ECLI:NL:RBGEL:2013:2620

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 augustus 2013
Publicatiedatum
29 augustus 2013
Zaaknummer
C-06-131886 - HA ZA 12-297
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake grafrechten en bindend advies van Rooms Katholieke parochie HH Twaalf Apostelen te Zutphen

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 28 augustus 2013 uitspraak gedaan over de grafrechten van drie graven op de rooms-katholieke begraafplaats te Joppe. Eiser, [naam 1], heeft de Parochie aangeklaagd omdat hij van mening is dat de grafrechten voor onbepaalde tijd gelden, terwijl de Parochie stelt dat deze zijn vervallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Parochie in 2009 een aanbod heeft gedaan aan [naam 2], de broer van [naam 1], om de grafrechten voor een periode van tien jaar te verlengen. Dit aanbod was onderdeel van een nieuw beleid van de Parochie om het kerkhof te beheren en te voorkomen dat het vol zou lopen. De rechtbank heeft de correspondentie tussen partijen en de afspraken die zijn gemaakt over het verlengen van de grafrechten in overweging genomen.

De rechtbank oordeelt dat er geen ondubbelzinnige afspraken zijn gemaakt over de bindendheid van het advies dat door het Adviesbureau Rooms Katholieke Kerk is gegeven. De rechtbank concludeert dat de grafrechten voor de graven [graf A], [graf B] en [graf C] zijn gevestigd voor een periode van dertig jaar na 10 augustus 1993, wat betekent dat deze rechten tot 10 augustus 2023 geldig zijn. De Parochie is veroordeeld in de proceskosten van [naam 1], die op € 1.072,88 zijn begroot. De rechtbank heeft het meer of anders gevorderde afgewezen en verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/06/131886 / HA ZA 12-297
Vonnis van 28 augustus 2013
in de zaak van
[naam 1],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. W. Boers te Deventer,
tegen
de rechtspersoonlijkheid bezittende Rooms Katholieke parochie
HH TWAALF APOSTELEN,
gevestigd te Zutphen,
gedaagde,
advocaat mr. E.J. Verster te Zutphen.
Partijen zullen hierna ook [naam 1] en de Parochie genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 31 oktober 2012
  • het proces-verbaal van comparitie van 21 december 2012.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Onder dagtekening 30 november 2009 heeft de rechtsvoorganger van de Parochie (hierna kortheidshalve: de Parochie) aan [naam 2], een broer van [naam 1], aangeboden (hierna: het aanbod) het grafrecht voor een drietal graven ([graf A], [graf B] en [graf C]) op de rooms katholieke begraafplaats te Joppe ingaande 1 december 2009 voor een periode van tien jaar te verlengen. In graf [graf A] liggen begraven:[naam 3] (vanaf [1949]) en [naam 4] (vanaf [1962]), in graf [graf B] [naam 5] (vanaf [1908]) en [naam 6] (vanaf [1921]) en in graf [graf C] [naam 7] (vanaf [1944]) en [naam 8] (vanaf [1921]). [naam 2] en [naam 1] zijn achterkleinkinderen van [naam 5] en [naam 6]. De personen in de twee andere graven zijn kinderen van [naam 5] en [naam 6]. Het aanbod van de Parochie is gedaan als uitvloeisel van een nieuw beleid van de Parochie, om te voorkomen dat het kerkhof zou vollopen. Met dit beleid is een einde gekomen aan het gedogen van al geëindigde grafrechten. In dat kader is een “opschoonactie” gestart om te bewerkstelligen dat alleen degenen die een recht hebben op een graf nog als rechthebbende worden geaccepteerd en zodoende ruimte voor nieuwe graven te scheppen.
2.2.
[naam 8] voornoemd heeft bij testament van [1963] (hierna: het testament) aan de Parochie een som van fl 5.000,-- gelegateerd (hierna: het legaat) onder de last
“om de graven gelegen op de Begraafplaats te Joppe, van mijn ouders, mijn broer (…) en mij en van mijn zusters (…) te onderhouden, zolang die begraafplaats zal bestaan.”. Dit legaat dat ziet op de graven bedoeld onder 2.1. is door de Parochie bij brief van 28 september 1965 aanvaard.
2.3.
Na het aanbod is tussen de Parochie en [naam 2] een mailwisseling op gang gekomen. Bij brief van 14 december 2010 heeft de Parochie hem onder meer geschreven:
“(…)Op 5 oktober 2009 heeft het kerkbestuur je (…) laten weten van oordeel te zijn dat het onderhouden van het graf los staat van het verlenen van grafrechten. Bij een begrafenis worden grafrechten verleend. Na ommekomst van de termijn van die grafrechten (vroeger een termijn van 30 jaar, thans een termijn van 20 jaar) kan de grafrechthebbende (veelal nabestaanden) het grafrecht verlengen. Deze verlenging kan volgens wettelijk voorschrift slechts geschieden voor een periode van 10 jaar. Na ommekomst van die laatste termijn kan overigens telkens weer opnieuw verlengd worden.In het recente verleden heeft het toenmalige kerkbestuur niet altijd na afloop van een grafrecht gezorgd voor een verlenging daarvan. Die omissie herstelt het huidige kerkbestuur (…)
Het kerkbestuur zal blijven zorgen voor het onderhoud zolang de familie[naam ] daar prijs op stelt. (…)Uit een eerdere mailwisseling heeft het kerkbestuur begrepen dat de familie, c.q. jij als grafrechthebbende het grafrecht van de 3 bewuste graven in stand wilde laten respectievelijk wilde verlengen. Daarom zijn je ook de akten van verlenging grafrecht toegestuurd. (…)”.
De rechtbank gaat ervan uit dat bedoeld is deze brief te dateren op 14 december 2009.
2.4.
[naam 1] heeft daarna de correspondentie met de Parochie voortgezet. Hij heeft de Parochie bij brief van 7 juni 2010 onder meer het volgende laten weten:
“(…)Ik verwijs naar het begraafplaatsreglement van de parochie Joppe art. 43 en verzoek u uitleg waarom dit art. niet wordt toegepast!
Gaarne zou ik van u vernemen of u door documenten kunt aantonen, dat sprake is van aantoonbaar-of wel, niet meer aantoonbaar, vast te stellen grafrechten.(…)In uw brief van 14 december 2010 aan mijn broer [naam 2], erkent u ten overvloede, dat het kerkbestuur onderhouds-plichtig is t.a.v. bedoelde graven zolang als het kérkhof bestaat!
Er staat niet; zolang de graven bestaan!
Onder onderhoud van de graven wordt uiteraard bedoeld de graven zelf, en niet haar omgeving!
(…)”
Naar aanleiding van deze brief heeft de Parochie zich tot het Adviesbureau Rooms Katholieke Kerk (hierna: het Adviesbureau) gewend met de vraag of dit bureau het standpunt van de Parochie deelt dat
“de verplichtingen (…) gekoppeld aan het legaat NIET impliceert dat het grafrecht ook thans nog (ongelimiteerd, zolang het kerkhof bestaat) doorloopt”. Bij brief van 14 augustus 2010 heeft het Adviesbureau deze vraag bevestigend beantwoord. Aan [naam 1] is bij brief van 24 augustus 2010 meegedeeld dat de Parochie had besloten over het verschil van mening tussen haar en [naam 1] juridisch advies in te winnen bij het Adviesbureau en hem in kennis gesteld van de mening van het Adviesbureau met het verzoek om te laten weten of hij de grafrechten conform het aanbod wil verlengen. [naam 1] heeft daarna op zijn beurt de Parochie gemaand alsnog te reageren op zijn verzoek om documenten toe te sturen over (kort gezegd) de duur van de grafrechten.
2.5.
Na een bespreking tussen [naam 1] en leden van het bestuur van de Parochie op 27 december 2010 heeft de Parochie hem bij brief van 3 januari 2011 onder meer bericht:
“(…)Tijdens de bespreking van 27 december 2010 hebben we afgesproken dat we deze kwestie zullen voorleggen aan het bisdom, in casu het ARKK, het Adviesbureau Rooms Katholieke Kerk te Utrecht. Zowel u als het parochiebestuur zal vóór 15 januari 2011 het eigen standpunt per brief toelichten aan het ARKK en vragen om een bindend advies (arbitrage) over de vraag van het al dan niet voortduren van die grafrechten. (…)De vraag die we aan “Utrecht” zouden voorleggen luidt:
“Lopen er nog grafrechten voor de bewuste 3 graven en zo ja, hoe lang lopen die grafrechten nog?”(…)”
In een brief aan de Parochie van 6 januari 2011 heeft [naam 1] een aantal opmerkingen gemaakt over het verloop van de bespreking op 27 december 2010 en daaraan onder meer toegevoegd:
“Echter, door de onbevredigende loop van het gesprek afgeleid, is dit echter onbedoeld geheel onbesproken gebleven.
Ik nam mij voor, na ontvangst van uw brief aan het ARKK, u alsnog te informeren en doe dit vertrouwend op uw belofte, bij deze navolgend.”
Daarna doet [naam 1] een voorstel om de kwestie voor te leggen aan De Rijdende Rechter.
De brief vervolgt:
“Verder is overeengekomen is dat er door u en ik, vóór 15 januari 2011 een brief zou worden gezonden naar het bisdom, waarin ieder zijn standpunt, uiteraard in eigen bewoordingen aan “Utrecht” zou voorleggen!”
De Parochie heeft het voorstel om de kwestie voor te leggen aan De Rijdende Rechter
afgewezen.
2.6.
De Parochie heeft de onder 2.5. vermelde vraag bij brief van 5 januari 2011 voorgelegd aan het Adviesbureau. Daarvoor valt te lezen dat is afgesproken dat het geschil tussen partijen
“ter beslechting”aan het Adviesbureau zal worden voorgelegd. Daarna volgt de zin:
“Uw standpunt zal door partijen als bindend advies worden aanvaard. (…)”
Ook [naam 1] heeft zich bij brief van 5 januari 2011 tot het bisdom gewend
“met het verzoek, te adviseren in een geschil met het kerkbestuur van de lokatie (…) te Joppe, over de status en de duur van grafrechten bij uitgifte van graven aan mijn familie.
Door het kerkbestuur wordt gesteld dat deze reeds in 1995 zijn verlopen!
Ik meen echter dat, wanneer bij uitgifte van de graven géén termijn is gesteld, het gaat om graven “voor onbepaalde tijd”.
(…).”
2.7.
Mr. M.L.F. Wijnbeld, juridisch adviseur verbonden aan het Adviesbureau, heeft de Parochie bij brief van 26 januari 2011 verzocht om afschriften van de (oude) administratie van de begraafplaats en andere stukken die het standpunt van de Parochie ondersteunen, aan haar te doen toekomen. In reactie daarop heeft de Parochie haar een kopie van een deel van de administratie van het kerkhof toegezonden. Bij brief van 23 februari 2011 heeft mr. Wijnbeld haar advies (hierna: het advies) aan de Parochie gezonden en volgens die brief ook aan [naam 1]. Het antwoord op de aan haar voorgelegde vraag luidt, zo blijkt uit het advies:
“Gelet op het voorgaande acht ik het aannemelijk dat de grafrechten op de RK begraafplaats te Joppe in het verleden zijn uitgegeven voor een termijn van 30 jaar na de laatste bijzetting in het betreffende graf. Voor de graven van [naam 1] betekent dit het volgende:- Graf [graf A]: uitgegeven in 1949, laatste bijzetting in 1962, grafrecht loopt tot 1992
  • Graf [graf B]: uitgegeven in 1908, laatste bijzetting in 1951, grafrecht loopt tot 1951
  • Graf [graf C]: uitgegeven in 1944, laatste bijzetting in 1965, grafrecht loopt tot 1995”
De rechtbank tekent hierbij aan dat zij ervan uitgaat dat mr. Wijnbeld per abuis heeft vermeld dat de laatste bijzetting in graf [graf B] in 1951 heeft plaatsgevonden.
2.8.
[naam 1] heeft bij brief van 5 maart 2011 aan de Parochie zijn verbazing over het advies uitgesproken, verzocht om inzage in de administratie waarop het advies steunt en kenbaar gemaakt dat hij niet instemt met het advies. Zijns inziens is het Adviesbureau niet bevoegd tot het geven van een bindend advies. De Parochie heeft [naam 1] bij brief van 15 maart 2011 erop gewezen dat was afgesproken om het Adviesbureau om een bindend advies te vragen en het aanbod met als ingangsdatum 1 december 2010
“voor de laatste maal”herhaald. Tot slot wordt [naam 1] de gelegenheid geboden om de administratie van het kerkhof in te zien bij de kerkhofbeheerder. [naam 1] heeft in zijn reactie hierop (vervat in zijn brief van 31 maart 2011) onder meer gesteld dat mr. Wijnbeld hem had bevestigd dat zij in deze kwestie enkel advies had gegeven. [naam 1] is niet op het aanbod ingegaan. Na vruchteloos overleg hebben partijen in het kader van een kort geding (hierna: het kort geding) afgesproken dat het ruimen van de graven wordt opgeschort in afwachting van de uitkomst van de onderhavige zaak.

3.De vordering

3.1.
[naam 1] vordert dat de rechtbank bij, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis,
1. zal verklaren voor recht dat de overeenkomsten tot het vestigen van de grafrechten met betrekking tot de graven [graf A], [graf B] en[graf C] waarin respectievelijk zijn begraven[naam 3] en [naam 4] ([graf A]), [naam 5] en [naam 6] [graf B]) en[naam 7] en [naam 8] [graf C]) gelden voor onbepaalde tijd zolang de begraafplaats bestaat;
2. subsidiair, indien en voor zover de rechtbank van oordeel is dat de looptijd van de overeenkomsten niet valt vast te stellen en de begraafplaatsreglementen van de Parochie van toepassing zijn, zal verklaren voor recht dat de hiervoor onder 1 aangeduide overeenkomsten gelden voor een periode van dertig jaar na 10 augustus 1993, derhalve tot 10 augustus 2023;
3. zal bepalen dat de grafrechthebbenden met betrekking tot de hiervoor onder 1 aangeduide graven geen onderhoudsgelden verschuldigd zijn tot de datum waarop de duur van het grafrecht is verstreken,
een en ander met veroordeling van de Parochie in de kosten van het geding.
3.2.
Aan deze vorderingen heeft [naam 1] tegen de achtergrond van de feiten de volgende stellingen ten grondslag gelegd.
Voor de inwerkingtreding van de Wet op de Lijkbezorging gold niet het vereiste dat een grafrecht schriftelijk dient te worden aangegaan. Dat kon destijds dus ook mondeling. Vóór en ten tijde van het testament van [naam 8] voornoemd werd binnen de Parochie geen administratie gevoerd, werden er geen grafakten opgesteld en was er ook geen reglement. Ondanks herhaald verzoek van [naam 1] is geen administratie en geen akte uit die tijd getoond. Wat wel is getoond is een spreadsheet in Excel, dat begin 2009 is opgesteld. Op basis waarvan dit spreadsheet is opgemaakt is niet inzichtelijk gemaakt.
Uit de beschikbare informatie kan niet anders worden afgeleid dan dat de onderhavige grafrechten zijn uitgegeven voor onbepaalde tijd zolang de begraafplaats bestaat. Aannemelijk is dat de toenmalige pastoor en de familie[naam ] dit mondeling hadden afgesproken. Dat blijkt uit het legaat en de aanvaarding daarvan. Ook de hoogte van het bedrag dat is gelegateerd duidt op deze afspraak. Bovendien blijkt uit de Verordening op de grafrechten van de gemeente Gorssel van 1963 dat het destijds de gewoonte was op de gemeentelijke begraafplaats grafrechten uit te geven voor onbepaalde tijd. Boven de rivieren was dat ook gebruikelijk op RK begraafplaatsen.
Indien de rechtbank van oordeel zou zijn dat niet kan worden geconcludeerd dat de onderhavige grafrechten gelden voor onbepaalde tijd en dat de begraafplaatsreglementen 1993 en 2004 van toepassing zijn, stelt [naam 1] zich op het standpunt dat het hier gaat om in het verleden verleende grafrechten waarvan de tijdsduur niet meer aantoonbaar vast te stellen is. Op grond van artikel 43 van het begraafplaatsreglement 1993 (waarvan overigens niet blijkt dat het door het bestuur van de Parochie rechtsgeldig is vastgesteld) wordt de tijdsduur van een zodanig grafrecht door het bestuur bij het van kracht worden van het reglement vastgesteld op 30 jaren. Het begraafplaatsreglement 1993 is nadien vervangen door het begraafplaatsreglement 2004 (waarvan ook niet vaststaat dat het rechtsgeldig is vastgesteld). Daarin is bepaald dat voor dit soort grafrechten wordt uitgegaan van het bepaalde in het begraafplaatsreglement 1993.
[naam 1] heeft het recht tot en belang bij het instellen van zijn vorderingen. [naam 1] mocht er gerechtvaardigd op vertrouwen dat hij grafrechthebbende is. De Parochie heeft aan [naam 2] het aanbod gedaan. Hij heeft dat aanvaard, maar was het niet eens met de termijn die de Parochie stelde voor de verlenging van de grafrechten. Daarna heeft[naam 2] kenbaar gemaakt dat [naam 1] de discussie daarover zou voeren. De Parochie heeft daarna niet betwist dat [naam 2] c.q. [naam 1] rechthebbende is op de grafrechten. Op grond van het begraafplaatsreglement 2004 kan een grafrecht worden overgedragen aan een bloed- of aanverwant tot en met de vierde graad. [naam 2] en [naam 1] zijn beide bloedverwanten in de derde graad van[naam 6] en [naam 5]. In het aanbod ligt een erkenning als grafrechthebbende besloten. Vervolgens heeft de Parochie [naam 1] erkend als plaatsvervanger van [naam 2]. Het advies van het Adviesbureau is geen bindend advies omdat daaraan geen vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is voorafgegaan. Bovendien is de brief van de Parochie en de administratie waarop het Adviesbureau zich baseert nooit inzichtelijk gemaakt aan [naam 1] en heeft er ook geen hoor en wederhoor plaatsgevonden. Uit het advies blijkt ook niet dat het Adviesbureau het verzoek om advies uit te brengen heeft opgevat als een verzoek om een bindend advies.

4.Het verweer

4.1.
De Parochie concludeert dat de rechtbank bij vonnis [naam 1] niet-ontvankelijk verklaart in zijn vorderingen, althans zijn vorderingen afwijst, met veroordeling van [naam 1] in de kosten van deze procedure, waaronder die van het kort geding.
4.2.
Aan deze conclusie heeft de Parochie het volgende ten grondslag gelegd.
Het beheer van het kerkhof te Joppe omvat en heeft altijd omvat het regelen met nabestaanden van het uitgeven van graven en het bijhouden van de daarop betrekking hebbende administratie. Medio jaren 80 tot medio jaren 90 werden de rechten op de graven en dergelijke bijgehouden op een groot vel papier. Later is een en ander bijgehouden in een computerbestand en dat is rond 2005 een Excel-bestand geworden. Dat het spreadsheet dat aan [naam 1] is getoond een datum in 2009 draagt, wordt verklaard doordat het op die datum is afgedrukt. Met de “opschoonactie” wordt beoogd dat het kerkhof beschikbaar blijft voor diegenen die bereid zijn gedurende de looptijd van het grafrecht de daarvoor verschuldigde vergoeding te betalen. In het spreadsheet waarover [naam 1] beschikt (hierna: het spreadsheet 2009) en in een spreadsheet van recenter datum (hierna: het spreadsheet 2012) is voor alle graven aangegeven wanneer de grafrechten aflopen/-liepen. Uit het eerste spreadsheet blijkt dat dit voor de oude graven telkens 30 jaar was. Daarmee strookt (en dat blijkt uit het tweede spreadsheet) dat de ruiming van de graven al vrijwel haar beslag heeft gekregen. De enige uitzondering is gemaakt voor de stichter van de kerk en diens echtgenote. Er moet gezien het vorenstaande worden uitgegaan van een bestendig gebruik om de grafrechten uit te geven voor een periode van 30 jaar. Dat wordt bevestigd door het feit dat er geen graven meer zijn van de periode na 1866. Op de spreadsheets komen geen graven voor die voor onbepaalde tijd zijn uitgegeven.
Ter uitvoering van het nieuwe beleid van de Parochie (bedoeld onder 2.1.) is contact gezocht met mogelijke rechthebbenden, onder wie [naam 2]. Deze heeft toen gezegd dat hij graag wilde meewerken aan het opstellen van een nieuwe akte van grafrecht maar dat hij eerst “intern” overleg wilde voeren. Vervolgens is [naam 1] in beeld gekomen.
Een grafrecht is een zakelijk recht, waarop ook de regels van het erfrecht van toepassing zijn. De laatste die zich kon melden als rechthebbende op de twee oudste graven was [naam 8]. Een rechthebbende op de drie graven, waaronder ook dat van [naam 8], heeft zich na haar overlijden niet gemeld. Aangenomen moet worden dat er geen rechthebbende is. Dat [naam 1] familie is van [naam 8] maakt dat niet anders. Er is niet gebleken dat [naam 1] is getreden in de rechten van de erfgenamen van [naam 8] en ook niet dat hij namens hen is gemachtigd deze procedure te voeren. Volgens de Parochie is het laatst gevestigde grafrecht vervallen in 1995. Nu zich daarna niemand heeft gemeld volgt ook uit het begraafplaatsreglement 1993 dat het recht is vervallen. Als geoordeeld zou moeten worden dat dit reglement niet onmiddellijk in werking is getreden had een rechthebbende zich moeten melden binnen vijf jaar na het expireren van het grafrecht en ook dat is niet gebeurd. Op grond van het vorenstaande kan [naam 1] bij gebreke van enig recht en/of van voldoende belang niet in zijn vorderingen worden ontvangen.
Tijdens de bespreking bedoeld onder 2.5. is afgesproken dat een bindend advies zal worden gevraagd aan het Adviesbureau. Dat blijkt ook uit de brief van de Parochie van 3 januari 2011 vermeld onder 2.5. Ter uitvoering van deze afspraak hebben partijen ieder hun standpunten kenbaar gemaakt aan het Adviesbureau. De Parochie beroept zich op het advies van dit bureau. Volgens het advies moet ervan uitgegaan worden dat de drie onderhavige grafrechten zijn vervallen. Daarom moeten de vorderingen van [naam 1] worden afgewezen. Uit het legaat vloeit niet voort dat het recht “eeuwigdurend” is. Het onderhoud is immers iets anders dan het vestigen van een grafrecht. Het betalen voor het onderhoud levert dan ook geen indicatie op voor de duur/ de looptijd van het grafrecht.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat [naam 1] onvoldoende belang heeft bij zijn vorderingen, mede in aanmerking nemend dat de rechter terughoudend moet zijn bij het afwijzen van een vordering op deze grond. Het belang van [naam 1] blijkt genoegzaam uit de volgende feiten en omstandigheden. [naam 1] is een bloedverwant van de personen die in de onderhavige graven zijn begraven, de Parochie heeft geruime tijd met hem gecorrespondeerd en gesproken over de verlenging van de grafrechten en met hem afgesproken om advies in te winnen bij het Adviesbureau (daargelaten het karakter van dit advies) en aan [naam 1] is herhaalde malen aangeboden om het grafrecht te verlengen. Tot slot weegt ook mee dat [naam 1] op het spreadsheet 2012 is vermeld als rechthebbende op de grafrechten. Gezien het vorenstaande is er (anders dan de Parochie mogelijk meent) geen grond om [naam 1] in zijn vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, zelfs niet als uit de regels voor de overgang van een grafrecht volgt dat hij geen rechthebbende op de onderhavige grafrechten is en ook niet is gebleken dat hij gemachtigd is om namens de rechthebbende(n) in rechte op te treden. In aansluiting daarop geldt dat het ook niet van belang is of, zoals [naam 1] heeft gesteld, de hiervoor opgesomde feiten en omstandigheden bij hem het vertrouwen hebben gewekt dat hij rechthebbende is op de grafrechten, omdat een grafrecht als zijnde een zakelijk recht niet kan worden verkregen alleen op basis van opgewekt vertrouwen. De rechtbank laat dan nog daar dat noch [naam 2] noch [naam 1] het aanbod om de grafrechten te verlengen heeft aanvaard.
5.2.
De rechtbank kan en zal hierna in het midden laten of [naam 1] rechthebbende is omdat beantwoording van deze vraag niet noodzakelijk is voor toewijzing van (enig onderdeel van) het gevorderde. Dat brengt mee dat de Parochie geen belang heeft bij beoordeling van dit onderdeel van haar verweer. Om dezelfde reden zal de rechtbank [naam 1] ook niet in de gelegenheid stellen om stukken in het geding te brengen waaruit blijkt dat hij in deze zaak namens de rechthebbende(n) optreedt. Als hierna wordt geoordeeld dat de grafrechten nog bestaan kan over de hoedanigheid van [naam 1] buiten deze zaak om helderheid worden verschaft.
5.3.
Naar de rechtbank begrijpt stelt de Parochie zich op het standpunt dat (in ieder geval) het (primair en het subsidiair) gevorderde (in haar visie: ook) afstuit op de tussen haar en [naam 1] gemaakte afspraak om het geschil bij wege van bindend advies te laten beslechten door het Adviesbureau en op de gebondenheid van [naam 1] aan de inhoud van het advies nu daarin is geoordeeld dat de grafrechten niet meer bestaan. De rechtbank verwerpt dit standpunt. Allereerst omdat in de brief waarin volgens de Parochie deze afspraak is bevestigd, niet die afspraak is vastgelegd. Daarin staat immers met zo veel woorden dat partijen hebben afgesproken te zullen
“vragen”om een bindend advies. [naam 1] heeft dat niet gedaan want hij heeft het Adviesbureau verzocht om
“te adviseren”. Voor zover de Parochie beoogt te stellen dat de hiervoor bedoelde afspraak mondeling is gemaakt, gaat het standpunt dat zij daarop baseert alleen op indien tussen partijen ondubbelzinnig is afgesproken dat het advies van het Adviesbureau als bindend advies zal gelden. Dat betekent dat het voor beide partijen voordat advies wordt gevraagd, volstrekt duidelijk moet zijn dat het advies bindend is tenzij die gebondenheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Aan deze eis is in het onderhavige geval niet voldaan. Alleen de Parochie heeft in haar uitingen richting [naam 1] en het Adviesbureau het te vragen advies als
“bindend”aangemerkt. [naam 1] heeft op geen enkel moment kenbaar gemaakt dat hij zich bewust was van de status van het advies waarom hij heeft verzocht. Dat ligt ook niet voor de hand nu het woord “advies” niet impliceert dat degene aan wie het wordt uitgebracht daaraan (behoudens in de hiervoor bedoelde gevallen) gebonden is en nu hem eerder (in de brief van 21 augustus 2010) alleen maar was meegedeeld dat door het Adviesbureau de Parochie had geadviseerd en dit advies in die brief als een
“mening”wordt gekenschetst. Gesteld noch gebleken is ook dat de Parochie [naam 1] ooit (schriftelijk of mondeling) heeft gewezen op de reikwijdte van de gebondenheid aan het te vragen advies. Los van het vorenstaande ligt het voor de hand dat ook het Adviesbureau duidelijk laat blijken dat zij beseft dat haar is gevraagd om een bindend advies opdat zij zich rekenschap kan geven van de toepasselijke procedurele regels. Daarvan is in dit geval ook geen sprake. Het Adviesbureau spreekt immers in al haar brieven aan de Parochie en [naam 1] en in het advies zelf simpelweg van een
“advies”. Tot slot (gesteld al dat over het vorenstaande anders zou moeten worden geoordeeld) moet worden vastgesteld ([naam 1] heeft daarop terecht gewezen) dat [naam 1] voordat het advies is uitgebracht geen kennis droeg van de administratie van het kerkhof, waarop het advies kennelijk in belangrijke mate steunt. Dat is gelet op het grote belang van hoor en wederhoor in het kader van de totstandkoming van een bindend advies voldoende (en een extra reden) om het beroep van de Parochie op (de gebondenheid van [naam 1] aan) het advies niet te honoreren.
5.4.
Toekomend aan de primaire vordering van [naam 1], zijn er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om ervan uit te gaan dat de onderhavige grafrechten zijn gevestigd voor de tijd dat de begraafplaats bestaat. Het legaat kan daarvoor geen aanwijzing vormen omdat het gelet op de bewoordingen ervan alleen ziet op het onderhoud van de graven. Dat het gelegateerde bedrag toereikend is voor het onderhoud van de graven gedurende zeer lange tijd (gesteld al dat dit zo is) is onvoldoende om niet uit te gaan van de bewoordingen voor de uitleg van het legaat. Dat het in de gemeente Gorssel in 1963 de gewoonte was grafrechten op gemeentelijke begraafplaatsen voor onbepaalde tijd uit te geven en dat dit op RK begraafplaatsen boven de grote rivieren ook gebruikelijk was levert zonder nadere toelichting die ontbreekt geen aanwijzing op voor het bestaan van afspraken om de duur van (de onderhavige) grafrechten op de RK begraafplaats te Joppe te koppelen aan het bestaan van de begraafplaats. Gezien het vorenstaande moet de vordering geformuleerd onder 3.1.1. worden afgewezen.
5.5.
[naam 1] zelf en de Parochie hebben een afschrift overgelegd van een bladzijde uit het parochieblad van destijds (productie 30 van [naam 1] en een van de stukken behorend bij productie 3 van de Parochie) waarin wordt meegedeeld dat het begraafplaatsreglement 1993 op 10 augustus 1993 door het bestuur is vastgesteld. Er is geen reden (aangevoerd) om ervan uit te gaan dat dit niet rechtsgeldig is gebeurd. [naam 1] baseert zijn standpunt dat het hier om grafrechten gaat waarvan de tijdsduur die eraan is verbonden niet meer aantoonbaar is vast te stellen (naar de rechtbank begrijpt) op het ontbreken van enige informatie over die tijdsduur behoudens die vervat in de hiervoor onder 5.3. besproken stukken. Over die informatie is hiervoor (impliciet) al geoordeeld dat die op zichzelf geen indicatie oplevert voor de vaststelling van de ooit voor de onderhavige grafrechten afgesproken tijdsduur. De Parochie stelt daartegenover dat altijd door de beheerder van het kerkhof is bijgehouden wanneer grafrechten aflopen en dat uit het spreadsheet 2009 waarin alle voor het opmaken daarvan bij de beheerder bekende informatie is vastgelegd, blijkt dat het grafrecht voor oude graven na 30 jaar eindigde. De rechtbank gaat ervan uit dat de Parochie hiermee (in lijn met het advies van het Adviesbureau) bedoelt te zeggen dat bij de vestiging is afgesproken dat het recht op deze oude graven 30 jaar na de laatste bijzetting in elk graf eindigde. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Parochie met een en ander niet “aangetoond” dat ook bij het vestigen van de onderhavige grafrechten is afgesproken dat ze voor die tijdsduur zijn verleend en dat kan gezien de tekst en de strekking van artikel 43 van het begraafplaatsreglement 1993 wel van haar gevergd worden. De bewijskracht die kan worden ontleend aan de voorhanden administratie van de beheerder wordt nog geringer indien in ogenschouw wordt genomen de informatie die [naam 1] overigens in het geding heeft gebracht. Daaronder bevindt zich een brief aan (kennelijk) [naam 1] van 18 januari 2010, waarin een bestuurslid van de Parochie hem meedeelt dat er
“in de jaren zestig, toen de administratie nog veelal door de geestelijkheid werd bijgehouden, er nog wel eens iets zoek raakte”. Van belang is ook een kwitantie voor een betaald bedrag voor een grafrecht van de vader van [naam 1] uit 1976, waaruit volgens [naam 1] blijkt dat de pastoor destijds de administratie bijhield. Ter zitting heeft [naam 1] daaraan toegevoegd dat na het overlijden van zijn vader is gebleken dat de voor het graf gereserveerde plek niet meer beschikbaar was. [naam 1] heeft een ander stuk geproduceerd afkomstig van een ambtenaar van de gemeente Lochem over de looptijd van grafrechten die voor 1983 in de gemeente Gorssel zijn uitgegeven en een stuk over de uitgifte van een familiegraf in Almen, kennelijk ten betoge dat grafrechten in de omgeving van Joppe (in het verleden) voor onbepaalde tijd werden uitgegeven. Al het vorenstaande levert voldoende grondslag op voor het oordeel dat de tijdsduur die is verbonden aan de onderhavige grafrechten niet meer aantoonbaar is vast te stellen. Daaruit volgt, gelet op artikel 43 van het begraafplaatsreglement 1993, dat de rechten op de onderhavige graven door het bestuur van de Parochie op de datum van het van kracht worden van dit reglement zijn vastgesteld op 30 jaren. Uit de overgangsbepaling van het begraafplaatsreglement 2004 en die van het begraafplaatsreglement 2010 volgt dat deze reglementen het bepaalde in artikel 43 van het begraafplaatsreglement 1993 hebben geëerbiedigd. De rechtbank merkt nog op dat [naam 1] in de dagvaarding stelt dat hij het ervoor houdt dat de notulen van de vergadering van het kerkbestuur waarin het begraafplaatsreglement 2004 is vastgesteld er niet zijn omdat ze niet eerder door de Parochie zijn overgelegd. Aan deze opmerking wordt voorbijgegaan, omdat niet duidelijk is wat [naam 1] hiermee beoogt en er geen reden is (aangevoerd) om ervan uit te gaan dat het begraafplaatsreglement 2004 en dat van 2010 niet rechtsgeldig zijn vastgesteld. In het vorenstaande ligt al besloten dat aan [naam 1] niet kan worden tegengeworpen dat zich na het overlijden van [naam 8] niemand binnen de termijn bedoeld in het begraafplaatsreglement 1993 heeft gemeld als degene die optreedt als rechthebbende op dit graf. De slotsom moet zijn dat onder 3.1.2. gevorderde verklaring voor recht kan worden gegeven.
5.6.
Gelet op het vorenstaande en op de aanvaarding van het legaat en in aanmerking nemend dat tegen de vordering omschreven onder 3.1.3. geen afzonderlijk verweer is gevoerd, komt ook die vordering voor toewijzing in aanmerking. Opmerking verdient nog dat hiermee niets is gezegd over de op grond van het begraafplaatsreglement 1993 of een later begraafplaatsreglement verschuldigde bedragen.
5.7.
De Parochie zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [naam 1] worden begroot op:
- dagvaarding €  95,88
- griffierecht 73,00
- salaris advocaat
904,00(2 punten × tarief € 452,00)
Totaal €  1.072,88.
Omdat [naam 1] op basis van een toevoeging procedeert, zal het griffierecht ad € 73,00 aan [naam 1] moeten worden vergoed. De beide andere bedragen moeten worden voldaan aan de griffier.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart voor recht dat de overeenkomsten tot het vestigen van de grafrechten met betrekking tot de graven[graf A],[graf B] en[graf C] waarin respectievelijk zijn begraven [naam 3] en [naam 4] ([graf A]), [naam 5] en [naam 6] [graf B]) en [naam 7] en [naam 8] [graf C]) gelden voor een periode van dertig jaar na 10 augustus 1993, derhalve tot 10 augustus 2023,
6.2.
veroordeelt de Parochie in de proceskosten, aan de zijde van [naam 1] tot op heden begroot op € 1.072,88, waarvan € 977,00 aan explootkosten en salaris advocaat moet worden voldaan aan de griffier door overmaking op rekeningnummer[nummer] ten name van 547 MvJ Zutphen onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer,
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 6.1. en 6.2. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. van Lee en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2013.
LE/VR