ECLI:NL:RBGEL:2013:2968

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 september 2013
Publicatiedatum
12 september 2013
Zaaknummer
05/701416-12
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens ontuchtige handelingen met minderjarige in verzorgingsrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 13 september 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, die hij verzorgde en opvoedde. De feiten vonden plaats in de periode van 1 augustus 2010 tot en met 15 november 2011 te Arnhem. De verdachte, die de stiefvader van het slachtoffer was, heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk ontuchtig betasten van de vagina van het slachtoffer en het zich door het slachtoffer laten betasten aan zijn penis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in deze periode meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd, waarbij het slachtoffer, een 11-jarig meisje, in een kwetsbare positie verkeerde.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte als bewijs gebruikt. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 15 maanden geëist, maar de rechtbank heeft een gevangenisstraf van 8 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het verrichten van een werkstraf van 180 uren. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte als stiefvader en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.

De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, die door de verdachte moet worden betaald. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank een bedrag van € 1726,- aan immateriële en materiële schade heeft vastgesteld, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om zich te houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling bij een forensische polikliniek.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/701416-12
Datum zitting : 30 augustus 2013
Datum uitspraak : 13 september 2013
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte],
geboren op : [1985] te [geboorteplaats],
adres : [adres 1],
plaats : [woonplaats].
Raadsvrouw : mr. I.P.J. Beerens, advocaat te De Meern.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij (op één of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 3 maart 2009 tot en met 31 december 2011 te Arnhem, met [slachtoffer] (geboortedatum [geboortedatum 1]) die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, en die door verdachte werd verzorgd en/of opgevoed als behorend tot zijn gezin, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het
opzettelijk ontuchtig betasten van haar vagina en/of het zich door die [slachtoffer] laten betasten aan zijn penis en/of het drukken van zijn penis tegen de vagina, althans de schaamstreek van die [slachtoffer].

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 30 augustus 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. I.P.J. Beerens, advocaat te De Meern.
Namens het minderjarige slachtoffer, [slachtoffer], heeft zich als benadeelde partij de wettelijke vertegenwoordiger, mevrouw [moeder slachtoffer] (moeder) schriftelijk in het geding gevoegd. Mevrouw [moeder slachtoffer] is tevens ter terechtzitting aanwezig. Namens Slachtoffer hulp is [naam] aanwezig.
De officier van justitie, mr. C.P. Dronkers, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de periode eind 2006, begin 2007, kregen verdachte en [moeder slachtoffer] een relatie. [moeder slachtoffer] had twee kinderen uit een eerder huwelijk. Eén van deze kinderen is [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]), geboren op [geboortedatum 1]. Samen hebben zij nog een dochter gekregen, geboren op [geboortedatum 2]. Het gezin woonde in eerste instantie in een huurwoning te Arnhem en later, in augustus 2010, is het gezin verhuisd naar een koopwoning eveneens te Arnhem. [2] Gedurende deze periode vormden verdachte, [moeder slachtoffer] en de drie kinderen een gezin en heeft verdachte [slachtoffer] verzorgd en opgevoed. [3]
Verdachte heeft in deze periode meermalen met [slachtoffer] gestoeid waarbij hij haar kruis heeft aangeraakt. [4] Ook heeft verdachte [slachtoffer] meermalen in bad op zijn schoot gezet waardoor zijn penis tegen haar vagina werd gedrukt. [5]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit. De officier van justitie acht de gehele tenlastegelegde periode bewezen. De officier van justitie gaat hierbij uit van de verklaring van [slachtoffer], de verklaring van haar vriendin [vriendin] en de verklaring van verdachte. [vriendin] heeft verklaard dat [slachtoffer] haar twee jaar geleden heeft verteld dat haar stiefvader haar aanraakte. Ook neemt de officier van justitie mee dat uit het dossier volgt dat vanaf 2008 [slachtoffer] emotionele problemen heeft gekregen op school. De momenten waarop de ontuchtige handelingen zijn gepleegd kunnen worden gescheiden in de handelingen tijdens het stoeien en de handelingen in bad. De officier van justitie is van mening dat zowel de handelingen tijdens het stoeien als de handelingen in bad kunnen worden gekwalificeerd als ontuchtige handelingen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, maar betwist de tenlastegelegde periode en de ontuchtige handelingen tijdens het stoeien.
Ten aanzien van de tenlastegelegde periode heeft de raadsvrouw aangevoerd aan dat de periode moet worden ingekort. Enkel bewezen kan worden dat ontuchtige handelingen zijn verricht in de periode van 1 augustus 2010 tot en met 8 november 2011. De raadsvrouw voert daarbij aan dat [slachtoffer] over de periode in het nieuwe huis een duidelijke verklaring heeft afgelegd. Tevens heeft [vriendin] verklaard dat [slachtoffer] haar twee jaar geleden heeft verteld dat haar stiefvader ontuchtige handelingen met haar pleegde. Over de periode daarvoor is de verklaring van [slachtoffer] onduidelijk. Daarnaast zou, volgens de raadsvrouw, de periode moeten eindigen op het moment dat verdachte de brieven heeft ontvangen (november 2011). Dit standpunt wordt ondersteund door de verklaring van [slachtoffer]. Zij heeft namelijk op 20 juni 2012 verklaard dat er al een half jaar niets meer was gebeurd.
Ten aanzien van de handelingen tijdens het stoeien bepleit de raadsvrouw dat deze niet van ontuchtige aard waren, omdat verdachte er geen seksuele bedoelingen en gevoelens bij heeft gehad. Het optillen van [slachtoffer] en het daarbij mogelijk aanraken van haar kruis kan niet als een ontuchtige handeling worden gezien. Hierbij verwijst de raadsvrouw naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 december 2008. [6]
De beoordeling door de rechtbank
Tenlastegelegde periode
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de handelingen in het nieuwe huis hebben plaatsgevonden, in de periode 2010 tot en met 2011. [7] [slachtoffer] heeft niet duidelijk kunnen verklaren over wanneer de ontuchtige handelingen precies zijn begonnen. Zo heeft zij verklaard dat de handelingen zijn gestart voor de geboorte van haar zusje in 2008 en dat zij denkt dat zij negen jaar was. [8] Bij hetgeen zij verklaart over de ontuchtige handelingen verwijst zij echter naar de ‘nieuwe woning’. Halverwege het jaar 2010 heeft zij met [vriendin] gesproken over wat verdachte met haar deed. [9] Op grond van deze verklaringen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de ontuchtige handelingen in het nieuwe huis hebben plaats gevonden. Niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de tenlastegelegde ontuchtige handelingen vóór het jaar 2010 (toen het gezin nog in het ‘oude huis’ woonde) heeft gepleegd.
Voorts hebben [slachtoffer] en verdachte verklaard dat de ontuchtige handelingen ongeveer zijn gestopt vanaf november 2011. [10] Op deze datum hebben verdachte en [moeder slachtoffer] brieven ontvangen waarin verdachte werd verweten ontuchtige handelingen te verrichten bij [slachtoffer]. De rechtbank is van oordeel dat daarom ten aanzien van het einde van de tenlastegelegde periode dient te worden aangesloten bij deze datum.
Ontuchtige handelingen
Bij ontuchtige handelingen gaat het om handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. De bedoeling en de gevoelens van de pleger doen in beginsel niet terzake. De wettelijke bepaling strekt er namelijk toe dat de lichamelijke en geestelijke integriteit van de minderjarige wordt beschermd. Het leeftijdsverschil tussen pleger en de minderjarige is daarbij van belang.
[slachtoffer] heeft bij de politie een concrete en – op relevante onderdelen – ook innerlijk consistente verklaring afgelegd. Zij heeft verklaard dat verdachte – op sommige momenten dat zij zich aan het afdrogen was in de badkamer – haar kietelde en daarbij met zijn hand haar bij haar kruis pakte en met zijn vinger in haar kruis probeerde te komen. [11] Verdachte heeft deze verklaring van [slachtoffer] bevestigd tijdens het verhoor bij de politie. Hij heeft verklaard dat hij [slachtoffer] soms – tijdens het stoeien – bij haar vagina en billen heeft aangeraakt. [slachtoffer] had op deze momenten geen kleding aan en dit gebeurde in de badkamer en de slaapkamer. [12]
De rechtbank gaat uit van deze verklaringen. Verdachte heeft haar meermalen op een dusdanige wijze aangeraakt, onder andere tijdens het stoeien, dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte wel degelijk opzet had op deze ontuchtige handelingen. Gelet op de jurisprudentie maakt reeds het grote leeftijdsverschil tussen verdachte en [slachtoffer] dat sprake is van ontuchtig handelen conform artikel 247 Wetboek van Strafrecht. Voorts vervulde verdachte de rol van stiefvader en had hij in de hoedanigheid van opvoeder en verzorger een nog grote verantwoordelijkheid jegens [slachtoffer]. Het verweer van de raadsvrouw inhoudende dat de handelingen verricht tijdens het stoeien niet als ontuchtig kunnen worden gekwalificeerd, wordt daarom verworpen.
ConclusieDe rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2010 tot en met 15 november 2011 te Arnhem, met [slachtoffer] (geboortedatum [geboortedatum 1]) die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, en die door verdachte werd verzorgd en opgevoed als behorend tot zijn gezin, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het opzettelijk ontuchtig betasten van haar vagina en het zich door die [slachtoffer] laten betasten aan zijn penis en het drukken van zijn penis tegen de vagina.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een kind die hij verzorgt of opvoedt als behorende tot zijn gezin, maarmalen gepleegd.
Het feit is strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde op te leggen reclasseringstoezicht, ook als dit inhoudt behandeling bij een forensische polikliniek of een soortgelijke instelling met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De officier van justitie is tot deze eis gekomen vanwege de ernst van het feit en de positie die verdachte had als stiefvader in het gezin. Daarbij heeft de officier van justitie ook rekening gehouden met het feit dat uit de justitiële documentatie van verdachte volgt dat verdachte niet recentelijk is veroordeeld.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de strafeis te matigen vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Ze vraagt rekening te houden met het feit dat verdachte niet eerder veroordeeld is voor gelijksoortig feit. Verdachte heeft zich in 2011 zelf bij Karios gemeld en heeft daar een behandeling van 27 weken gevolgd. Daarnaast heeft verdachte een fulltime baan en hij kan niet gemist worden. Ter ondersteuning heeft de raadsvrouw een brief van de werkgever van verdachte overgelegd. Tenslotte zal een gevangenisstraf de band met zijn dochter in de weg staan. Een gevangenisstraf is niet in het belang van verdachte en ook niet in het belang van zijn dochter.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
 het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 18 juli 2013; en
 een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, d.d. 31 mei 2013, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich over een langere periode meermalen schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij [slachtoffer], zijn 11 jarige stiefdochter. Hij heeft haar betast bij haar vagina, zich door [slachtoffer] laten betasten aan zijn penis en hij heeft [slachtoffer] op zijn schoot gezet waardoor verdachte zijn penis tegen haar vagina drukte.
Verdachte heeft aldus het vertrouwen van het slachtoffer op grove wijze beschaamd en een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op haar lichamelijke en geestelijke integriteit. Het slachtoffer verkeerde, vanwege haar leeftijd en haar relatie tot verdachte, in een kwetsbare positie en zij was niet in afdoende mate in staat om aan het handelen van verdachte weerstand te bieden. De rechtbank rekent het verdachte bovendien aan dat hij, ook toen hij inzag dat zijn handelen niet door de beugel kon, is doorgegaan met het plegen van ontuchtige handelingen. De gedragingen kunnen, naar de ervaring leert, voor slachtoffers ernstige psychische gevolgen hebben. Bij het handelen als bewezen verklaard heeft verdachte zich niet bekommerd om de schade die hij daarbij zou kunnen aanrichten. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat [slachtoffer] lijdt onder hetgeen er is gebeurd. De rechtbank rekent het daarbij verdachte aan dat hij gedurende de zitting weinig blijk heeft gegeven van inzicht (of hiertoe niet goed in staat is) in de ernst en schadelijkheid van zijn handelen ondanks dat verdachte inmiddels een langdurige therapie achter de rug heeft.
Blijkens een uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte volgt dat hij niet eerder ter zake gelijksoortige feiten is veroordeeld.
Uit het reclasseringsrapport van 31 mei 2013 blijkt dat verdachte weinig kennis en bijna geen inzicht heeft in de kern van zijn problematiek. Hij blijft hangen in vermijdend en herhalend gedrag. De kans op recidive is dan ook aanwezig als verdachte in een soortgelijke situatie terecht komt. Om dit te voorkomen zal er volgens Kairos nog een langere tijd behandeling nodig zal zijn. De reclassering heeft daarom geadviseerd om als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat, gezien alle omstandigheden, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf passend is bij dit soort feiten. Dat verdachte daardoor in zijn persoonlijk (werkend) leven belemmerd zal worden, kan daaraan gezien de ernst van de feiten niet afdoen. De duur van de gevangenisstraf zal korter zijn dat door de officier van justitie geëist, nu de rechtbank een kortere periode van verwijtbaar handelen bewezen acht en verdachte first offender is. Gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden te verbinden, dat verdachte zich zal melden bij de reclassering en indien nodig een ambulante behandeling zal ondergaan bij een forensische polikliniek.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Namens het minderjarige slachtoffer, [slachtoffer], heeft zich als benadeelde partij de wettelijke vertegenwoordiger, mevrouw [moeder slachtoffer] (moeder), in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het tenlastegelegde. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.000,- aan immateriële schade en € 226, - aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Tevens heeft zij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] geheel toe te wijzen (met daarbij de wettelijke rente), waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 32 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat de benadeelde partij met betrekking tot de gevorderde medische kosten niet-ontvankelijk verklaard moet worden vanwege het feit dat de facturen op naam van [moeder slachtoffer], haar moeder, staan. Voorts heeft zij aangevoerd dat onvoldoende duidelijk is geworden of de gemaakte kosten door de verzekering worden vergoed. Ten aanzien van de immateriële schade verzoekt de raadsvrouw het bedrag te matigen, omdat zij van mening is dat een kortere periode bewezen kan worden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal de vordering van [slachtoffer] ten aanzien van de door haar gevorderde materiële schade toewijzen. De vordering is voldoende onderbouwd en het tenlastegelegde is bewezen verklaard en er bestaat een causaal verband tussen de schade en het bewezenverklaarde.
Ten aanzien van het door benadeelde partij [slachtoffer] gevorderde immateriële bedrag overweegt de rechtbank het volgende. Aan de benadeelde partij is door het bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Zij voelde zich onveilig en alleen en voorts is bij haar een angststoornis NAO geconstateerd. De rechtbank vindt voldoende aannemelijk geworden dat dit in ieder geval voor een deel aan het handelen van verdachte is toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid wordt deze schade begroot op een bedrag van € 1500,-. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
Voorts zal de rechtbank de gevorderde rente toewijzen per 1 augustus 2010. Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan de benadeelde partij, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

7. De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 57, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 6 (zes) niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren navolgende (bijzondere) voorwaarde(n) niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis zal melden bij de Reclassering [adres 2] en zich gedurende de proeftijd van drie jaren zal blijven melden, zolang en zo frequent als de Reclassering [adres 2] dit noodzakelijk acht;
  • zich zal laten verwijzen naar een forensische polikliniek en gedurende de proeftijd van drie jaren zal laten behandelen en zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling behandeling zullen worden gegeven, ten einde zich te laten behandelen gericht op zijn psychische problematiek.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
het verrichten van een werkstraf gedurende 180 (honderdtachtig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 90 (negentig) dagen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
  • Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer], te betalen € 1726,- (duizend zevenhonderdenzesentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
  • Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
  • Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen € 1726,- (duizend zevenhonderdenzesentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 27 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. A.M. van Gorp (voorzitter), mr. M.G.J. Post en mr. W.L.J.M. Duijst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Ruessink en mr. M.S. Verhagen, griffiers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 september 2013.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant van de regiopolitie Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL07AH 2012051444, gesloten op 7 september 2012 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 30 augustus 2013.
3.Het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [moeder slachtoffer], d.d. 31 mei 2012, pagina’s 18 en 19 en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 30 augustus 2013.
4.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 30 augustus 2013 en het proces-verbaal van het studioverhoor van [slachtoffer], d.d. 30 augustus 2012, pagina’s 61, 62 en 67.
5.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 30 augustus 2013 en het proces-verbaal van het studieverhoor van [slachtoffer], d.d. 30 augustus 2012, pagina’s 75, 76 en 77.
6.Rechtbank Rotterdam 10 december 2008, LJN BG6788.
7.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 30 augustus 2013.
8.Het proces-verbaal van het studioverhoor van [slachtoffer], d.d. 20 juni 2012, pagina’s 69 en 70.
9.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [vriendin], d.d. 9 juli 2012, pagina 48.
10.Het proces-verbaal van het studieverhoor van [slachtoffer], d.d.30 augustus 2012, pagina 60 en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 30 augustus 2013.
11.Het proces-verbaal van het studioverhoor van [slachtoffer], d.d.30 augustus 2012, pagina’s 61, 68 en 69.
12.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 25 juli 2012, pagina 118, laatste alinea en pagina 119, zesde alinea.