ECLI:NL:RBGEL:2013:2821

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 september 2013
Publicatiedatum
6 september 2013
Zaaknummer
05/820834-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot verkrachting en poging tot aanranding; veroordeling voor bedreiging met zware mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 september 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot verkrachting en poging tot aanranding. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van deze beschuldigingen, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij opzet had op deze misdrijven. De rechtbank oordeelde dat de handelingen van de verdachte, zoals het klemrijden van de aangeefster met zijn vrachtwagen en het tonen van een mes, niet voldoende bewijs boden voor de intentie tot verkrachting of aanranding. De verdachte had weliswaar seksuele frustraties, maar er was geen bewijs dat hij deze op de aangeefster richtte.

Daarnaast was er een tweede tenlastelegging van bedreiging met zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan deze bedreiging, omdat zijn handelingen en woorden bij de aangeefster de redelijke vrees konden opwekken dat zij ernstig letsel zou oplopen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. Tevens is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de aangeefster.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/820834-13
Datum zitting : 23 augustus 2013
Datum uitspraak : 6 september 2013
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte],
geboren op : [1955] te [geboorteplaats],
adres : [adres 1],
plaats : [woonplaats],
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
Raadsman : mr. C.J. Looijen, advocaat te Zetten.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is – na een door de rechtbank toegelaten vordering wijziging tenlastelegging – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 april 2013 te Tiel ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], genoemde fietsende [slachtoffer] met verdachtes vrachtwagen op het fietspad heeft
klemgereden, is uitgestapt, [slachtoffer] bij de kraag van de jas heeft vastgepakt en/of een mes althans een dergelijk scherp voorwerp aan die [slachtoffer] heeft getoond en/of die [slachtoffer] heeft toegevoegd: "Stap maar in" en/of "Maar ik heb een mes" althans woorden van gelijke strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 20 april 2013 te Tiel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] te dwingen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), genoemde fietsende [slachtoffer] met verdachtes vrachtwagen op het fietspad heeft klemgereden, is uitgestapt, [slachtoffer] bij de kraag van de jas heeft vastgepakt en/of een mes althans een dergelijk scherp voorwerp aan die [slachtoffer] heeft getoond en/of die [slachtoffer] heeft toegevoegd: "Stap maar in" en/of "Maar ik heb een mes" althans woorden van gelijke strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 20 april 2013 te Tiel, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven en/of beroofd te houden, met dat opzet genoemde fietsende [slachtoffer] met verdachtes vrachtwagen op het fietspad heeft klemgereden, is uitgestapt, [slachtoffer] bij de kraag van de jas heeft vastgepakt en/of een mes althans een dergelijk scherp voorwerp aan die [slachtoffer] heeft getoond en/of die [slachtoffer]
heeft toegevoegd: "Stap maar in" en/of "Maar ik heb een mes" althans woorden van gelijke strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 20 april 2013 te Tiel, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte, als bestuurder van een vrachtauto, opzettelijk dreigend genoemde (fietsende) [slachtoffer] met verdachtes vrachtwagen op het fietspad klemgereden, is uitgestapt, [slachtoffer] bij de kraag van de jas heeft vastgepakt en/of een mes althans een dergelijk scherp voorwerp aan die [slachtoffer] heeft getoond en/of die [slachtoffer] (daarbij) dreigend de worden heeft toegevoegd: “Stap maar in” en/of “Maar ik heb een mes”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 23 augustus 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen.
Verdachte is bijgestaan door zijn raadsman mr. C.J. Looijen, advocaat te Zetten.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [slachtoffer]. [slachtoffer] is samen met [medewerker] van Slachtofferhulp Nederland ter terechtzitting verschenen.
De officier van justitie, mr. S.Z. Wiarda, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.

3.De beslissing inzake het bewijs

a. Vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair tenlastegelegde. Hiertoe verwijst zij naar de verklaringen van aangeefster en de verklaringen van verdachte afgelegd bij de politie. Volgens de officier van justitie wilde verdachte aangeefster dwingen om in zijn vrachtauto te stappen om vervolgens seksueel bij haar binnen te dringen.. Hij heeft een mes getoond en gezegd dat zij met hem mee moest komen. Verdachte heeft ter zitting aangevoerd dat zijn bij de politie afgelegde verklaringen niet juist zijn, omdat hem woorden in de mond zouden zijn gelegd. De officier van justitie stelt dat uit de processen-verbaal van verhoor van verdachte en de camerabeelden van deze verhoren (afgespeeld ter terechtzitting) helemaal niet volgt dat verdachte woorden in de mond zijn gelegd of dat verdachte onder druk is gezet. Verdachte heeft verbaal en non-verbaal bevestigd dat er sprake was van seksuele drang. De officier van justitie acht daarom de verklaring van verdachte ter zitting, waarin hij zulks ontkent, niet geloofwaardig.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde. Uit het verhandelde ter zitting en de verklaringen van verdachte kan niet worden opgemaakt dat er sprake was van een poging tot verkrachting dan wel poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Niet bewezen kan namelijk worden dat verdachte seksuele intenties had. De verdediging heeft benadrukt dat de processen-verbaal van verhoor van verdachte, waarin hij spreekt over mogelijke seksuele intenties niet voor het bewijs gebezigd kunnen worden, omdat hem woorden in de mond zijn gelegd en verdachte onder druk is gezet.
De beoordeling door de rechtbank
Poging tot een misdrijf is strafbaar indien het voornemen van de dader tot het plegen van dat misdrijf zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Concreet betekent dit dat verdachte opzet moet hebben gehad op verkrachting dan wel aanranding van [slachtoffer] en voorts dat sprake moet zijn van feitelijke handelingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht zijn op voltooiing daarvan.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte dit opzet daadwerkelijk had. Uit de door verdachte ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen – aan de betrouwbaarheid waarvan de rechtbank overigens niet twijfelt; van verdraaiing van woorden of het onder druk zetten van verdachte is niet gebleken – is niet af te leiden dat verdacht er op uit was om [slachtoffer] te dwingen tot (het ondergaan van) seksuele handelingen. Verdachte heeft dit in ieder geval niet expliciet verklaard over zijn bedoelingen. Verdachte heeft enkel in retrospectief verklaard over wat er had kunnen gebeuren als [slachtoffer] was ingestapt. Daarnaast heeft verdachte weliswaar desgevraagd verklaard over zijn seksuele frustratie en zijn daaruit voortkomende drang naar seks. Hij heeft echter niet verklaard dat deze drang expliciet op [slachtoffer] gericht was, laat staan dat hij haar tot seks wilde dwingen.
Ook uit de handelingen van verdachte – kort gezegd: het achter [slachtoffer] aanrijden, haar staande houden en vastpakken en vervolgens onder bedreiging van een scherp voorwerp zeggen “stap maar in”/”maar ik heb een mes” – kan opzet op verkrachting of aanranding niet worden afgeleid.
Verdachte dient daarom van het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
b. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 20 april 2013in Tiel heeft verdachte de fietsende aangeefster [slachtoffer] met vrachtwagen op het fietspad klemgereden. [2] Hij is vervolgens uitgestapt en heeft haar bij haar kraag van haar jas vastgepakt en haar de woorden toegevoegd: “Stap maar in”. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat het onder feit 2 primair tenlastelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie gaat hierbij uit van de verklaring van aangeefster. Volgens deze verklaring heeft verdachte aangeefster gedwongen te stoppen, haar een mes heeft getoond en heeft tegen haar gezegd dat zij mee moest komen. Deze handelingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op voltooiing van het misdrijf van vrijheidsberoving. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting acht de officier van justitie niet geloofwaardig.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde. De raadsman heeft bepleit dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat verdachte de intentie had om aangeefster van haar vrijheid te beroven. Verdachte zou aangeefster niet met zijn vrachtauto klem hebben gereden, maar de vrachtauto in de berm hebben geparkeerd waardoor aangeefster de mogelijkheid had verder te fietsen. Hij was in de veronderstelling dat aangeefster deel uitmaakte van een groep die eerder die avond brood had gestolen. Verdachte zou deze groep achterna hebben gereden en – nadat hij de groep uit het oog was verloren – aangeefster zijn gevolgd om verhaal te halen. Na een korte conversatie besefte verdachte dat aangeefster niet tot de groep behoorde. Hij is weer in zijn vrachtauto gestapt en is aangeefster weggefietst.
De beoordeling door de rechtbank
Inleiding
Voor de beoordeling van het tenlastegelegde dient de rechtbank allereerst vast te stellen welke feitelijke handelingen verdachte heeft verricht. Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of deze feitelijke handelingen kwalificeren als een strafbare poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving (het primair tenlastegelegde) dan wel als bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht c.q. met zware mishandeling (het subsidiair tenlastegelegde).
De rechtbank stelt bij haar beoordeling het volgende voorop. Bij de vaststelling van de feiten gaat de rechtbank uit van de verklaringen van aangeefster [slachtoffer]. Er is geen reden om aan de inhoud daarvan te twijfelen aangezien de verklaringen consistent zijn en zij geen kennelijk belang heeft bij het verdraaien of vervormen van feiten.
Daarnaast bezigt de rechtbank tot bewijs de verklaringen die verdachte heeft afgelegd ten overstaan van de politie. Zoals hiervoor reeds overwogen twijfelt de rechtbank niet aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen. Dat verdachte bij de politie onder druk is gezet en dat hem woorden in de mond zijn gelegd, is – ook niet na het ter terechtzitting bekijken van camerabeelden van een van de verhoren – niet gebleken.
Beoordeling van de feiten
Op grond van de verklaringen van [slachtoffer] respectievelijk verdachte stelt de rechtbank voorts de volgende feiten vast.
In de vroege ochtend van 20 april 2013 reed verdachte in zijn vrachtauto om in Tiel voor zijn werk brood op te halen en af te leveren. [4] [slachtoffer] was op weg naar haar werk en reed op haar fiets. [5] Op enig moment heeft verdachte met zijn vrachtauto [slachtoffer] gepasseerd, is naast haar gaan rijden en heeft bij een rotonde gewacht totdat hij haar weer zag verschijnen. [6] Vervolgens heeft hij zijn vrachtauto op het fietspad geparkeerd, is uitgestapt en heeft [slachtoffer] staande gehouden. Verdachte kwam dicht bij haar staan en greep haar bij haar kraag. De fiets stond tussen hen beiden in. [slachtoffer] heeft hem in een reflex weggeduwd. Verdachte ging echter niet achteruit. Op haar vraag wat hij van haar wilde, zei verdachte: “stap maar in”. Zij heeft hierop gereageerd door te zeggen dat zij niet instapte en niet meeging. Hierop haalde hij zijn rechterhand achter zijn rug vandaan. Hij hield daarmee een fileermes vast van ongeveer 25 centimeter lang. De afstand tussen [slachtoffer] en het mes was ongeveer 1 meter. Verdachte zei vervolgens: “maar ik heb een mes”. [7] [slachtoffer] heeft gezegd dat ze naar haar werk moest, dat ze in de beveiliging zat en dat ze de politie zou bellen. Hierop heeft verdachte tegen [slachtoffer] gezegd dat zij door kon fietsen. [8] Verdachte liep naar zijn vrachtauto en stapte in. [9]
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zonder meer opzet had op de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] en dat verdachte begonnen was met de uitvoering van die wederrechtelijke vrijheidsberoving. Aldus is sprake van een poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Echter, nu verdachte op enig moment zijn dwanghandelingen jegens [slachtoffer] heeft afgebroken, rijst bij de rechtbank ambtshalve de vraag of sprake is van vrijwillige terugtred. Indien verdachte inderdaad vrijwillig is teruggetreden dan is de poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving ongedaan gemaakt en het handelen van verdachte niet (meer) strafbaar.
Vrijwillige terugtred
Vrijwillige terugtred vereist dat de poging niet is voltooid als gevolg van omstandigheden die afhankelijk zijn van de wil van verdachte. De beslissing om te stoppen moet aldus van verdachte zelf afkomstig zijn en mag niet (hoofdzakelijk) worden ingegeven door externe of van buitenaf komende omstandigheden. Doet zich een combinatie van binnen en buiten de verdachte liggende, verhinderende factoren voor dan geldt dat het actieve, eigen aandeel van de verdachte op de voorgrond dient te staan. De vrijwillige terugtred moet aldus in zekere zin spontaan zijn en de wil daartoe mag niet zijn geforceerd.
[slachtoffer] heeft aan verdachte gezegd dat zij niet in de vrachtauto stapte. Zij heeft voorts tegen hem gezegd dat zij in de beveiliging werkte en dat ze 112 zou bellen. Op het moment dat zij haar telefoon pakte, begon verdachte angstig te kijken en zei hij dat [slachtoffer] door kon fietsen. [10] Hij liep naar zijn vrachtauto en stapte weer in. [11]
De reactie van [slachtoffer] heeft mogelijk bijgedragen aan de beslissing van verdachte om te stoppen. De rechtbank is desondanks van oordeel dat deze reactie niet dusdanig van invloed kan zijn geweest op verdachte dat daarmee het actieve, eigen aandeel van verdachte in zijn beslissing naar de achtergrond is gegaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat de wil van verdachte niet door [slachtoffer] is geforceerd. De beslissing om de dwanghandelingen jegens [slachtoffer] af te breken is hoofdzakelijk afkomstig van verdachte zelf.
Verdachte is aldus vrijwillig teruggetreden. Daarom is geen sprake (meer) van een strafbare poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving. Dit leidt tot de conclusie dat het onder feit 2 primair tenlastegelegde weliswaar is bewezen maar vanwege de vrijwillige terugtred van verdachte niet als strafbaar feit kan worden gekwalificeerd. De rechtbank zal verdachte ter zake van het onder feit 2 primair tenlastegelegde ontslaan van alle rechtsvervolging.
Bedreiging
Nu het primair tenlastegelegde niet tot een veroordeling heeft geleid, heeft de rechtbank nog wel te beoordelen of de subsidiair ten laste gelegde bedreiging van [slachtoffer] is bewezen.
Van bedreiging is sprake indien de door verdachte verrichte handelingen of geuite bewoordingen van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn gedaan dat bij [slachtoffer] de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen dan wel zwaar mishandeld zou worden. Het onder deze omstandigheden – midden in de nacht achter [slachtoffer] aanrijden, haar klem rijden en haar bij de kraag pakken – tonen van een mes onder toevoeging van de woorden “maar ik heb een mes” heeft bij [slachtoffer] zonder meer de redelijke vrees kunnen opwekken dat verdachte haar iets zou aandoen met het mes en dat zij daardoor minst genomen zwaar letsel zou oplopen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een bedreiging met zware mishandeling.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op 20 april 2013 te Tiel, [slachtoffer] heeft bedreigd met met zware mishandeling, immers heeft verdachte, als bestuurder van een vrachtauto, opzettelijk dreigend genoemde (fietsende) [slachtoffer] met verdachtes vrachtwagen op het fietspad klemgereden, is uitgestapt, [slachtoffer] bij de kraag van de jas heeft vastgepakt en een mes aan die [slachtoffer] heeft getoond en tegen die [slachtoffer] (daarbij) dreigend de woorden heeft geuit: “Stap maar in” en “Maar ik heb een mes”;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van de feit 2:
‘Bedreiging met zware mishandeling’
Het feit is strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde en 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren, met als bijzondere voorwaarde op te leggen reclasseringstoezicht en een behandeling bij [kliniek 1] of een soortgelijke instelling met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Hierbij heeft zij rekening gehouden met het feit dat uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat verdachte niet recentelijk is veroordeeld en dat verdachte, gelet op de rapportages, licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de onder verdachte inbeslaggenomen schroevendraaier wordt teruggegeven aan de rechthebbende, zijnde verdachte.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de strafeis te matigen en voorgesteld een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd aan dat verdachte enkel kan worden veroordeeld voor de bedreiging met zware mishandeling. Daarnaast dient er rekening te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte waarbij de nadruk ligt op de gezinssituatie van verdachte en het gegeven dat de verdachte, mocht hij nu in vrijheid worden gesteld, zijn oude baan terug kan krijgen.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
 het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 2 juli 2013; en
 een voorlichtingsrapportage van de Reclassering, d.d. 30 juli 2013, betreffende verdachte;
 een psychologisch onderzoek Pro Justitia van drs. [psycholoog], psycholoog, d.d. 26 juli 2013, betreffende verdachte.
 een beknopt reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, Adviesunit Arnhem-Nijmegen, d.d. 29 mei 2013, betreffende verdachte;
 een beknopt reclasseringsadvies van GGZ Iriszorg unit Nijmegen, d.d. 16 mei 2013, betreffende verdachte.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstige bedreiging met zware mishandeling. Hij heeft in de vroege ochtend [slachtoffer] – na haar over een lange afstand te hebben achtervolgd – klemgereden met zijn vrachtauto om haar vervolgens staande gehouden en te bedreigen met een mes onder toevoeging van woorden als “maar ik heb een mes”. [slachtoffer] heeft deze situatie als zeer bedreigend ervaren en uit haar slachtofferverklaring volgt dat zij zich sindsdien gevoelens van angst ervaart en bij haar als gevolg van de gebeurtenissen PTSS is geconstateerd.
Uit het psychologisch onderzoek volgt dat bij verdachte sprake is van beperkte leerbaarheid door zijn zwakbegaafdheid. Hij heeft onvoldoende inzicht in probleemsituaties en beschikt over beperkte probleem oplossende vaardigheden. Zijn persoonlijkheidsstructuur is psychotisch van aard waardoor verdachte in stressvolle situaties het overzicht kan verliezen, hoofd- en bijzaken niet meer uit elkaar kan houden en in paniek kan raken. Geconcludeerd wordt dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar is. De rechtbank houdt hier rekening mee. Voorts volgt uit het reclasseringsrapport van 30 juli 2013 dat verdachte problemen heeft op het gebied van agressieregulatie en impulsbeheersing en dat hij seksuele frustraties heeft. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog , mede gelet op het feit dat hij zich in verleden schuldig heeft gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Om het recidiverisico te verminderen, heeft de reclassering een meldplicht en een behandelverplichting geadviseerd. Verdachte heeft verklaard gemotiveerd te zijn voor hulpverlening.
De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De duur van de gevangenisstraf zal korter zijn dan door de officier van justitie geëist, nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken van feit 1 en het onder feit 2 primair tenlastegelegde. Gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden te verbinden dat verdachte zich zal melden bij de reclassering, zich zal laten onderzoeken bij polikliniek De [kliniek 1] en indien nodig een ambulante behandeling zal ondergaan bij de [kliniek 1] en verslavingszorg [kliniek 2] of een soortgelijke instelling.
De inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven schroevendraaier zal worden teruggegeven aan degene onder wie het in beslag is genomen, zijnde verdachte.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het tenlastegelegde. Gevorderd wordt een bedrag van
€ 1.395, - aan immateriële schade en € 100, - aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Tevens heeft zij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van [slachtoffer] tot betaling van het bedrag van € 1.495, - toe te wijzen (met daarbij de wettelijke rente), waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 24 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de behandeling van de vordering van [slachtoffer] een onevenredige belasting voor het strafgeding zou zijn en heeft daarom verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal de vordering van [slachtoffer] ten aanzien van de door haar gevorderde materiële schade toewijzen. De vordering is voldoende onderbouwd en het tenlastegelegde is bewezen verklaard.
Ten aanzien van het door [slachtoffer] gevorderde immateriële bedrag overweegt de rechtbank het volgende. Aan [slachtoffer] is door het onder feit 2 subsidiair bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Zij heeft angstgevoelens overgehouden aan de bedreiging en voorts is bij haar PTSS geconstateerd. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid wordt deze schade begroot op een bedrag van € 750, -, voor het overige zal de rechtbank [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaren.
Voorts zal de rechtbank de gevorderde rente toewijzen per 20 april 2013. Ter meerdere zekerheid voor daadwerkelijke betaling aan [slachtoffer], zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit en het onder 2 primair ten laste gelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 4 (vier) maanden niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren navolgende (bijzondere) voorwaarde(n) niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zich binnen twee werkdagen na de in vrijheidstelling van veroordeelde meldt bij de Reclassering Nederland, [adres 2], zolang en zo frequent als de Reclassering Nederland dit noodzakelijk acht;
zich zal laten onderzoeken bij polikliniek de [kliniek 1] en gedurende de proeftijd van twee jaren zal meewerken aan de daaruit voortvloeiende behandeling gericht op de resultaten van het onderzoek, zulks ter beoordeling van de Reclassering waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, ten einde zich te laten behandelen gericht op agressieregulatie, grensoverschrijdend seksuele gedragingen en/of vaardigheden en driften, en;
gedurende de proeftijd van twee jaren zal meewerken aan ambulante hulpverlening bij verslavingszorg [kliniek 2], zulks ter beoordeling van de Reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, ten einde zich te laten behandelen voor zijn verslavingsproblematiek, ook als dit inhoudt meewerken aan urinecontroles (blaastesten) en/of bloedonderzoek.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelastde teruggave van de schroevendraaier aan rechthebbende, zijnde verdachte.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
  • Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer], te betalen € 850,- (achthonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
  • Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
  • Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen € 850,- (achthonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 17 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. R.M. Maanicus (voorzitter), mr. J.M. Hamaker en mr. D.R. Sonneveldt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.S. Verhagen en mr. L. Ruessink, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 september 2013.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de regiopolitie Oost-Nederland, Districtsrecherche Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2013036694, gesloten op 2 juni 2013 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 23 augustus 2013.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], d.d. 24 april 2013, pagina 8 en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 23 augustus 2013.
4.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 23 augustus 2013.
5.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], d.d. 24 april 2013, pagina 8.
6.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 23 augustus 2013.
7.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], d.d. 24 april 2013, pagina 9.
8.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], d.d. 24 april 2013, pagina 13 en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 23 augustus 2013.
9.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], d.d. 24 april 2013, pagina 9.
10.Het proces-verbaal van verhoor van aangeefster, d.d. 24 april 2013, pagina 13.
11.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], d.d. 24 april 2013, pagina’s 9 en 10.