In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door de officier van justitie tegen de beslissing van de rechter-commissaris in de rechtbank Gelderland, waarbij een vordering tot tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis werd afgewezen. De veroordeelde was eerder op 14 december 2012 veroordeeld tot een gebiedsverbod in Nijmegen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-naleving. Op 3 juli 2013 werd de veroordeelde aangehouden op verdenking van heling, terwijl hij zich in het gebied bevond waar het verbod gold. Na zijn vrijlating op 4 juli 2013 werd hij opnieuw aangehouden op bevel van de officier van justitie wegens overtreding van het gebiedsverbod.
De politierechter oordeelt dat de politie niet onverwijld een vordering tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis heeft ingediend, zoals vereist door artikel 38x van het Wetboek van Strafrecht. De rechter stelt vast dat de aanhouding op 4 juli 2013 niet in overeenstemming was met de wettelijke vereisten, omdat de politie had moeten handelen bij de constatering van de overtreding van het gebiedsverbod. De politierechter concludeert dat de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis moet worden afgewezen, omdat niet is voldaan aan de procedurele vereisten.
De beslissing van de politierechter vernietigt de eerdere beslissing van de rechter-commissaris en wijst de vordering van de officier van justitie af. De zaak benadrukt de noodzaak voor de autoriteiten om snel en effectief te handelen bij overtredingen van opgelegde maatregelen, en de rol van de rechter in het waarborgen van een zorgvuldig proces.