In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 september 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en het uitgeven van valse bankbiljetten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de maand mei 2012 opzettelijk een grote hoeveelheid hennep aanwezig heeft gehad in de gemeente Zaltbommel. Dit werd bewezen door verschillende tapgesprekken en sms-berichten waarin de verdachte betrokken was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat hij hennep kocht en dat deze hennep ook daadwerkelijk bij hem is geleverd. Echter, de rechtbank sprak de verdachte vrij van het medeplegen van de hennephandel, omdat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking met anderen.
Ten aanzien van het tweede tenlastegelegde feit, het uitgeven van valse bankbiljetten, oordeelde de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte het geld zelf had vervalst of dat hij op het moment van ontvangst op de hoogte was van de valsheid. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde, maar achtte het subsidiair tenlastegelegde, het uitgeven van valse bankbiljetten, wel bewezen. De rechtbank baseerde dit op tapgesprekken waarin de verdachte impliciet aangaf dat hij op de hoogte was van de valsheid van het geld dat hij had ontvangen.
De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een werkstraf van 120 uur. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezondheid en de zorg voor zijn jonge kind. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling werd afgewezen, omdat de officier van justitie niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn vordering.