ECLI:NL:RBGEL:2013:2689

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 april 2013
Publicatiedatum
30 augustus 2013
Zaaknummer
845639 - CV EXPL 12-6181
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van betalingsverplichtingen in faillissement tussen zusterbedrijven

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 26 april 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen de curator van de failliete onderneming [bedrijf X] en de besloten vennootschap Nijgro Vlechtwerken B.V. De curator vorderde betaling van onbetaalde facturen van [bedrijf X] aan Nijgro, die in het verleden personeel van [bedrijf X] had ingeleend. De curator beroept zich op artikel 54 van de Faillissementswet, dat verrekening van schulden en vorderingen kan uitsluiten indien de schuldeiser niet te goeder trouw handelt. De rechtbank oordeelde dat Nijgro in beginsel recht had op verrekening van haar betalingsverplichting met haar vordering op [bedrijf X]. De rechtbank overwoog dat de samenwerking tussen Nijgro en [bedrijf X] al sinds 2003 bestond en dat er geen bewijs was dat Nijgro met de intentie handelde om zich in een voordeliger positie te brengen bij het faillissement. De curator had niet aangetoond dat Nijgro niet te goeder trouw handelde, en de rechtbank wees de vordering van de curator af. De curator werd veroordeeld in de proceskosten van Nijgro.

De uitspraak benadrukt de toepassing van de artikelen 53 en 54 van de Faillissementswet en de noodzaak voor de curator om aan te tonen dat de schuldeiser niet te goeder trouw heeft gehandeld om verrekening te kunnen uitsluiten. De rechtbank concludeerde dat de langdurige en consistente samenwerking tussen de partijen niet voldoende was om aan te nemen dat Nijgro niet te goeder trouw handelde, en dat de curator niet in zijn vordering kon worden ontvangen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 845639 \ CV EXPL 12-6181 \ 407
uitspraak van 26 april 2013
vonnis
in de zaak van
mr. [eisende partij]q.q.
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [bedrijf X]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. F. Daemen
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Nijgro Vlechtwerken B.V.
gevestigd te Groesbeek
gedaagde partij
gemachtigde mr. P.J.F.M. de Kerf
Partijen worden hierna de curator en Nijgro genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 november 2012 en de daarin genoemde processtukken
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 26 maart 2013.

2.De feiten

2.1.
Op 27 februari 2012 is de besloten vennootschap [bedrijf X] (hierna: [bedrijf X]), gevestigd te Groesbeek, op eigen aangifte in staat van faillissement verklaard. Daarbij is mr. [eisende partij] benoemd tot curator. Tot de aanvraag van het faillissement was besloten in de algemene vergadering van aandeelhouders van 22 februari 2012.
2.2.
[bedrijf X] hield zich bezig met het detacheren en uitzenden van personeel. Nijgro is een groothandel in ferrometalen en halffabrikaten. Sinds november 2003 leende zij haar personeel in van [bedrijf X]. Vanaf dat moment heeft [bedrijf X] betonstaalvlechters aan Nijgro ter beschikking gesteld. Nijgro was de enige opdrachtgever van [bedrijf X].
2.3.
[bedrijf X] en Nijgro zijn op hetzelfde adres gevestigd en hebben dezelfde bestuurders en aandeelhouders, te weten [bedrijf Y](met als aandeelhouder Stichting Administratiekantoor [bedrijf Y]en bestuurder [persoon Y]) en [bedrijf Z] (met als aandeelhouder Stichting Administratiekantoor [bedrijf Z] en [persoon Z]als bestuurder).
2.4.
In verband met het beschikbaar stellen van personeel heeft [bedrijf X] Nijgro facturen gezonden. De laatste twee facturen, beide van 28 februari 2012, zijn niet betaald. Het gaat om factuur nummer 201206 betreffende week 7 (12 – 18 februari 2012) voor een bedrag van € 5.936,00 en factuur nummer 201207 betreffende week 8 (19 – 25 februari 2012) voor een bedrag van € 4.876,00. In totaal is een bedrag van € 10.812,00 onbetaald gebleven.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De curator vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Nijgro veroordeelt tot betaling van
primair:een bedrag van € 10.812,00 te vermeerderen met de handelsrente daarover vanaf 22 maart 2012, € 883,00 aan buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten, waaronder de nakosten;
subsidiair:een bedrag van € 5.936,00 te vermeerderen met de handelsrente daarover vanaf 22 maart 2012, € 833,00 aan buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten, waaronder de nakosten;
meer subsidiair:een bedrag van € 3.816,00 te vermeerderen met de handelsrente daarover vanaf 22 maart 2012, € 883,00 aan buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vordering voert de curator - kort samengevat - het volgende aan. Op grond van de tussen [bedrijf X] en Nijgro geldende afspraken is Nijgro verplicht voor het van [bedrijf X] ingeleende personeel te betalen. Ondanks aanmaningen en sommaties is zij daartoe niet overgegaan. Daarom maakt de curator ook aanspraak op vergoeding van rente en buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
Nijgro betwist de gefactureerde bedragen op zichzelf niet, maar beroept zich op verrekening van de vordering van [bedrijf X] met een nog openstaande vordering van haar op [bedrijf X].

4.De beoordeling

4.1.
Vooropgesteld wordt dat Nijgro erkent dat zij de factuurbedragen verschuldigd is. Ook staat tussen partijen niet ter discussie dat Nijgro een rekening-courantvordering op [bedrijf X] heeft van € 16.586,23, die dus hoger is dan de factuurbedragen. Het geschil van partijen draait om de vraag of Nijgro een beroep op verrekening toekomt.
4.2.
Bij de beantwoording van die vraag zijn de artikelen 53 en 54 van de Faillissementswet leidend. Daarin is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
Artikel 53:
Lid 1: Hij die zowel schuldenaar als schuldeiser van de gefailleerde is, kan zijn schuld met zijn vordering op de gefailleerde verrekenen, indien beide zijn ontstaan vóór de faillietverklaring of voortvloeien uit handelingen, vóór de faillietverklaring met de gefailleerde verricht.
Artikel 54:
Lid 1: Niettemin is degene die een schuld aan de gefailleerde of een vordering op de gefailleerde vóór de faillietverklaring van een derde heeft overgenomen, niet bevoegd tot verrekening, indien hij bij de overneming niet te goeder trouw heeft gehandeld.
4.3.
In de eerste plaats moet worden onderzocht of de schuld van Nijgro aan [bedrijf X] is ontstaan vóór de faillietverklaring of voortvloeit uit handelingen die vóór de faillietverklaring tussen partijen zijn verricht. Vast staat dat de facturen een dag na de faillietverklaring zijn opgemaakt. Van belang is echter dat deze zien op werkzaamheden die zijn verricht in de weken 7 (12 – 18 februari 2012) en 8 (19 – 25 februari 2012). Deze data vallen voor de faillietverklaring op 27 februari 2012. Mede in aanmerking nemend dat Nijgro en [bedrijf X] al sinds eind 2003 op dezelfde wijze samenwerkten, rechtvaardigt het voorgaande de conclusie dat de schuld van Nijgro, te weten de verplichting om voor het ingeleende personeel te betalen, vóór de faillietverklaring is ontstaan. Verder staat niet ter discussie dat de rekening-courantverhouding tussen Nijgro en [bedrijf X] vóór het faillissement is ontstaan. Dit betekent dat Nijgro in beginsel het recht heeft om te verrekenen.
4.4.
De curator stelt zich op het standpunt dat zich hier een situatie voordoet die valt onder de uitzondering van artikel 54 Fw. als gevolg waarvan Nijgro geen beroep op verrekening toekomt. Nijgro is het daar niet mee eens.
4.5.
De kantonrechter overweegt het volgende.
De gedachte bij artikel 53 Fw. is dat het niet billijk zou zijn wanneer een schuldenaar van de gefailleerde, die tevens een vordering op de gefailleerde heeft, wel verplicht zou zijn zelf zijn schuld volledig te betalen, maar op zijn beurt geen of slechts gedeeltelijke voldoening van zijn vordering zou kunnen verkrijgen. De eigen schuld dient dan als zekerheid voor voldoening van de vordering. Artikel 54 Fw. is bedoeld om te voorkomen dat een partij misbruik maakt van deze mogelijkheid om te verrekenen door met het faillissement in zicht voor zichzelf een verrekeningsrecht te creëren. Daarmee zou die schuldeiser ten opzichte van de andere crediteuren in een gunstiger positie komen.
Hoewel artikel 54 Fw. alleen de overname van een vordering of schuld benoemt, moet dat ruim worden uitgelegd. Het gaat er om te voorkomen dat een schuldeiser van de in artikel 53 Fw. geboden mogelijkheid misbruik maakt door voor zichzelf een verrekeningsmogelijkheid te creëren en zo andere schuldeisers te benadelen. De vraag is of die situatie zich hier voordoet doordat Nijgro bij het voortzetten van haar werkzaamheden niet te goeder trouw heeft gehandeld.
4.6.
Bij de beantwoording van die vraag stelt de kantonrechter voorop dat partijen dezelfde aandeelhouders en bestuurders hebben. Daarom mag aangenomen worden dat Nijgro van het op handen zijnde faillissement op de hoogte was op het zelfde moment dat dat bij [bedrijf X] bekend werd. Dat was in ieder geval bij de vergadering van aandeelhouders op 22 februari 2012, maar mogelijk al enige tijd daarvoor. Het enkele feit dat Nijgro hiervan op de hoogte was, is naar het oordeel van de kantonrechter echter niet voldoende om aan te nemen dat Nijgro niet te goeder trouw was zoals bedoeld in artikel 54 Fw. Van belang is dat Nijgro en [bedrijf X] al sinds november 2003 op dezelfde wijze zaken met elkaar deden in die zin dat Nijgro tegen betaling personeel van [bedrijf X] inleende. Zij was de enige opdrachtgever van [bedrijf X]; het personeel van [bedrijf X] werd alleen bij Nijgro ingezet. Feitelijk was het zo dat Nijgro wekelijks vaststelde hoeveel mankracht zij nodig had en aan de hand daarvan personeel opriep. De aard van de samenwerking en de lange duur ervan brengt mee dat voor de conclusie dat goede trouw ontbreekt meer nodig is. Dat kan het geval zijn wanneer Nijgro welbewust de samenwerking in voornoemde zin heeft voortgezet met de bedoeling zich in een voordeliger (verrekenings)positie te brengen. Dat is niet gebleken. Daarbij moet de vraag gesteld worden of van Nijgro verlangd kon worden dat zij op het moment dat zij met het op handen zijnde faillissement bekend raakte met onmiddellijke ingang haar bedrijfsvoering zou staken of ingrijpend zou aanpassen en bij een derde personeel zou inlenen. Gegeven de jarenlang bestendige situatie is de kantonrechter van oordeel dat dat te ver voert. Daarbij is tevens van belang dat de veronderstelling van de curator dat Nijgro met haar werkzaamheden is voortgegaan, terwijl zij wist dat het personeel niet betaald kon worden, onjuist is. Ter comparitie is namelijk komen vast te staan dat het personeel tot en met 25 februari 2012 door [bedrijf X] is betaald en dus niet ten laste van de boedel of het UWV komt. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die tot een andere conclusie zouden moeten leiden.
4.7.
Het voorgaande betekent dat niet is komen vast te staan dat Nijgro bij het voortzetten van haar werkzaamheden niet te goeder trouw heeft gehandeld. Zij mocht daarom het onder 3.3 bedoelde beroep op verrekening doen.
4.8.
Op grond van het voorgaande zal de vordering worden afgewezen. De curator wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter
wijst de vorderingen af;
veroordeelt de curator in de proceskosten die aan de zijde van Nijgro worden begroot op € 600,00 voor salaris gemachtigde;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. A.E.M. Overkamp en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2013.