ECLI:NL:RBGEL:2013:2918

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 september 2013
Publicatiedatum
10 september 2013
Zaaknummer
05/731032-12 en 05/720949-10 (tul)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van valsheid in geschrifte en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 september 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en het uitgeven van valse bankbiljetten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de maand mei 2012 opzettelijk een grote hoeveelheid hennep aanwezig heeft gehad in de gemeente Zaltbommel. Dit werd bewezen door verschillende tapgesprekken en sms-berichten waarin de verdachte betrokken was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat hij hennep kocht en dat deze hennep ook daadwerkelijk bij hem is geleverd. Echter, de rechtbank sprak de verdachte vrij van het medeplegen van de hennephandel, omdat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking met anderen.

Ten aanzien van het tweede tenlastegelegde feit, het uitgeven van valse bankbiljetten, oordeelde de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte het geld zelf had vervalst of dat hij op het moment van ontvangst op de hoogte was van de valsheid. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde, maar achtte het subsidiair tenlastegelegde, het uitgeven van valse bankbiljetten, wel bewezen. De rechtbank baseerde dit op tapgesprekken waarin de verdachte impliciet aangaf dat hij op de hoogte was van de valsheid van het geld dat hij had ontvangen.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een werkstraf van 120 uur. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezondheid en de zorg voor zijn jonge kind. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling werd afgewezen, omdat de officier van justitie niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn vordering.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/731032-12 en 05/720949-10 (tul)
Data zittingen : 21 november 2012, 19 maart 2013 en 27 augustus 2013
Datum uitspraak : 10 september 2013
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte]
geboren op : [1956] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
raadsman : mr. M.W.J Rosendaal, advocaat te Nijmegen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
1.
hij in de maand mei 2012, althans in of omstreeks de periode van 01 mei 2012
tot en met 14 augustus 2012, in de gemeente Zaltbommel, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig
heeft gehad een grote hoeveelheid hennep en/of delen van hennep, in elk geval
een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
danwel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 mei
2012 tot en met 14 augustus 2012 te Utrecht en/of Zaltbommel en/of
Nederhemert, gemeente Zaltbommel, in elk geval in Nederland, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bankbiljet(ten) van 50 euro en/of (een)
bankbiljet(ten) van 100 euro en/of andere bankbiljet(ten),
dat/die verdachte en/of verdachtes mededader(s) zelf
heeft/hebben nagemaakt en/of vervalst, of waarvan de valsheid of
vervalsing
verdachte en/of verdachtes mededader(s), toen hij dat/die bankbiljet(ten)
ontving, bekend was
heeft uitgegeven en/of
met het oogmerk om die als echt en onvervalst uit te geven of te doen
uitgeven, heeft ontvangen en/of in voorraad heeft gehad en/of voorhanden
heeft gehad en/of heeft vervoerd
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling leidt:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 mei
2012 tot en met 14 augustus 2012 te Utrecht en/of Zaltbommel en/of
Nederhemert, gemeente Zaltbommel, in elk geval in Nederland, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
(een) vals(e) of vervalst(e) bankbiljet(ten) van 50 euro en/of (een)
bankbiljet(ten) van 100 euro en/of andere bankbiljet(ten) heeft/hebben
uitgegeven;
1a. De vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich een vordering na voorwaardelijke veroordeling (parketnummer 05/720949-10) betreffende de voorwaardelijke veroordeling door politierechter te Arnhem op 18 januari 2011.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is laatstelijk op 27 augustus 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. M.W.J Rosendaal, advocaat te Nijmegen.
De officier van justitie, mr. J. Kuipers, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs [1]
Ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van dit feit gelet op de bewijsmiddelen in het dossier.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is vrijspraak bepleit, nu niet kan worden bewezen dat verdachte daadwerkelijk hennep aanwezig heeft gehad. Voorts kan de periode niet worden bewezen, nu het dossier geen aanknopingspunten bevat dat verdachte betrokken zou zijn bij handel in hennep voor 24 mei 2012 of na 28 mei 2012.
Beoordeling door de rechtbank
- Op 24 mei 2012 om 20.46 uur wordt er een sms verzonden van [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) naar verdachte met de tekst:
“he pik, heb je interesse 18nat” [2] .
- In een tapgesprek dat iets later op die dag (24 mei 2012 om 22.47 uur) plaatsvindt tussen [betrokkene 1] en verdachte, wordt het volgende gezegd:
“Hey, uh, … 5,25 … hoe klinkt dat?
Nah, kom maar brengen, ik doe niet moeilijk.” [3]
- Drie dagen later, op 27 mei 2012 om 23.30 uur, vindt er weer een gesprek plaats tussen [betrokkene 1] en verdachte, waarin het volgende wordt gezegd:
“Hallo [verdachte], met mij jongen
Hoi
Is die ene jongen al langs jou geweest? (...)
Hij wil verhaal komen halen wat er was. Je moet gewoon zeggen het was 14,8 heb 525 gegeven, maal 7 en een halve ruggen ongeveer, moet je zeggen en 4 was niet goed, moet je zeggen maar dat los ik deze dagen op. (...)
Ja, het was 14,8 moet je zeggen, snap je? Je moet zeggen het was 14,8 en je hebt 7400 nog iets betaald, moet je zeggen. 14,8 maal 525, je weet toch?
Ja, dat weet ik, ik zeg gewoon 7 en een half rooitje betaald” [4]
Diezelfde dag vindt er een telefoongesprek plaats tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2], waarna verdachte het gesprek overneemt. In dit gesprek het volgende wordt gezegd:
“[betrokkene 1]: Joh, jij hebt mij toch 7800 gegeven?
[verdachte]: ja, maar ook met dat valse geld erbij
(…)
[betrokkene 1]: (…) Maar totaal was het 7800 was toch 14 komma 8 kilo wat ik je heb gegeven?
[verdachte]: ja (…)” [5]
De rechtbank gaat er van uit dat in deze gesprekken met 7 en een half rooitje en met 7800 geld wordt bedoeld en dat met 14,8 een hoeveelheid (te weten: 14,8 kilo) wordt bedoeld. In het gesprek van 27 mei 2012 om 23.30 uur wordt gesproken over 14,8 en “4 was niet goed” en in het eerste sms-bericht werd geïnformeerd of er interesse was in “18 nat”. Gelet op de context van de tapgesprekken gaat de rechtbank er verder van uit dat met 525 een bedrag per eenheid wordt bedoeld. Als er een berekening wordt gemaakt, ziet dat er als volgt uit: 14,8 (kilo) x 525 (bedrag per eenheid) = € 7.770,-. De rechtbank stelt daarmee vast dat er een afspraak is gemaakt waarbij iets werd verkocht. De vraag is wat er werd verkocht.
In een tapgesprek op 25 mei 2012 om 00.16 uur belt [betrokkene 1] met [betrokkene 2] en [betrokkene 3].
"[betrokkene 1]: [verdachte] belde net. … hij zei: je kan 1550 euro ophalen, dat heeft hij liggen."
[betrokkene 2] geeft de telefoon over aan [betrokkene 3]
[betrokkene 1]: [verdachte] zei: ik kan het morgen halen. Hij heeft 1550 euro zei die. … Hij zei: 1550. morgen betaalt die de rest. En hij kan pas over een half uur komen ophalen, snap je.
[betrokkene 3]: ja
[betrokkene 1]: maar in ieder geval, hij kan die wiet ophalen, anders moet je het zelf brengen. Beter niet, snap je. En hij betaalt toch. … Ik heb het laatst ook gegeven, hij betaalde mij ook later." [6]
Nu in dit gesprek wordt gezegd dat “hij [met wie verdachte wordt bedoeld, rb] die wiet kan ophalen” en in het eerste sms-bericht wordt gesproken over 18 nat, is de rechtbank van oordeel dat het hier gaat om handel in hennep. Van algemene bekendheid is immers dat hennepplanten die net zijn geoogst, eerst moeten worden gedroogd.
Dat verdachte deze handel ook daadwerkelijk in de tenlastegelegde periode voorhanden heeft gehad, blijkt uit het feit dat er geld is betaald (zoals gezegd in het gesprek op 27 mei 2012 om 23.30 uur) en in alle volgende tapgesprekken nergens wordt gezegd dat er nog iets geleverd moet worden. Gelet op het bedrag waarvoor een deal is gesproken, is het niet aannemelijk dat er, als levering na de betaling is uitgebleven, daar in de telefoongesprekken met geen woord over wordt gerept.
Verdachte heeft ter zitting erkend genoemde gesprekken te hebben gevoerd, Hij zegt echter dat deze gesprekken eigenlijk "schijngesprekken' zijn en hij alleen de indruk wekte mee te werken omdat hij werd bedreigd en dat hij werd gedwongen om de dingen te zeggen die hij in de tapgesprekken heeft gezegd. Ter zitting daarover bevraagd, kon verdachte echter niet goed aangeven hoe dit precies in zijn werk ging en heeft de verdachte bovendien geen verklaring gegeven voor de handel waarover in de getapte telefoongesprekken wordt gesproken. Onduidelijk is gebleven wanneer en wie bij hem langs kwam en op welke wijze de opdrachten precies werden gegeven. Verdachte heeft hier wisselend over verklaard; zo heeft hij ten overstaan van de politie verklaard dat er drie Marokkanen bij hem langskwamen en hem opdracht gaven, terwijl hij ter zitting heeft verklaard dat ze met zes of zeven man bij hem langskwamen. Ook heeft verdachte wisselend verklaard over de wijze waarop de opdrachten werden gegeven: ter zitting heeft hij eerst verklaard dat er voorafgaand aan de telefoongesprekken mannen langskomen die zeggen wat verdachte moet zeggen; later - bevraagd of de opdrachten mondeling of schriftelijk werden gegeven, aangezien verdachte veel moest onthouden waaronder verschillende getallen - verklaarde verdachte dat de opdrachten soms op een briefje werden geschreven. Verder verklaarde verdachte eerst dat de mannen voorafgaand aan de gesprekken langskwamen om verdachte op te dragen wat hij moest zeggen, terwijl hij later heeft verklaard dat ze in een bepaald telefoongesprek ook meeluisterden. Kortom, verdachte verklaart heel wisselend op welke wijze en door wie de opdrachten zouden zijn gegeven. De rechtbank acht daarom niet aannemelijk dat dit daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat verdachte enerzijds heeft verklaard dat hij doodsbang is voor die mannen, terwijl hij anderzijds heeft verklaard dat hij nooit iemand van hen heeft binnengelaten. Verdachte stelt dat hij buiten aan de deur werd bedreigd, maar dat ze nooit binnen zijn geweest, omdat hij gewoon de deur voor hen dichtgooit. Bovendien gaat verdachte in een telefoongesprek op 28 mei 2012 om 00.11 uur de confrontatie aan met [betrokkene 1]:
[betrokkene 1]: [verdachte], jij bent ook zo dom he.
[verdachte]: he
S: Ik had tegen jou gezegd dat je gewoon moest zeggen wat ik tegen jou gezegd heb, snap je.
[verdachte]: Jij moet goed luisteren. Ik weet niet wat voor spelletje jij aan het spelen bent. Je geeft die jongens dat geld en ik zit met de ellende snap je.
[betrokkene 1]: Nee helemaal niet. Juist niet. Ik regel dat met jou, snap je. Je had gewoon moeten zeggen dat het dat as, snap je.
[verdachte]: Jij hebt gewoon zullie vals gegeven en de rest in de je zak gedouwd jongen. Ik ben niet achterlijk. [7]
Daaruit blijkt op geen enkele wijze angst van verdachte voor [betrokkene 1] en de andere mannen.
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat verdachte hennep heeft gekocht van [betrokkene 1] en dat deze hennep ook daadwerkelijk bij verdachte is geleverd. De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de genoemde periode opzettelijk hennep aanwezig heeft gehad. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking en zal verdachte daarom vrijspreken van medeplegen.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde voorts:
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
[betrokkene 1] heeft in de nacht van 25 mei 2012 op 26 mei 2012 in [benadeelde] te Utrecht valse bankbiljetten van 50 euro uitgegeven. [8]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit gelet op de bewijsmiddelen in het dossier. De officier van justitie heeft daartoe gesteld dat verdachte wist dat het geld vals was en dat hij het oogmerk had om het als echt en onvervalst uit te geven.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is vrijspraak bepleit van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde. Weliswaar zijn in de auto van verdachte twee valse biljetten aangetroffen, maar verdachte heeft nooit de intentie gehad om die biljetten uit te geven. Voorts kan niet worden bewezen dat verdachte het vervalste geld zelf heeft gemaakt of vervalst. [betrokkene 1] heeft wel valse biljetten aanwezig gehad en uitgegeven, maar die biljetten waren niet van verdachte afkomstig. Voor zover dit in telefoongesprekken wel wordt gesuggereerd, heeft verdachte verklaard dat hij door anderen werd gedwongen om de dingen te zeggen die hij in de telefoongesprekken heeft gezegd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het uitgegeven geld zelf heeft vervalst of dat hij op het moment waarop hij het geld ontving met de valsheid of vervalsing bekend was en zal verdachte daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Een medewerker van [benadeelde], de heer [getuige], heeft verklaard dat [betrokkene 1] op 27 mei 2012 (een dag nadat hij de bankbiljetten bij het [benadeelde] heeft aangeboden) in een gesprek vertelde dat hij waarschijnlijk wel wist van wie hij het valse geld had gekregen, namelijk van ene “[verdachte] van 63 jaar”. [9]
Diezelfde dag wordt in een telefoongesprek tussen [betrokkene 1] en verdachte het volgende gezegd:
“7 en een halve ruggen ongeveer, moet je zeggen en 4 was niet goed (...)
Ja, dat weet ik, ik zeg gewoon 7 en een half rooitje betaald” [10] .
Even later vindt er een telefoongesprek plaats tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2], waarna verdachte het gesprek overneemt. In dit gesprek het volgende wordt gezegd:
“[betrokkene 1].: jij hebt mij toch 7800 gegeven?
[verdachte]: ja, maar ook met dat valse geld er bij!
(…)
[betrokkene 1].: Maar jij had me 7800 gegeven [verdachte]! Jij vergist je eigen snap je?
[verdachte]: 78 klopt, klopt, klopt!
[betrokkene 1].: ja, maar hoe kom je dan bij 11 en half duizend?
[verdachte]: Daar zat ook vals geld bij!
[betrokkene 1].: ja maar heb je, dat moet je niet zeggen!” [11]
De rechtbank is van oordeel dat uit deze twee tapgesprekken blijkt dat verdachte al voordat hij de bankbiljetten van 50 euro aan [betrokkene 1] gaf, er van op de hoogte was dat die bankbiljetten vals waren. Daarmee acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzet had op het uitgeven van valse bankbiljetten van 50 euro.
In de auto van verdachte zijn twee valse briefjes van 100 euro aangetroffen. Verdachte heeft deze briefjes aldus nog niet uitgegeven. Verdachte heeft verklaard dat hij deze briefjes heeft ontvangen toen hij enkele jaren geleden een busje via Marktplaats heeft verkocht. Toen hij ontdekte dat de briefjes vals waren, heeft hij ze in de auto gelegd. Hij heeft nooit de intentie gehad om die briefjes uit te geven. Nu in de rest van het dossier geen gewag wordt gemaakt van briefjes van 100 euro en bovendien de serienummers verschillen met de op een eerder moment in beslag genomen briefjes van 50 euro, spreekt de rechtbank verdachte vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
De rechtbank acht ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde evenmin wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking en zal verdachte daarom vrijspreken van medeplegen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en onder 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij in de maand mei 2012, in de gemeente Zaltbommel, opzettelijk aanwezig
heeft gehad een grote hoeveelheid hennep en/of delen van hennep, zijnde hennep een middel, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, danwel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. subsidiair
hij in de periode van 24 mei 2012 tot en met 14 augustus 2012 te Zaltbommel opzettelijk vals(e) of vervalst(e) bankbiljet(ten) van 50 euro heeft uitgegeven;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van de feiten 2 subsidiair:
Opzettelijk valse bankbiljetten uitgeven.
De feiten zijn strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en voorts tot het verrichten van 180 uren werkstraf subsidiair 90 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is verzocht geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij thans in voorlopige hechtenis heeft doorgebrachte, gelet op de gezondheid van verdachte en het feit dat hij de zorg voor zijn jonge kind heeft. Verder is verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met het volgende. Verdachte is niet eerder vanwege soortgelijke feiten met Justitie in aanraking gekomen en de rol van verdachte in onderhavig dossier is ondergeschikt, beperkt en van korte duur. Verdachte heeft zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis aan de voorwaarden en de afspraken met de Reclassering gehouden en de recidivekans wordt nu laag geschat.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
 het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 21 augustus 2012; en
 twee voorlichtingsrapportages van Reclassering Nederland, d.d. 9 oktober 2012 resp. 15 oktober 2012, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft een grote hoeveelheid hennep aanwezig gehad. Weliswaar heeft verdachte zelf geen hennep bereid, bewerkt of verwerkt, maar door het kopen van deze hennep heeft verdachte de afzetmarkt voor hennep in stand gehouden en heeft daarmee het plegen van deze misdrijven bevorderd. Verder heeft verdachte vals geld uitgegeven. Deze misdrijven en zeker de combinatie hiervan, hebben een ontwrichtend karakter voor de samenleving en het economisch verkeer.
Uit de aangehaalde justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten door de strafrechter is veroordeeld. Verdachte heeft in totaal 93 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht, hetgeen hem mede gelet op zijn gezondheid, erg zwaar is gevallen.
Gelet op dit alles, is naar het oordeel van de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een onvoorwaardelijke werkstraf op zijn plaats. Die straf valt lager uit dan door de officier van justitie gevorderd, nu verdachte van het onder 2 primair tenlastegelegde feit is vrijgesproken en de rechtbank meer dan de officier van justitie rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6a. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Niet gebleken is dat de oproeping voor de behandeling van de vordering aan verdachte is uitgereikt.De hoofdzaak is al bijna een jaar geleden voor het eerst aangebracht bij de rechtbank. De officier van justitie komt pas in een zeer laat stadium met de vordering tot tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijk opgelegde straf. Nu niet is gebleken dat de verdachte hiervan op de hoogte was, heeft de officier van justitie hiermee naar het oordeel van de rechtbank gehandeld in strijd met de goede procesorde. De rechtbank zal de officier van justitie daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57, 91 en 213 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 13 van de Opiumwet.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder 2 primair tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
A.
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 3 (drie) maanden niet tenuitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht.
het verrichten van een werkstraf gedurende 120 (honderdtwintig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 60 (zestig) dagen.
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling (05/720949-10)
Verklaarthet Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vordering.
Aldus gewezen door:
mr. C. van Linschoten (voorzitter), mr. F.J.H. Hovens en mr. S. Brinkhoff, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.C.C. van den Bosch, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 september 2013.
Zijnde mr. S. Brinkhoff buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de regiopolitie Gelderland-Zuid, sectie Regionale Recherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 08RRE11002-08-Monaco, gesloten op 18 december 2012 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Een uitgewerkt sms-bericht, p. 654.
3.Een uitgewerkt tapgesprek, p. 1035.
4.Een uitgewerkt tapgesprek, p. 663.
5.Een uitgewerkt tapgesprek, p. 668.
6.Een uitgewerkt tapgesprek nr 281003926, p. 1582 uit de door de officier van justitie nagezonden complete verzameling tapgesprekken, zich bevindend in twee dozen.
7.Een uitgewerkt tapgesprek, p. 671.
8.Proces-verbaal van aangifte door [naam] namens [benadeelde], p. 596, 597 en 598 en proces-verbaal van bevindingen, p. 609.
9.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige], p. 611 en 612.
10.Een uitgewerkt tapgesprek, p. 663.
11.Een uitgewerkt tapgesprek, p. 668 en 669.