ECLI:NL:RBGEL:2013:2826

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 augustus 2013
Publicatiedatum
6 september 2013
Zaaknummer
2145671
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot schrapping van automatische prijscompensatie in arbeidsvoorwaardenreglement

In deze zaak verzoekt [Bedrijf X] B.V. de kantonrechter om vervangende toestemming voor het schrappen van de automatische prijscompensatie uit het arbeidsvoorwaardenreglement, op grond van artikel 36 juncto 27 lid 4 van de Wet op de ondernemingsraden (WOR). De ondernemingsraad (OR) heeft zijn toestemming onthouden, wat [Bedrijf X] ertoe heeft aangezet om de kantonrechter in te schakelen. De kantonrechter oordeelt dat het beroep op niet-ontvankelijkheid door de OR niet kan worden gehonoreerd, omdat er voldoende overleg en correspondentie heeft plaatsgevonden tussen [Bedrijf X] en de OR over de wijziging van de arbeidsvoorwaarden.

De feiten tonen aan dat [Bedrijf X] in een zorgelijke financiële situatie verkeert, met aanzienlijke verliezen in de afgelopen jaren. De onderneming heeft diverse maatregelen genomen om kosten te reduceren, maar de automatische prijscompensatie, die jaarlijks een aanzienlijke kostenpost vormt, wordt als niet meer van deze tijd beschouwd. De kantonrechter stelt vast dat de OR niet voldoende gemotiveerd heeft betwist dat de financiële positie van [Bedrijf X] zorgelijk is en dat de onderneming niet langer gebonden kan blijven aan de automatische prijscompensatie.

De kantonrechter concludeert dat de redenen van [Bedrijf X] om de automatische prijscompensatie te schrappen zwaarwegend zijn en dat het onthouden van instemming door de OR niet onredelijk is. Desondanks oordeelt de kantonrechter dat de bedrijfseconomische redenen van [Bedrijf X] zwaarder wegen, waardoor toestemming wordt verleend voor het schrappen van de regeling. De kantonrechter compenseert de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 2145671 \ AZ VERZ 13-7060 \ 343 \ 392
uitspraak van 23 augustus 2013
beschikking ex artikel 36 Wet op de ondernemingsraden
in de zaak van
de besloten vennootschap
[Bedrijf X] B.V.
gevestigd te [vestigingsplaats]
verzoekende partij
gemachtigde mr. B.M.W. Hunnekens
tegen
de
Ondernemingsraadvan [Bedrijf X] B.V.
gevestigd te [vestigingsplaats]
verwerende partij
gemachtigde mr. E.N. Mulder
Partijen worden hierna ‘[Bedrijf X]’ en ‘de OR’ genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties
- het verweerschrift met producties
- de brief met bijlagen van mr. Hunnekens van 15 augustus 2013
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 16 augustus 2013, waaraan gehecht de pleitnotitie van mr. Hunnekens.

2.De feiten

2.1.
[Bedrijf X] is een internationale leverancier van marktinformatie, oplossingen en diensten. [Bedrijf X] is gevestigd en kantoorhoudend in [vestigingsplaats]. Daar werken circa 75 werknemers in de binnendienst en 34 in de buitendienst.
2.2.
[Bedrijf X] is niet gebonden aan enige CAO. [Bedrijf X] hanteert een arbeidsvoorwaardenreglement dat via een incorporatiebeding op de individuele arbeidsovereenkomsten van toepassing is verklaard. Hoofdstuk 4, artikel 1, lid 4 van het arbeidsvoorwaardenreglement luidt:
De salarisklasse wordt één maal per jaar aangepast (1 januari) met een automatische prijscompensatie. Als referentie hierbij geldt de wijziging van het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie die is opgetreden in het tijdvak van 12 maanden, eindigende oktober van het voorafgaande kalenderjaar. Het prijsindexcijfer is een gemiddelde over dit tijdvak. (…)
2.3.
In een e-mail van de OR aan het managementteam van [Bedrijf X] van 11 juni 2012 is vermeld:
Tijdens de OR van 8-6 hebben we het gehad over de huidige vorm van inflatiecorrectie zoals deze momenteel in de arbeidsvoorwaarden is opgenomen. Als OR hebben we dit punt besproken en gaan we op dit moment niet accoord met wijziging hierop. Reden hiervoor is:
1) Het gaat niet om een kostenbesparing.
2) Wij als SIG werknemers zijn blij in deze huidige tijd met de zekerheden die we hier hebben. De inflatiecorrectie is een zekerheid die we op dit moment niet willen afzwakken. (…)
3) Daarnaast zijn wij er als organisatie niet klaar voor om een vast salarisonderdeel flexibel te gaan inzetten, gezien de huidige vorm van persoonlijke ontwikkeling, doelstellingen en beoordeling. (…)
2.4.
In een e-mail van 6 november 2012 heeft [Bedrijf X] aan de OR geschreven:
Het spijt ons te moeten vernemen dat de Ondernemingsraad niet instemt met het wijzigen van de prijscompensatie in de arbeidsvoorwaarden, op de wijze zoals eerder ex artikel 27 WOR aan de Ondernemingsraad ter instemming voorgelegd.
(…)
De vraag aan de Ondernemingsraad was in te stemmen met een wijziging van het artikel met betrekking tot de prijscompensatie naar een beloningssysteem op basis van het behalen van de gestelde doelstellingen. Het verzoek tot instemming aan de Ondernemingsraad is gewijzigd in het licht van de veranderde financiële situatie. Het verzoek is nu om het artikel met betrekking tot prijscompensatie per 1 januari 2013 definitief te verwijderen uit de arbeidsvoorwaarden. Daarmee verwachten wij jaarlijks een bedrag van circa € 97.000 te kunnen besparen op de kosten. Er is een bewuste keuze van het management voor het verwijderen van de prijscompensatie uit de arbeidsvoorwaarden in plaats van het ontslaan van meerdere werknemers. De keuze is gebaseerd op het feit dat de werkgelegenheid behouden blijft, maar ook om ervoor te zorgen dat we optimaal kunnen blijven leveren aan onze klanten.
Graag vernemen we voor 16 november a.s. – schriftelijk – of de Ondernemingsraad instemt met het bovenstaande verzoek. (…)
2.5.
[Bedrijf X] en de OR hebben nadien overleg gevoerd en gecorrespondeerd over het verzoek tot instemming van [Bedrijf X]. De OR heeft uiteindelijk, zo volgt uit een e-mail van 3 december 2012, niet ingestemd met het schrappen van het onder 2.2. genoemde artikel uit het arbeidsvoorwaardenreglement.
2.6.
[Bedrijf X] heeft zich, door indiening van een verzoekschrift, gewend tot de Bedrijfscommissie Markt I (hierna: ‘de Bedrijfscommissie’) ter bemiddeling. De OR heeft een verweerschrift ingediend, waarna – op 16 april 2013 – een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. In het verslag van bevindingen en advies van de Bedrijfscommissie staat vermeld, voor zover hier van belang:
Het is de commissie duidelijk geworden dat, doordat de organisatie in zwaar weer verkeert, de bestuurder alle zeilen moet bijzetten om te werken naar gezonde financiële cijfers. Daarnaast is duidelijk geworden dat niet alleen de bestuurder, maar ook de OR, zijn best doet om de continuïteit van het bedrijf te waarborgen en dat het doel en de verwachting is dat de organisatie (vanaf 2014) weer financieel gezond is c.q. break-even cijfers draait. Beide partijen hebben hier baat bij en ook vertrouwen in. Discussiepunt blijft vooralsnog echter de automatische prijscompensatie uit het avr.
De OR heeft ter zitting begrip getoond voor het argument van de bestuurder dat deze vorm van prijscompensatie niet meer van deze tijd is. De OR heeft echter duidelijk gemaakt dat daarvoor dan iets anders in de plaats zou moeten komen. De bestuurder wil nu eenzijdig de automatische prijscompensatie stopzetten en heeft (nog) geen alternatieven aangedragen ten aanzien van wat daarvoor in de plaats zou kunnen komen. In die zin kan de commissie begrip opbrengen voor de vrees die bij de OR bestaat om straks ‘met lege handen te zitten’ door het verwijderen van de automatische prijscompensatie.
(…)
De commissie heeft ter zitting aangegeven ten minste twijfels te hebben of de door de bestuurder aangevoerde redenen voldoende grond bieden om het voorgenomen besluit te rechtvaardigen. (…)
De commissie adviseert partijen dan ook om te werken aan een alternatief voor het verdwijnen van de automatische prijscompensatie. (…)
In afwachting van een nieuwe regeling én om rekening te houden met de financiële situatie binnen de onderneming adviseert de commissie de bestuurder om de uitbetaling per 1 januari 2013 van de automatische prijscompensatie één jaar on-hold te zetten, maar de gelden hiervoor te reserveren. Mocht op uiterlijk 31 december 2013 blijken dat partijen er niet in geslaagd zijn om te komen tot een nieuw systeem dan adviseert de commissie om (met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2013) de uitbetaling van de automatische prijscompensatie alsnog ten uitvoer te brengen. (…)
2.7.
[Bedrijf X] en de OR hebben overlegd over een alternatief voor de automatische prijscompensatie als door de Bedrijfscommissie bedoeld, doch zij hebben daarover geen overeenstemming bereikt.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[Bedrijf X] verzoekt de kantonrechter – op grond van artikel 36 juncto 27 lid 4 Wet op de ondernemingsraden (hierna: ‘WOR’) – haar toestemming te verlenen tot het nemen van het besluit tot verwijdering van het artikellid en daarmee de regeling met betrekking tot de automatische prijscompensatie zoals neergelegd in het arbeidsvoorwaardenreglement, meer specifiek in hoofdstuk 4, artikel 1, lid 4 daarvan.
3.2.
[Bedrijf X] onderbouwt het verzoek, kort samengevat, als volgt.
[Bedrijf X] voert aan dat haar financiële situatie zorgelijk is. De verliezen lopen op. Van haar (Amerikaanse) aandeelhouder heeft zij de opdracht gekregen over 2014 een break-even resultaat te behalen, doch het is de vraag of dat zal lukken. Ondanks diverse besparingen blijft het resultaat negatief.
Daarnaast is het feit dat iedere werknemer automatisch de prijscompensatie krijgt, ongeacht de resultaten van het bedrijf en of de werknemer goed heeft gefunctioneerd of niet, volgens [Bedrijf X] niet meer van deze tijd. [Bedrijf X] wil een prestatieafhankelijk systeem, waarbij een werknemer compensatie krijgt in relatie tot een gegeven beoordeling. Daarvoor is dan wel een voorwaarde dat in het betreffende jaar door de onderneming winst is gemaakt en ook de ‘outlook’ voor het volgende jaar positief is.
3.3.
De OR voert gemotiveerd verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [Bedrijf X] in haar verzoek althans afwijzing daarvan, met veroordeling van [Bedrijf X] in de proceskosten.
3.4.
De OR voert primair aan dat [Bedrijf X] niet ontvankelijk is in haar verzoek omdat een schriftelijk voorgenomen besluit als bedoeld in artikel 27 lid 2 WOR ontbreekt. Volgens de OR heeft [Bedrijf X] (steeds) wisselende argumenten gehanteerd op grond waarvan zij van de OR instemming met de schrapping van de automatische prijscompensatie vraagt. Omdat een schriftelijk voorgenomen besluit ontbreekt, is het voor de OR niet (voldoende) duidelijk op welke argumenten van [Bedrijf X] hij dient te reageren.
Subsidiair stelt de OR dat het niet onredelijk is dat hij geen toestemming verleent aan het schrappen van de automatische prijscompensatie en evenmin zwaarwegende bedrijfseconomische of bedrijfssociale redenen maken dat instemming voor het voorgenomen besluit moet worden gegeven. De OR heeft de door [Bedrijf X] aangevoerde argumenten gemotiveerd weersproken en voorts gewezen op de belangen van de door hem vertegenwoordigde werknemers van [Bedrijf X]. Deze zijn achtereenvolgens dat de werknemers belang hebben bij de zekerheid van een jaarlijks stijgend salaris en (dus) behoud van koopkracht, dat de schrapping onbegrip en woede zal opleveren en voorts dat door [Bedrijf X] niet is gereageerd op door de OR geopperde alternatieven voor de schrapping.

4.De beoordeling

Ontvankelijkheid [Bedrijf X]
4.1.
Met betrekking tot het beroep van de OR op niet-ontvankelijkheid van [Bedrijf X] oordeelt de kantonrechter als volgt.
4.2.
Tussen partijen staat vast, en dat volgt ook uit de overgelegde correspondentie, dat tussen [Bedrijf X] en de OR vanaf (in ieder geval) juni 2012 overleg is gevoerd over (het schrappen van) de automatische prijscompensatie. Uit de (hiervoor onder 2.3. geciteerde) e-mail van de OR van 11 juni 2012 – met name het door de OR gestelde onder 3) – kan worden afgeleid dat [Bedrijf X] in eerste instantie heeft verzocht in te stemmen met wijziging van het artikel uit het arbeidsvoorwaardenreglement alsmede dat [Bedrijf X] als argument daarvoor heeft aangevoerd dat een automatische prijscompensatie, onafhankelijk van het door de onderneming behaalde resultaat en functioneren van een individuele werknemer, niet meer van deze tijd is. Uit de e-mail van 6 november 2012 volgt dat het verzoek van [Bedrijf X] in die zin is gewijzigd dat zij toestemming van de OR heeft verzocht voor (volledige en definitieve) schrapping van de automatische prijscompensatie. [Bedrijf X] heeft als reden voor (de wijziging van) het verzoek opgegeven haar zorgelijke bedrijfseconomische positie. [Bedrijf X] stelt dat deze e-mail van 6 november 2012, eventueel in combinatie met de latere e-mail van 29 november 2012, als een voorgenomen besluit in de zin van artikel 27 lid 2 WOR kan worden beschouwd.
4.3.
De OR heeft steeds gereageerd op de argumenten van [Bedrijf X] en partijen hebben daarover (uitgebreid) overleg gevoerd en gecorrespondeerd. Vervolgens is de discussie bij de Bedrijfscommissie (opnieuw) gevoerd. Uit de (hiervoor onder 2.6. geciteerde) bevindingen van de Bedrijfscommissie volgt dat ook in die procedure de beide voornoemde door [Bedrijf X] aangevoerde argumenten (kort gezegd modernisering van arbeidsvoorwaarden en bedrijfseconomische omstandigheden) aan de orde zijn gekomen. De Bedrijfscommissie gaat immers in haar bevindingen en advies op deze beide argumenten in.
4.4.
Gelet op het verloop van de discussie tussen partijen is de kantonrechter van oordeel dat het primaire standpunt van de OR moet worden verworpen. Zou de e-mail van [Bedrijf X] van 6 november 2012 (eventueel in combinatie met die van 29 november 2012) strikt genomen al niet als een schriftelijke voorgenomen besluit in de zin van de WOR kunnen worden geduid en zou dat in deze procedure al tot niet-ontvankelijkheid zou moeten leiden, dan staat naar het oordeel van de kantonrechter voldoende vast dat de OR – door het overleg met [Bedrijf X], de gevoerde correspondentie en de procedure bij de Bedrijfscommissie – voldoende op de hoogte was van de inhoud van het verzoek van [Bedrijf X] en de door haar daaraan ten grondslag gelegde argumentatie. De OR heeft daarop (dan ook) steeds inhoudelijk gereageerd. Door de OR is derhalve onvoldoende onderbouwd dat voor hem, zoals hij stelt, onvoldoende duidelijk was wat [Bedrijf X] verzocht en welke argumenten daaraan ten grondslag lagen. Gelet daarop bestaat geen grond om [Bedrijf X] om die reden niet te ontvangen in haar verzoek en (dus) in deze procedure af te zien van inhoudelijke beoordeling daarvan.
Verzoek om vervangende toestemming
4.5.
Nu het primaire standpunt van de OR wordt verworpen, wordt toegekomen aan de beoordeling van de gronden van het verzoek van [Bedrijf X] en de door de OR gestelde, daar tegenover staande, belangen van de werknemers. Daarover wordt als volgt overwogen.
4.6.
De kantonrechter stelt voorop dat het toetsingskader in deze – zoals ook tussen partijen vaststaat – volgt uit artikel 27 lid 4 juncto 36 WOR. De kantonrechter geeft slechts de door [Bedrijf X] verzochte toestemming indien de beslissing van de OR om geen instemming te geven onredelijk is of het voorgenomen besluit van [Bedrijf X] gevergd wordt door zwaarwegende bedrijfsorganisatorische, bedrijfseconomische of bedrijfssociale redenen.
4.7.
Door de OR is niet, althans niet gemotiveerd betwist dat de financiële positie van [Bedrijf X] zorgelijk is. De OR heeft weliswaar aangevoerd dat hij niet, althans eerst in een laat stadium, over de door hem gevraagde financiële gegevens kon beschikken, doch de juistheid van de door [Bedrijf X] geproduceerde cijfers als zodanig is niet betwist. De OR heeft wel gesteld dat de verwachting gerechtvaardigd is dat het resultaat de komende jaren zal verbeteren, mede gelet op de stelling van [Bedrijf X] bij de Bedrijfscommissie dat in 2014 een break-even resultaat kan worden behaald. [Bedrijf X] heeft echter onweersproken gesteld dat over 2011 een operationeel verlies van € 1.261.000,00 werd geleden en over 2012 van € 2.466.000,00. In 2013 is reeds een verlies van € 600.000,00 geleden, terwijl een verlies van € 278.000,00 was begroot. De cijfers op grond waarvan een break-even resultaat in 2014 werd voorzien, zijn derhalve reeds achterhaald. Onweersproken is dat het bedrag dat door [Bedrijf X] moet worden afgedragen aan de investeerder niet in deze cijfers is betrokken.
4.8.
Daarbij komt dat door de OR is erkend dat sinds de oprichting van [Bedrijf X] slechts over twee jaren winst is gemaakt. [Bedrijf X] overleeft thans, en dus reeds geruime tijd, door stortingen van haar (Amerikaanse) aandeelhouder. Het is de vraag of deze bereid blijft geld in de onderneming te investeren. De kantonrechter neemt, net als de Bedrijfscommissie, aan dat ingrijpen door [Bedrijf X] gerechtvaardigd is om te trachten haar bedrijfsresultaat te verbeteren.
4.9.
Onweersproken is dat [Bedrijf X] reeds tal van maatregelen heeft genomen ter reductie van de kosten. Zo zijn leasecontracten en telefoonabonnementen versoberd en zijn recent de huurlasten naar beneden gebracht. [Bedrijf X] heeft zich ook genoodzaakt gezien om, zowel in 2012 als 2013, arbeidscontracten van werknemers niet te verlengen en een aantal vaste contracten te beëindigen. Met het afschaffen van de automatische prijscompensatie kan [Bedrijf X], zo is onbetwist, een directe besparing van € 97.000,00 realiseren. Dat [Bedrijf X] een (vergelijkbare) besparing kan realiseren die afschaffing van de automatische prijscompensatie overbodig maakt, is gelet op het vorenstaande niet aannemelijk, mede omdat onweersproken is dat meer dan de helft van de kosten van [Bedrijf X] uit loonkosten en daaraan verwante kosten bestaat.
4.10.
De OR heeft gewezen op de belangen aan zijn zijde, althans van de door hem vertegenwoordigde werknemers. De OR is, mede gelet op de door hem erkende moeilijke financiële positie van [Bedrijf X], bereid overleg te voeren over de automatische prijscompensatie. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is gebleken dat het belang van de OR er met name in gelegen is dat [Bedrijf X] bij handhaving van het artikel steeds (jaarlijks) met de OR dient te overleggen over het al dan niet (gedeeltelijk) toekennen van de prijscompensatie. In het verleden is het voorgekomen dat deze – met instemming van de OR – een jaar werd bevroren. Bij afschaffing van het artikel verliest de OR die positie en is hij, zo heeft hij aangevoerd, afhankelijk van de bereidheid van [Bedrijf X] (althans de Amerikaans investeerder) om loonsverhogingen toe te kennen.
4.11.
De kantonrechter heeft op zichzelf begrip voor dit argument van de OR. Door schrapping van de automatische prijscompensatie verliest de OR op dit punt zijn onderhandelingspositie. Als uitgangspunt heeft dan immers niet meer te gelden dat de prijscompensatie wordt verleend, behoudens wanneer [Bedrijf X] erin slaagt na overleg met de OR te komen tot vermindering of bevriezing. Bij schrapping van het artikel kan de OR (namens de werknemers) geen enkele aanspraak doen gelden op (deze vorm van) loonsverhoging en kan hij een dergelijke verhoging slechts bij wijze van verzoek bij [Bedrijf X] aan de orde stellen. De kantonrechter is mede gelet daarop, met de Bedrijfscommissie, van oordeel dat het in overleg vaststellen van een alternatief systeem van loonsverhoging waarbij de OR een vergelijkbare positie krijgt meer aangewezen is dan schrapping zonder dat een alternatief vaststaat. In die zin kan het argument van [Bedrijf X] dat zij wil komen tot modernisering van deze arbeidsvoorwaarde thans, bij gebrek aan een alternatief als hiervoor bedoeld, niet de doorslag geven. De wens van [Bedrijf X] tot modernisering op dit punt is niet onredelijk, doch een alternatief wordt door haar volledig afhankelijk gesteld van het te behalen bedrijfsresultaat. Omdat het thans negatief is, kan geen alternatief worden geboden. Gelet daarop hangt ook dit argument van [Bedrijf X] nauw samen met haar hiervoor beoordeelde bedrijfseconomische situatie. Een en ander had anders kunnen liggen wanneer [Bedrijf X] het bedrag dat thans gemoeid is met de prijscompensatie zou inzetten voor het door haar bedoelde alternatieve beloningssysteem, doch daarvan is geen sprake.
4.12.
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat het onthouden van instemming door de OR in deze niet onredelijk is. Van hem wordt gevraagd in te stemmen met volledige schrapping van een voor het personeel gunstige arbeidsvoorwaarde zonder dat een zonder meer als aanvaardbaar alternatief aan te merken aanbod is gedaan. Het onthouden van toestemming daaraan is daarom niet als onredelijk aan te merken.
4.13.
De kantonrechter is echter van oordeel dat zwaarwegende bedrijfseconomische redenen vergen dat het besluit tot schrapping van de automatische prijscompensatie wordt genomen. Het hiervoor overwogene met betrekking tot de zorgelijke financiële positie van [Bedrijf X] die ondanks diverse besparingen blijft bestaan, rechtvaardigt de conclusie dat het voor [Bedrijf X] van groot belang is voor het voortbestaan van haar onderneming dat zij niet langer gebonden is aan de automatische prijscompensatie en zij zodoende jaarlijks een aanzienlijk bedrag kan besparen. De reeds jarenlang bestaande situatie dat de onderneming verliesgevend is, kan niet blijven voortbestaan. Voor de werknemers is de schrapping uiteraard nadelig en dat zal door het personeel ook aldus worden ervaren, zoals de OR heeft aangevoerd. Daarbij dient echter wel te worden bedacht dat het niet gaat om een loonsverlaging, maar om een niet (verdere) verhoging van het loon. Hoe dat verder ook zij, de kantonrechter acht voldoende onderbouwd dat bedrijfseconomische redenen noodzakelijk maken dat de regeling met betrekking tot de automatische prijscompensatie wordt geschrapt, zodat [Bedrijf X] er zeker van is dat zij die kosten bespaart en zij daarvoor niet (per jaar) afhankelijk is van instemming van de OR. Wanneer de onderneming, mede daardoor, in de toekomst betere resultaten behaalt, kan de OR het hiervoor besproken overeen te komen alternatief opnieuw aan de orde stellen. Het ligt in die situatie ook voor de hand dat [Bedrijf X] zelf daartoe het initiatief neemt.
Slotsom
4.14.
Het verzoek van [Bedrijf X] zal worden toegewezen. [Bedrijf X] heeft niet gevorderd de OR te veroordelen in de proceskosten. Gelet op de verhouding tussen partijen en de aard van het tussen hen gerezen geschil, zal de kantonrechter de proceskosten tussen hen compenseren in die zin dat zij ieder hun eigen kosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verleent [Bedrijf X] toestemming tot het nemen van het besluit tot verwijdering van het artikellid en daarmee de regeling met betrekking tot de automatische prijscompensatie zoals neergelegd in het arbeidsvoorwaardenreglement, meer specifiek in hoofdstuk 4, artikel 1, lid 4 daarvan;
5.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. S.H. Bokx-Boom en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2013.