan – bestuurder is gebleven van beide stichtingen.
2.5.
Gedaagden menen dat de absolute werking van de statuten hier dient te wijken voor de eisen van redelijkheid en billijkheid omdat handhaving van art. 1 van de stichtingsstatuten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
2.6.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt de wet in dit geval geen ruimte om ‘de absolute werking van de statuten’ opzij te zetten teneinde langs de weg van redelijkheid en billijkheid het resultaat te bereiken dat de statuten wilden uitsluiten. Er is sprake van nietigheid van de besluiten. Nu gedaagden geen gronden aanvoeren waarom de rechtbank terug zou moeten komen op deze bindende eindbeslissing, maar slechts met een beroep op redelijkheid en billijkheid betogen dat zij liever een andere beslissing zouden zien, is er geen reden om op deze eindbeslissing terug te komen.
2.7.
Eiseressen stellen zich terecht op het standpunt dat de uitvoeringshandelingen van de nietige besluiten geen rechtsgevolgen hebben. Terecht ook wijzen zij overigens, evenals gedaagden, op het mogelijke beroep dat derden te goeder trouw op de regel van art. 2:16 lid 2 BW kunnen doen.
Herleving van de statuten van 2005 (tussenvonnis 4.22)
2.8.
De conclusie van eiseressen dat de statuten 2005 nog gelden en die van 2008 geacht moeten worden niet tot stand te zijn gekomen, is juist.
2.9.
Dit betekent inderdaad, zoals gedaagden stellen, dat er op dit moment geen bestuur aanwezig is bij de stichtingen omdat het bestuur van de Afdeling Ede als zodanig niet meer bestaat. Het betekent ook dat de bestuurs- en vertegenwoordigingshandelingen van de besturen die waren aangetreden op grond van de gewijzigde statuten, nu de besluiten tot statutenwijziging nietig zijn gebleken, verricht zijn door een onbevoegd bestuur en onbevoegde bestuurders. Dit speelt bij een aantal van de hierna te behandelen onderwerpen een rol. De rechtbank zal het noemen van deze onbevoegdheid hierna niet steeds herhalen.
De complicaties die ontstaan doordat de statuten 2005 naar de niet meer bestaande Afdeling Ede verwijzen (tussenvonnis onder 4.23)
2.10.
Wijziging van de stichtingsstatuten is volgens de Stichting Steunfonds en de Asielstichting noodzakelijk omdat de stichtingen geen bestuur meer hebben. De functies van de Afdeling Ede in de organisatie van de beide stichtingen zijn niet overgegaan door de fusie.
2.11.
Gedaagden verwijzen hier naar art. 2:294 BW. Die procedure lijkt aangewezen nu aangenomen mag worden dat ongewijzigde handhaving van de statuten tot gevolgen leidt die bij de oprichting van de stichtingen redelijkerwijs niet kunnen zijn gewild, maar het is een verzoekschriftprocedure die niet in deze dagvaardingsprocedure kan worden ingebouwd, zoals gedaagden in conventie als eisers in voorwaardelijke reconventie bepleiten.
2.12.
De rechtbank komt aan het einde van de overwegingen in conventie terug op deze problemen rond de statutenwijziging.
De toelaatbaarheid van het onderbrengen/re-alloceren van kapitaal, mede gelet op het verbod van belangenverstrengeling (4.26 van het tussenvonnis) en het standpunt van gedaagden omtrent de in het tussenvonnis onder 4.30 bedoelde materie, kort gezegd hun positie gelet op de aard van de stichting en de vereniging
2.13.
De allocatie van gelden, stellen gedaagden, heeft plaatsgevonden in de periode van 2004 tot aan de statutenwijzigingen in 2008. [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 5] waren toen bevoegd bestuurders van de Afdeling Ede. Op deze periode heeft onder meer betrekking overweging 4.28 van het tussenvonnis.
2.14.
Indien en voor zover gedaagden betogen dat de personele overlapping of zelfs het personeel samenvallen van stichtingsbesturen betekent dat er geen sprake kan zijn van belangenverstrengeling – in feite komt daar de rechtvaardiging van het handelen van [gedaagde sub 4], [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 5] op neer – berust hun standpunt op een misvatting omtrent de taken van stichtingsbestuurders. Het feit dat dezelfde personen in twee besturen zitten verandert niets aan het gegeven dat er sprake is van twee rechtspersonen met eigen belangen die door elk bestuur voor de door hem bestuurde rechtspersoon behartigd moeten worden.
2.15.
Wat betreft de allocatie van gelden heeft de rechtbank in het tussenvonnis (4.27-4.30) een aantal beslissingen genomen en standpunten neergelegd waarop gedaagden niet hebben gereageerd. Zij hebben onder meer hun visie ten aanzien van de interpretatie van de bedoeling van schenkers en erflaters, de kwestie van de belangenverstrengeling en de concern-achtige opbouw van de stichtingen en de Afdeling nader toegelicht en zijn daarbij gebleven. De ontoelaatbaarheid van het handelen van de bestuurders zoals die volgt uit de overwegingen 4.27-4.30 van het tussenvonnis, waar de rechtbank bij blijft, staat vast.
De titel van overdracht van [onroerende zaak] en de reden waarom daarbij de boekwaarde gehanteerd is (4.31 van het tussenvonnis)
2.16.
Gedaagden merken ter toelichting op dat deze onroerende zaak aan de Stichting Steunfonds is verkocht, niet geschonken, door de Afdeling Ede met om fiscale redenen gebruikmaking van de interne reorganisatie-vrijstelling. Dit laatste betekende dat de waarde van de zaak gelijk moest blijven, zodat de boekwaarde de koopprijs moest vormen. De koopprijs is voldaan door verrekening met een schuld van de Afdeling Ede aan de Stichting Steunfonds.
2.17.
Van een werkelijke reorganisatie – dus los van de fiscale definitie die hier een rol speelt – zou sprake zijn als het verdelen van gelden zo kon plaatsvinden als het standpunt van gedaagden over het wezen van de organisatie juist zou zijn dat in het tussenvonnis onder 4.30 is verworpen. Van een werkelijke verkoop is, gelet op de vaststelling van de verkoopprijs, evenmin sprake. De overheveling van de zaak van de Afdeling naar de Stichting Steunfonds houdt een materiële bevoordeling van laatstgenoemde in ten belope van het verschil tussen de waarde in het economisch verkeer en de boekwaarde. Een titel voor die bevoordeling is niet genoemd.
2.18.
Voorts blijkt uit de nu gegeven toelichting dat de handeling onvoldoende in de stukken van de Afdeling geadministreerd was.
Andere overboekingen
2.19.
Gedaagden geven de volgende toelichting op enkele onderdelen.
  • Het in 2005 ontvangen legaat[X] ad € 200.199,00 (tussenvonnis 2.13) is op grond van een bestuursbesluit door de Afdeling als gift verstrekt aan de Stichting Steunfonds.
  • In 2006 is € 575.000,00 als gift overgemaakt aan de Stichting Steunfonds door de Afdeling Ede (tussenvonnis onder 2.14).
  • De in het tussenvonnis onder 2.16 genoemde bedragen zijn niet aan de Stichting Steunfonds maar aan de Asielstichting overgemaakt. Dit gebeurde in het kader van de 75%-overeenkomst. Het gaat dan om (in 2007) een legaat van € 22.689,00, collectes tot een bedrag van € 11.852,00 en € 9.349,00 aan contributies alsmede (in 2008) een legaat van € 5.000,00, collectes tot een bedrag van € 8.851,00 en € 13.064,00 aan contributies.
2.20.
Bij deze handelingen zal steeds vastgesteld moeten worden of het initiatief uitgegaan is van de Afdeling en niet in wezen van een van beide stichtingen via hun invloed op het Afdelingsbestuur. In het laatste geval kan namelijk niet geoordeeld worden dat er sprake is geweest van vrijgevigheid bij de Afdeling (voor de twee handelingen in 2005 en 2006) of van een overeenkomst waarbij wilsovereenstemming bestond (voor de basis van de handelingen in 2007 en 2008). Vooralsnog is het debat op dit onderdeel niet voltooid.
De schenking van € 60.000,00 die niet aan de Afdeling Ede maar aan de Asielstichting gedaan zou zijn (4.32 van het tussenvonnis)
2.21.
Volgens gedaagden is hier sprake van een misslag in het vonnis. Het bedrag van € 60.000,00 is in oktober 2010 door de Stichting Dierenzorg aan de Asielstichting – niet aan de Afdeling – gedoneerd. Eiseressen hebben dit niet weersproken. Daarmee behoeft dit onderwerp geen verdere behandeling meer. Van onrechtmatig handelen of belangenverstrengeling is hier niet gebleken.
De grondslag van het verwijt van onrechtmatig handelen dat is gemaakt aan [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 4] (4.33 van het tussenvonnis)
2.22.
Eiseressen geven aan dat de aan [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 4] gemaakte verwijten de volgende handelingen als Afdelingsbestuurders betreffen:
medewerking aan statutenwijziging in de wetenschap dat de benodigde goedkeuring van de Landelijke Vereniging ontbrak,
onttrekken van gelden aan Afdelingen,
behartigen van tegenstrijdige belangen in strijd met de Afdelingsstatuten,
wijzigen van bestemming van legaten,
het voeren van een gebrekkige administratie,
het toebrengen van schade aan de belangen van de Landelijke Vereniging en de Afdeling door de Landelijke Vereniging en de Afdeling zeggenschap over het dierenasiel te ontnemen en daarmee in strijd met het CBF-convenant te laten handelen, controle op de besteding van middelen te ontnemen, toezicht op feitelijk actieve personen te ontnemen en het re-alloceren van baten,
handelen in strijd met art. 28 (15 oud) Handelsregisterbesluit zoals gebleken uit de controles van de jaarrekeningen 2005 en 2006 van de Afdeling Ede (producties 24 en 25 van eiseressen).
2.23.
Inmiddels is komen vast te staan dat de hier onder 1, 2, 3, 4 en 5 gestelde feiten juist zijn. Hetzelfde geldt, gelet op de daarbij genoemde producties, voor het onder 7 vermelde. Ten aanzien van het onder 6 bedoelde toebrengen van schade staat vooralsnog niet vast dat hier sprake is van een bepaald bedrag aan materiële schade, maar wel dat de nietige statutenwijzigingen de Afdeling zeggenschap over het dierenasiel heeft ontnomen, waardoor strijd met het CBF-convenant is ontstaan, terwijl ook de controle op de besteding van middelen, toezicht op feitelijk actieve personen en toezicht op het re-alloceren van baten niet meer mogelijk is geweest.
2.24.
Uit het zojuist overwogene volgt dat [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 4] als Afdelingsbestuurders tekortgeschoten zijn in de behoorlijke uitoefening van hun taak jegens de Afdeling. Zij zijn op grond van art. 2:9 BW hoofdelijk voor de gevolgen hiervan aansprakelijk; van de disculpatiemogelijkheid genoemd aan het slot van art. 2:9 BW is geen sprake.
2.25.
Eiseressen geven aan dat de aan [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 4] gemaakte verwijten de volgende handelingen als stichtingsbestuurders betreffen:
  • ongerechtvaardigde verrijking ten koste van de Afdeling,
  • weigering mee te werken aan het herstel van de personele unie,
  • weigering de Afdeling financieel te compenseren,
  • weigering van het afleggen van rekening en verantwoording.
2.26.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking van de stichtingsbestuurders. Daargelaten dat een aantal bevoordelingen van de stichtingen om diverse redenen op losse schroeven staan, is niet gebleken dat [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 4] of een van hen daardoor in persoon verrijkt is/zijn. Evenmin kan voorshands worden aangenomen dat (een van) de stichtingen ongerechtvaardigd verrijkt is/zijn omdat de verrijkingen die hier bedoeld zijn, niet zonder redelijke grond plaatsvonden. Er lagen namelijk, moet worden aangenomen, overeenkomsten met de stichtingen aan ten grondslag. Dat deze mogelijk aantastbaar zijn, leidt mogelijk tot een ongedaanmakingsverplichting, niet tot een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking.
2.27.
De weigering mee te werken aan het herstel van de personele unie moet, nu de statutenwijzigingen nietig zijn gebleken, gelet op de omstandigheden van het geval waaronder het gegeven dat [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 4] wisten althans, behoorden te begrijpen, dat de statutenwijzigingen dubieus waren, als onrechtmatig jegens de Afdeling worden gezien van de personen die beslissen over de inhoud van de stichtingsstatuten.
2.28.
De weigering de Afdeling financieel te compenseren moet gezien worden als een weigering van de stichtingen, de rechtspersonen. Er is onvoldoende gesteld en gebleken om hier van persoonlijk onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 4] te kunnen spreken.
2.29.
De verplichtingen tot het afleggen van rekening en verantwoording komen hierna aan de orde.
De nadere onderbouwing van de vordering tot hoofdelijke veroordeling tot betaling van € 500.000,00 gericht tot [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] (4.34 van het tussenvonnis)
2.30.
Deze kwestie verliest zijn belang omdat de rechtbank, zoals hierna zal blijken, aan de tertiaire, oftewel meer subsidiaire vordering tot veroordeling van de stichtingen, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] tot betaling van € 500.000,00 niet toekomt.
De nadere onderbouwing van de vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording door de Stichting Steunfonds, de Asielstichting, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] tegenover de Landelijke Vereniging ten aanzien van alle gelden die sedert 2001 namens de Afdeling zijn overgemaakt aan de Stichting Steunfonds en de Asielstichting in die zin dat wordt aangegeven in welke hoedanigheid, over welke periode en op grond van welke regel de genoemde gedaagden deze rekening en verantwoording moeten afleggen (4.35 van het tussenvonnis)
2.31.
Dat [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4], zoals eiseressen aanvoeren, zich hebben schuldig gemaakt aan onbehoorlijk bestuur, is al beslist. Dat zij zolang zij als bestuurder in functie zijn, medewerking moeten verlenen aan een voor de stichtingen minst schadelijke wijze van afrekening met de Afdeling, zoals eiseressen stellen, is op zichzelf juist, maar zinledig nu [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] geen bestuurder zijn. Zij dienen echter wel, aangenomen dat zij in feite over de administratie van de stichtingen hebben beschikt en beschikken, in overeenstemming met de zorgvuldigheid die, gezien het voorgaande, van hen tegenover de stichtingen en de Afdeling gevergd wordt, mee te werken aan die afrekening voor zover dat op hun weg ligt, en in dat verband rekening en verantwoording van hun handelen af te leggen.
2.32.
Aansluitend bij de vorige overweging moet thans worden vastgesteld dat [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 4], die in feite het beheer over de stichtingen hebben gevoerd op grond van nietige statutenwijzigingen, verplicht zijn van dat beheer rekening en verantwoording af te leggen aan de stichtingen, dus in feite tegenover hun nieuwe besturen danwel, mogelijk in het kader van een statutenwijzigingsprocedure, tegenover een tijdelijk bestuurder. De Landelijke Vereniging en de Afdeling staan hier, behoudens de mogelijkheid waar partijen zich nog niet over uitgelaten hebben, van een herleving van regels die gegolden hebben voor de statutenwijzigingen van 2008, buiten.
2.33.
Eiseressen betogen dat [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] als ex-bestuurders van de Afdeling verantwoordelijk zijn voor de litigieuze overboekingen waardoor de Afdeling is verarmd en de stichtingen ongerechtvaardigd zijn verrijkt. Zij moeten als stichtingsbestuurders inzicht geven, terwijl zij en de stichtingen verantwoording moeten afleggen over – is kennelijk bedoeld – dat wat vanuit de Afdeling ontvangen is. Naar het oordeel van de rechtbank is dit te begrijpen onder de verplichting tot zorgvuldigheid bedoeld in de overwegingen 2.31 en 2.32 hierboven en onder de zojuist besproken verplichting tot rekening en verantwoording.
Slotoverwegingen
2.34.
In het voorgaande is een aantal beslissingen genomen dat, vertaald naar de vorderingen zoals die er nu liggen, het volgende oplevert.
De vordering tot veroordeling van de Stichting Steunfonds, de Asielstichting, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] om mee te werken aan de statutenwijziging zoals vastgelegd in de bij dagvaarding opgenomen conceptakte is, los van het probleem van de onmogelijkheid voor de stichtingen om na te komen nu zij geen bestuur hebben, niet toewijsbaar bij gebrek aan belang. De statuten van vóór 2008 zijn immers van kracht gebleven in verband met de nietigheid van de wijzigingsbesluiten.
Dit betekent dat de subsidiaire vordering tot veroordeling van de Stichting Steunfonds, de Asielstichting, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] om mee te werken aan de statutenwijziging zoals vastgelegd in de bij dagvaarding opgenomen conceptakte en de meer subsidiaire vordering tot veroordeling van de stichtingen, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] tot betaling aan de Afdeling van € 500.000,00 althans een bedrag dat volgens de Landelijke Vereniging genoegzaam is, evenmin toegewezen kunnen worden. Het feit dat de primaire vordering wordt afgewezen bij gebrek aan belang, houdt immers in dat eiseressen in conventie al hebben bereikt wat zij met hun primaire vordering wilden bereiken, te weten de gevolgen van de nietigheid van de wijzigingsbesluiten.
De vordering die erop is gericht de Stichting Steunfonds, de Asielstichting, [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hoofdelijk te veroordelen tot het afleggen van rekening en verantwoording aan de Landelijke Vereniging ten aanzien van alle gelden die sedert 2001 namens de Afdeling zijn overgemaakt aan de twee stichtingen onder afgifte van complete en volledige afschriften van alle legaten, nalatenschappen en bijbehorende bankafschriften op verbeurte van een dwangsom, is in beperkte mate toewijsbaar, zoals is aangegeven onder 2.31-2.33 hierboven.
De vordering om [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] te veroordelen af te treden als bestuurders van de Stichting Steunfonds en de Asielstichting is niet toewijsbaar bij gebrek aan belang. De statuten van vóór 2008 zijn immers van kracht gebleven.
De vordering [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] te verbieden ter zake van hun aansprakelijkheid en de daaruit voortvloeiende gevolgen een beroep te doen op de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering is evenmin toewijsbaar bij gebrek aan belang. Zij gelden immers op grond van de in stand gebleven statuten van vóór de nietig verklaarde wijzigingen niet als bestuurders.
Eiseressen vorderen een verklaring voor recht dat [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 4] onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld. Vooralsnog is inderdaad gebleken van ontoelaatbaar handelen van [gedaagde sub 3], [gedaagde sub 5] en/of [gedaagde sub 4], maar een algemeen geformuleerde kwalificatie daarvan is nog niet te geven. Het is zelfs de vraag of het ontoelaatbaar geachte handelen juridisch als enige vorm van laakbaar handelen te kwalificeren is. Het gaat in enkele gevallen inderdaad om tekortschieten in de vervulling van de bestuurstaak tegenover de Afdeling (bijvoorbeeld 2.15, 2.18, mogelijk 2.20 en voorts 2.24 en 2.27). Deels echter gaat het kennelijk niet om onrechtmatig handelen jegens (een van) eiseressen, maar om tekortschieten als bestuurders van de stichtingen (bijvoorbeeld 2.24). Het is nu aan eiseressen, als zij hierop willen doorprocederen (zie hieronder), te stellen in welke zin jegens (een van) hen onrechtmatig gehandeld is en dat dit onrechtmatige handelen (een van) hen schade heeft berokkend.
2.35.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat partijen, die handelen met gebruikmaking van in het algemeen door willekeurige personen ten behoeve van de doeleinden van de verenigingen en stichtingen beschikbaar gestelde gelden, aan het bovenstaande voldoende houvast moeten hebben om in overleg tot een oplossing van hun problemen en een probleemloze voortzetting van de activiteiten van die rechtspersonen te komen. Daarbij dient hun eerste zorg te zijn de statutenwijziging van de Stichting Steunfonds en de Asielstichting, waartoe een verzoekschriftprocedure voorshands geoordeeld, noodzakelijk lijkt te zijn.
2.36.
Welke procedurele weg partijen verder kiezen, is aan hen. De rechtbank noemt twee mogelijkheden:
Het logische vervolg op dit vonnis is een rolverwijzing, die dan ook gegeven zal worden, teneinde eiseressen in de gelegenheid te stellen te reageren op onderdeel f van overweging 2.34 en zich uit te laten over de onderwerpen bedoeld in de overwegingen 2.11 en 2.20. Gedaagden zullen daarop bij akte kunnen reageren.
De meest gerede partij – dat kan het bestuur van de Landelijke Vereniging zijn – stelt de verzoekschriftprocedure tot statutenwijziging in werking. In die procedure zal een zitting worden bepaald. Partijen vragen ondertussen om een comparitie in de nu voorliggende zaak die gelijktijdig met de behandeling van het rekest dient te worden bepaald. Op alle onderdelen kan vervolgens ter zitting een – goed voor te bereiden – vaststellingsovereenkomst worden gesloten en kan de gewenste tekst van de statuten worden vastgesteld, waarop een en ander in een proces-verbaal kan worden vastgelegd.
2.37.
Thans wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
In voorwaardelijke reconventie
2.38.
Eisers in voorwaardelijke reconventie hebben hun eis gewijzigd in die zin dat zij thans onder de voorwaarde dat de vorderingen van de Landelijke Vereniging en de Afdeling geheel of gedeeltelijk afgewezen worden, vorderen
  • de Landelijke Vereniging en de Afdeling op straffe van een dwangsom te veroordelen om al datgene te doen wat nodig is of mocht blijken te zijn om de statuten van de Stichting Steunfonds en de Asielstichting zodanig te wijzigen dat de Stichting Steunfonds wordt bestuurd door het bestuur van de Asielstichting en de Asielstichting wordt bestuurd door een bestuur, bestaande uit drie of vijf leden, die allen lid moeten zijn van de Afdeling, een en ander overeenkomstig de tekst van de statuten zoals deze als productie 14a en b aan de dagvaarding is gehecht, en met benoeming van H.A. [gedaagde sub 3], B.G.W. [gedaagde sub 4] en J.A.C. Böhmer als bestuursleden,
  • de Landelijke Vereniging op verbeurte van een dwangsom te veroordelen aan eisers een kopie van het polisblad te verstrekken van de door haar ten behoeve van hen afgesloten bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering en al datgene te doen wat nodig is om een eventuele dekking onder die verzekering te bewerkstelligen,
  • vermeerderd met kosten, waaronder buitengerechtelijke en nakosten.
2.39.
Gedaagden voeren verweer tegen de gewijzigde eis.
2.40.
De reconventionele vordering is ingesteld onder de voorwaarde dat de vorderingen van de Landelijke Vereniging en de Afdeling geheel of gedeeltelijk afgewezen worden. Inmiddels is duidelijk dat de in dit verband meest wezenlijke vorderingen van de Landelijke Vereniging en de Afdeling zullen worden afgewezen. Dit gebeurt echter niet omdat de Landelijke Vereniging en de Afdeling in het ongelijk zijn gesteld, maar omdat zij geen belang hebben bij de vorderingen. Met andere woorden: de situatie waarop de reconventionele vordering ziet, dat is de situatie waarin de stellingen van de Landelijke Vereniging en de Afdeling ten aanzien van de geldigheid van de statuten van de stichtingen, verworpen zijn, doet zich niet voor.
2.41.
Nu de voorwaarde waaronder de reconventionele vordering is ingesteld, ontbreekt, komt de rechtbank niet aan de behandeling ervan toe.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
21 augustus 2013voor het nemen van een akte door beide partijen over hetgeen is vermeld onder 2.36, waarna het schriftelijk debat tussen partijen in beginsel is geëindigd,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in voorwaardelijke reconventie
3.3.
verstaat dat de vordering geen behandeling behoeft.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.D.A. den Tonkelaar en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2013.